pag. 321 VR 1999, Nieuwe richtlijnen parkeerbebording

VRA 1999, p. 321
1999-11-01
Drs ing. W.J. Vermeulen
Begin maart van dit jaar is de 'Richtlijn parkeerbebording' (CROW-publicatie 134) verschenen[1] . De Richtlijn komt tegemoet aan de behoefte van wegbeheerders aan meer uniformiteit in parkeerbebording en aan wet- en regelgeving die aansluit bij recente ontwikkelingen op parkeergebied.
Naast richtlijnen voor het toepassen van parkeerbebording komt in de Richtlijn een tweetal nieuwe parkeerborden aan de orde, en wordt geanticipeerd op enkele wetsartikelwijzigingen in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) en in het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW). Deze wijzigingen bieden de wegbeheerder ruimere mogelijkheden bij het beborden van uitzonderlijke parkeersituaties.
Nieuwe richtlijnen parkeerbebording
VRA 1999, p. 321
Drs ing. W.J. Vermeulen
Met de aanbevelingen in de Richtlijn wordt beoogd om zowel voor de wegbeheerder als voor de weggebruiker meer duidelijkheid te scheppen. Een juist gebruik van parkeerborden en onderborden bevordert een juist parkeergedrag en verkleint de slaagkans van bezwaarschriften tegen parkeerboetes.
In de dagelijkse beheerspraktijk blijken met name de toepassing en combinatie van onderborden tot onduidelijkheden en interpretatieverschillen te leiden. De wetsartikelen 24 en 67 zoals die zijn geformuleerd bij de invoering van het RVV 1990 hebben deze onduidelijkheden niet volledig kunnen wegnemen.
Parkeerborden en onderborden RVV 1990/BABW
Bij de voorbereiding van de Richtlijn is gebleken dat de onduidelijkheden in beginsel te wijten zijn aan enkele onvolkomenheden in de systematiek van de borden E04 t/m E13 (borden die parkeergelegenheid aanduiden). De moeilijkheden zit hem hierin dat sommige borden een gebod of een verbod aanduiden (de borden E05, E06 en E08), waarbij het op grond van art. 8 BABW mogelijk is om onderborden toe te passen die een beperking van de werkingssfeer van het bord aangeven. Andere borden (de borden E06, invalidenparkeerplaats en E10, parkeerschijfzone) duiden geen gebod of verbod aan, zodat daarbij onderborden die een beperking van de werkingssfeer inhouden, niet kunnen worden toegepast. Deze borden geven uitsluitend aan welk regime, dat wil zeggen welke regelgeving uit het RVV 1990, van toepassing is. Deze regels zijn in aparte artikelen opgenomen (voor E06 is dat art. 26 en voor bord E10 art. 25 RVV 1990).
(Voor afbeelding zie tijdschrift, Red.)
In de Richtlijn is daarom voorgesteld om voor alle borden die een parkeergelegenheid aanduiden (de borden E04 t/m E13) de daaruit voortvloeiende geboden en verboden in het RVV 1990 op te nemen, zodat bij al deze borden onderborden kunnen worden toegepast die een beperking van de werkingssfeer aangeven. Daarvoor is het nodig dat art. 24 RVV 1990, en aansluitend daarbij ook art. 8 BABW, worden aangepast. Voorgesteld wordt om in de tekst van art. 24 een nieuw tweede lid toe te voegen, inhoudende dat de uit de borden E04 t/m E08 en E12 en E13 voortvloeiende geboden of verboden uitsluitend gelden gedurende de op een onderbord aangegeven dagen of uren. In samenhang hiermee wordt art. 8 BABW zodanig aangepast, dat het de wegbeheerder mogelijk wordt gemaakt om tevens bij de borden E06 en E10 een beperking van de werkingssfeer op te leggen door het aangeven van dagen of uren op een onderbord.
Om tevens het parkeren op een parkeergelegenheid bestemd voor onmiddellijk laden en lossen van goederen strafbaar te stellen op grond van art. 24, wordt deze bepaling aan art. 24 toegevoegd.
Met deze wetsartikelwijzigingen worden enkele in de praktijk reeds voorkomende toepassingen gelegitimeerd. Zo heeft een tijdsduurbeperking op een onderbord bij bord E10 (parkeerschijfzone) alleen betrekking op het gebruik van de parkeerschijf. Gedurende de op het onderbord aangegeven dagen of uren is uitsluitend het gebruik van de parkeerschijf verplicht. Het overige regime dat uit het bord voortvloeit (parkeerverbod, behalve op plaatsen die als zodanig zijn aangeduid of aangegeven plaatsen die zijn voorzien van een blauwe streep) blijft onverminderd van kracht.
(Voor afbeelding zie tijdschrift, Red.)
Een tijdsduurbeperking bij bord E06 (invalidenparkeerplaats) betekent dat er gedurende de op het onderbord aangegeven dagen en uren uitsluitend mag worden geparkeerd door invalidenvoertuigen en motorvoertuigen met een geldige invalidenparkeerkaart. Buiten de aangegeven periode mag iedereen op de betreffende plaats parkeren. Dit geldt ook in het geval de parkeerplaats voor een voertuig is gereserveerd door de aanduiding van een kenteken op een onderbord.
Voertuigcategorieën en groepen voertuigen
Een andere aanleiding om art. 24 RVV 1990 en art. 8 BABW aan te passen betreft het bestemmen van parkeerplaatsen voor een bepaalde voertuigcategorie of groep voertuigen. Het RVV 1990 biedt hiertoe verschillende mogelijkheden met de borden E05 (taxistandplaats), E06 (invalidenparkeerplaats), E12 (parkeergelegenheid voor openbaar vervoer-reizigers) en E13 (parkeergelegenheid voor carpoolers). In de praktijk bestaat er ook behoefte om parkeergelegenheid te bestemmen voor voertuigen, anders dan die met de voertuigcategorieën uit bijlage 1 RVV 1990 kunnen worden aangeduid. Onderborden met het opschrift 'politievoertuigen', 'treintaxi' en 'arts' worden veelvuldig in het straatbeeld aangetroffen, maar hebben tot op heden geen rechtsgeldige basis. Hieraan kan tegemoet worden gekomen door in art. 24 RVV 1990 en art. 8 BABW, daar waar wordt gesproken over voertuigcategorieën, ook te spreken van groepen voertuigen. De groepen voertuigen kunnen, op basis van art. 67 RVV 1990, worden aangeduid met teksten of tekens, al dan niet in combinatie met symbolen. Uit oogpunt van handhaving dienen deze groepen voertuigen wel uiterlijk als zodanig herkenbaar te zijn. Een politievoertuig is dat wel, een voertuig van een arts is dat niet. Parkeerplaatsen voor artsen en voor andere niet uiterlijk herkenbare voertuigen, kunnen worden gereserveerd door toepassing van bord E09 (parkeerplaats voor vergunninghouders; zie verderop).
'Alleen in de vakken'
Wat betreft de wijze van parkeren leiden onderborden met de tekst 'alleen in de vakken' in de praktijk regelmatig tot misverstanden. Wanneer dit onderbord wordt toegepast in combinatie met een ander onderbord (bijv. met de aanduiding van dagen of uren) kan dit de indruk wekken dat er buiten de aangegeven dagen of uren wel buiten de vakken mag worden geparkeerd.
Om onduidelijkheden en interpretatiefouten te vermijden stelt de Richtlijn voor om in art. 24 RVV 1990 een lid 4 toe te voegen dat stelt dat indien een als zodanig met borden aangeduide parkeergelegenheid is voorzien van parkeervakken, er slechts in die vakken mag worden geparkeerd. Daarmee is het parkeren buiten de vakken strafbaar gesteld. Het gebruik van de tekst 'alleen in de vakken' op of onder het bord dat een parkeergelegenheid aanduidt, is daarmee overbodig geworden.
Beperken gebruik onderborden
Om het gebruik van onderborden zoveel mogelijk te beperken, wordt aanbevolen om de aanduiding van groepen voertuigen evenals de voertuigcategorieën zoveel mogelijk op het bord (E08) aan te brengen in plaats van op een onderbord bij bord E04. Op bord E08 kan hiervoor zowel een pictogram als tekst worden gebruikt.
Ook voor de wijze van parkeren geldt dat de aanduidingen bij voorkeur op het bord worden aangegeven. Het betreft hier bijvoorbeeld het parkeren met twee wielen op het trottoir, al wordt toepasselijkheid van een dergelijk bord ontraden in verband met hinder voor de voetganger. Andere toepassingen om de wijze van parkeren aan te geven zullen in de praktijk naar verwachten weinig voorkomen. De aanduiding 'alleen in de vakken' is, zoals hiervoor reeds gesteld, overbodig geworden. Andere aanduidingen, betreffende een nadere uitleg, de beperking van de werkingssfeer, en de dagen of uren waarop het parkeren is verboden, mogen uitsluitend op onderborden worden aangegeven.
Om voertuigcategorieën en groepen voertuigen, en de wijze van parkeren zowel op een onderbord als op het bord toe te kunnen passen, wordt aan art. 8 BABW een derde lid van deze strekking toegevoegd. De tekst van art. 24 RVV 1990 wordt hiermee in overeenstemming gebracht.
(Voor afbeelding zie tijdschrift, Red.)
Parkeerborden en gemeentelijke regelgeving
Bij de toepassing van parkeerbebording moet onderscheid gemaakt worden tussen borden op basis van de Wegenverkeerswet (RVV 1990 en BABW) en borden op basis van gemeentelijke verordeningen.
Borden die hun juridische basis vinden in gemeentelijke verordeningen (parkeerverordening, verordening parkeerbelasting en Algemene Plaatselijke Verordening) betreffen het vergunninghoudersparkeren, het betaald parkeren en parkeerexcessen.
Parkeren uitsluitend voor vergunninghouders
(Voor afbeelding zie tijdschrift, Red.)
De onderborden zoals die in het RVV 1990 en BABW worden onderscheiden kunnen bij alle borden die parkeergelegenheid aanduiden worden toegepast, met uitzondering van bord E09 (parkeerplaats uitsluitend voor vergunninghouders). Hoewel bord E09 is opgenomen in bijlage 1 van het RVV 1990 ontleent het daaraan geen rechtskracht en kunnen onderborden uit het RVV 1990 en BABW ook niet bij bord E09 worden toegepast. Wil de wegbeheerder onderborden bij bord E09 toepassen dan dient dat in een gemeentelijke verordening te zijn geformaliseerd. In de huidige praktijk blijkt dit nog zelden het geval. De toepassing van onderborden, die veelal van dezelfde strekking zijn als de onderborden uit het RVV 1990 en BABW, kan het beste worden geregeld in de gemeentelijke parkeerverordening.
Onderborden bij bord E09 kunnen betrekking hebben op een nadere uitleg (bijv. een aanduiding van het vergunninggebied), op de werkingssfeer van het bord (dagen en uren), op de wijze van parkeren, op de dagen en uren waarop het parkeren is verboden, en op de categorie vergunninghouders waarvoor de parkeergelegenheid is bestemd.
De aanbeveling in de Richtlijn om een categorieaanduiding op onderborden te hanteren, komt voort uit enkele praktijksituaties waarbij het moeilijk is gebleken om parkeerplaatsen te reserveren voor een individueel voertuig of voor een groep voertuigen die uiterlijk niet als zodanig herkenbaar zijn. De handhaving is dan moeilijk. Het kan gaan om voertuigen van bewoners, bedrijven, artsen, consuls en deelauto-organisaties (autodate). Deze belanghebbenden kunnen in de gemeentelijke parkeerverordening in vergunningcategorieën worden ondergebracht. De betreffende vergunningcategorie wordt op het onderbord vermeld, bijv. 'categorie 2', en tevens op de vergunning. Ook is het mogelijk om met behulp van bord E09 en een onderbord met kenteken een parkeerplaats voor één gebruiker te reserveren, bijv. een arts.
Het regelen van de toepassing van onderborden bij bord E09 vereist de toevoeging en aanpassing van bepalingen in de parkeerverordening. Hoe deze bepalingen kunnen luiden zal aan de orde komen in de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) uit te brengen herziening van de Model Parkeerverordening.
(Voor afbeelding zie tijdschrift, Red.)
Artikel 24 RVV 1990 (voorgestelde wijzigingen zijn cursief gedrukt)
1
De bestuurder mag zijn voertuig niet parkeren:
a
bij een kruispunt op een afstand van minder dan vijf meter daarvan;
b
voor een inrit of een uitrit;
c
buiten de bebouwde kom op de rijbaan van een voorrangsweg;
d
op een parkeergelegenheid:
1° voor zover zijn voertuig niet behoort tot de op het bord of op het onderbord aangegeven voertuigcategorie of groep voertuigen;
2° op een andere wijze dan op het bord of op het onderbord is aangegeven;
3° op dagen of uren waarop dit blijkens het onderbord is verboden;
e
langs een gele onderbroken streep;
f
op een gelegenheid bestemd voor het onmiddellijk laden en lossen van goederen.
2
Indien onder de borden E4 tot en met E8, E12 en E13, op een onderbord dagen of uren zijn vermeld, gelden de uit het bord of onderbord voortvloeiende ge- of verboden slechts gedurende de aangegeven dagen of uren.
3
De bestuurder mag zijn voertuig voorts niet dubbel parkeren.
Artikel 8 BABW (voorgestelde tekst is cursief gedrukt)
1
Onder verkeersborden kunnen onderborden worden geplaatst.
2
Deze onderborden kunnen:
a
een nadere uitleg van de op de borden voorkomende aanduiding inhouden;
b
bij borden die een gebod of verbod aanduiden, een beperking van de werkingssfeer van die borden inhouden;
c
bij de borden E4 tot en met E18 en E10 tot en met E13 van bijlage 1, behorende bij het RVV 1990, betrekking hebben op:
1° de voertuigcategorie of groep voertuigen waarvoor de parkeergelegenheid is bestemd;
2° de wijze waarop het parkeren dient te geschieden;
3° de dagen waarop het parkeren is verboden of
4° de dagen of uren waarop een beperking als bedoeld in 1° en 2° geldt en, voor zover het betreft bord E10, de dagen of uren waarop het in het tweede lid van artikel 25 RVV 1990 bedoelde gebruik van de parkeerschijf van toepassing is;
d
bij bord E6 van bijlage 1, behorende bij het RVV 1990, aanduiden voor welk voertuig de parkeerplaats is gereserveerd;
e
bij de borden G7, G9 en G11 van bijlage 1, behorende bij het RVV 1990, een aanduiding inhouden dat de uit het bord voortvloeiende geboden of verboden niet gelden voor het verkeersgebruik als op het onderbord is aangegeven.
3
De in het tweede lid onderdeel c onder 1° en 2° bedoelde aanduidingen, kunnen in plaats van op een onderbord, ook op het verkeersbord worden aangebracht.
Betaald parkeren
De Richtlijn stelt een nieuw uniform toe te passen bord voor het betaald parkeren voor. Aanbevolen wordt om dit bord te gebruiken in plaats van de verschillende in de praktijk voorkomende borden met diverse teksten. Eén bord komt de eenduidigheid en herkenbaarheid van betaald parkeren-situaties ten goede. Er is voor gekozen om de informatie op het bord tot een minimum te beperken; een P-aanduiding met pictogram volstaat en wordt begrepen.
(Voor afbeelding zie tijdschrift, Red.)
Net als bij parkeerborden uit het RVV 1990 verdient het aanbeveling om ook bij borden die betaald parkeren aangeven, het gebruik van onderborden zoveel mogelijk te beperken. Dagen en uren waarop de betaalplicht geldt, worden bij voorkeur uitsluitend op de parkeerautomaat aangegeven en niet op de onderborden. Dat volstaat omdat parkeerders in de regel direct de parkeerautomaat opzoeken.
De verplichting om in de vakken te parkeren, zoals geregeld in art. 24, onderdeel g van het RVV 1990, is niet van toepassing in gebieden met betaald parkeren. De toepassing van onderborden met deze strekking bij het bord betaald parkeren, zou geregeld moeten worden in de gemeentelijke parkeerverordening. Toch wordt ontraden om deze onderborden in gebieden met betaald parkeren toe te passen. Dat kan namelijk worden uitgelegd alsof er voor parkeren buiten de vakken niet hoeft te worden betaald.
Wil een wegbeheerder bevorderen dat er in een gebied (zone) met betaald parkeren alleen in de vakken wordt geparkeerd, dan is een combinatie van een zone betaald parkeren met een parkeerverbodszone hiervoor een goede oplossing. Deze toepassing wordt in de praktijk met name in binnensteden of centrumgebieden gebruikt.
De bij het bord betaald parkeren aan te bevelen onderborden kunnen worden beperkt tot onderborden met een nadere uitleg van het bord (bijv. aanduiding van het weggedeelte met pijlen), onderborden met een waarschuwing voor het gebruik van de wielklem (en eventueel wegsleepregeling), onderborden met een aanduiding van de dagen en uren waarop het parkeren is verboden.
Parkeerexcessen
Veel gemeenten gaan ertoe over om gebieden zoals binnensteden aan te wijzen waarbinnen het verboden is om grote of uitzichtbelemmerende voertuigen te parkeren. De borden uit bijlage 1 van het RVV 1990 lenen zich hiervoor niet goed. Bij parkeerterreinen en andere voor het parkeren bestemde weggedeelten in het gebied zou dan bord E08 met personenautosymbool moeten worden geplaatst, en bij de overige weggedeelten zouden dan borden E01, voorzien van een vrachtwagen- of bussymbool, moeten worden aangebracht. Het plaatsen van zoveel borden is niet wenselijk gezien de doelstelling van het RVV 1990 om zo weinig mogelijk borden te plaatsen.
Op grond van de APV kan een wegbeheerder het parkeren door grote voertuigen verbieden. Gemeenten passen tot op heden verschillende borden toe om het verbod kenbaar te maken. Omwille van de uniformiteit beveelt de Richtlijn één uniform toe te passen bord aan. Het bord kan zowel voor afzonderlijke weggedeelten als voor zones worden toegepast.
Kortweg
Met de Richtlijn en de daarin aangekondigde wetsartikelwijzigingen in het RVV 1990 en het BABW wordt:
-
de wegbeheerder in staat gesteld om uiteenlopende en vaak specifieke gevallen van parkeerregulering met borden en onderborden op eenduidige wijze aan te geven. Enkele niet legitieme, maar in de praktijk reeds toegepaste bebordingssystematieken worden met de aanbevelingen in de Richtlijn wettelijk mogelijk gemaakt en zijn daardoor te handhaven;
-
het de weggebruiker eenvoudiger gemaakt de verschillende situaties van parkeerregulering op een eenduidige wijze te kunnen interpreteren, waarmee een juist parkeergedrag wordt bevorderd.
(Voor afbeelding zie tijdschrift, Red.)
[1] De bij dit artikel afgebeelde borden zijn uit deze publicatie overgenomen.