pag. 329 VR 2009, Militair verkeersstrafrecht

VRA 2009/11, p. 329
2009-11-01
Kapitein mr. A.F. Vink
Dat er voor militairen een bijzonder strafrecht geldt, zal een feit van algemene bekendheid zijn. Wellicht minder bekend is dat er in het militair strafrecht ook een aantal verkeersdelicten is opgenomen dat zich expliciet richt op militairen.[1] In dit artikel wordt naar die bepalingen gekeken, alsmede naar het nut of de noodzaak van het bestaan van die bepalingen. Allereerst zal op hoofdlijnen worden aangegeven hoe het militair strafrecht in Nederland is ingericht. Vervolgens worden de delicten afzonderlijk toegelicht. Als laatste onderwerpen komen de raakvlakken met het militair tuchtrecht en rechtsmachtkwesties ter sprake. De bijdrage wordt afgesloten met een antwoord op de vraag of er nut en noodzaak is voor een militair verkeersstrafrecht.
Militair verkeersstrafrecht
VRA 2009/11, p. 329
Kapitein mr. A.F. Vink [2]
De werking van het militair strafrecht
Wereldwijd is er in grote lijnen een onderscheid te maken in twee manieren waarop het militair strafrecht is ingericht. Het militair strafrecht kan complementair zijn aan het commune strafrecht of een separaat systeem vormen. In het Koninkrijk der Nederlanden is het Nederlandse commune strafrecht van toepassing op militairen, tenzij de wet anders bepaalt.[3] Het militair strafrecht komt derhalve een complementaire werking toe. In bijvoorbeeld de Verenigde Staten van Amerika is dit anders geregeld. Militairen vallen daar onder een eigen strafrecht met uitsluiting van het commune strafrecht. In de 'Uniform Code of Military Justice' (UCMJ) zal men dus - in tegenstelling tot het Nederlandse Wetboek van Militair Strafrecht - ook de strafbaarstelling voor bijvoorbeeld rijden onder invloed[4] , moord[5] en doodslag[6] tegenkomen. De reden hiervoor is dat Amerikaanse staten heer en meester zijn als het gaat om het vaststellen van hun eigen strafrecht. De federale overheid, wier bevoegdheden op het gebied van wetgeving limitatief zijn omschreven, heeft hierover in beginsel niets te zeggen.[7] Het oprichten en onderhouden van een krijgsmacht is echter wel een exclusieve bevoegdheid van de federale overheid, die zo uitgelegd mag worden dat de federale overheid ook bevoegd is om voor de krijgsmacht een eigen strafrecht vast te stellen.[8] De federale overheid achtte het onwenselijk dat de krijgsraad in iedere staat andere formele en materiële wetgeving moest hanteren. Derhalve werd er voor een eenvormig militair strafrecht gekozen, hetgeen ook blijkt uit de naam van de UCMJ.
In het Koninkrijk der Nederlanden speelt diezelfde problematiek. Er zijn immers ook delen van de Nederlandse krijgsmacht gelegerd op de Nederlandse Antillen en Aruba, waar een ander strafrecht geldt dan in het land Nederland. Het vaststellen van het strafrecht is namelijk, net als in de Verenigde Staten van Amerika, een bevoegdheid die elk land binnen het Koninkrijk toekomt, nu dit niet expliciet tot aangelegenheid van het Koninkrijk is verklaard.[9] Het Koninkrijk heeft op dit punt dezelfde oplossing voor deze problematiek gekozen als de Verenigde Staten. Defensie is een Koninkrijksaangelegenheid[10] , zodat ook het voor de krijgsmacht geldende strafrecht bij Rijkswet wordt vastgesteld. Interessant is overigens om te constateren dat het Nederlandse commune strafrecht via een omweg, zij het alleen voor militairen, ook in de West van toepassing is.[11] Als een korporaal van de luchtmacht ervan wordt verdacht dat hij vanuit Curaçao naar Nederland cocaïne heeft gesmokkeld, dan is de Nederlandse Opiumwet van toepassing op het binnen Nederland brengen van die cocaïne en tevens op het bezit van die cocaïne op Curaçao.[12] Opmerking verdient dat deze wetgeving alleen door de landsregering van Nederland wordt vastgesteld of gewijzigd, terwijl het voor dit aspect wel een Koninkrijksaangelegenheid betreft.
Wat de verhouding tussen het militaire en het commune strafrecht betreft, is het geenszins zo dat de bepalingen uit het militaire strafrecht als een lex specialis moeten worden toegepast voordat er aan de toepassing van commune strafbepalingen kan worden toegekomen. Dit zou immers de strekking van artikel 2 WMSr miskennen dat er juist vanuit gaat dat het commune strafrecht geldt behoudens de gevallen waarin de wet een afwijking voorschrijft.[13]
Militaire verkeersdelicten
Als men het nut en de noodzaak wil beargumenteren - of wellicht een gebrek daaraan - zal men eerst moeten kijken naar de redenen waarom de wetgever heeft besloten om een militair verkeersstrafrecht in het leven te roepen. Begin jaren '60 van de vorige eeuw werden de toenemende motorisering van de krijgsmacht, de bijzondere voertuigen van de krijgsmacht, alsmede bijzondere eisen die dienaangaande aan militairen gesteld mochten worden als redenen voor de wetgever gezien om een apart militair verkeersstrafrecht in het leven te roepen. Daarnaast was er een wens om over een aantal strafbepalingen te beschikken die niet - zoals dat bij commune verkeersdelicten het geval was en soms nog steeds is - territoriaal gebonden waren.[14]
In het Tweede Boek, in Titel XII, van het Wetboek van Militair Strafrecht zijn vier militaire verkeersmisdrijven opgenomen. Dit betreft allereerst het onder invloed van alcohol besturen van een motorrijtuig, een rijwiel of enig ander rij- of voertuig op enige voor het openbaar of militair verkeer openstaande weg (artikel 163 WMSr) en het onder invloed van alcohol besturen van een motorrijtuig, een rijwiel of enig ander rij-, voer- of vaartuig, dat bij de krijgsmacht in gebruik is (artikel 164 WMSr). Verder zijn deze strafbepalingen van overeenkomstige toepassing als men onder de invloed van een andere stof dan alcohol verkeert die de rijvaardigheid kan beïnvloeden (artikel 165 WMSr). Het vierde misdrijf betreft militaire joyriding (artikel 166 WMSr).
In het Derde Boek, in Titel I, van het Wetboek van Militair Strafrecht zijn drie militaire verkeersovertredingen genoemd. Dit betreft het belemmeren van het verkeer of het plegen van gevaarzettend gedrag op een voor het openbaar of militair verkeer openstaande weg dan wel op een voor de openbare of militaire scheepvaart openstaand water (artikel 167 WMSr) en het onder omstandigheden niet in acht nemen van door of vanwege het bevoegd gezag met betrekking tot het verkeer of de scheepvaart gegeven regels en aanwijzingen (artikel 169 WMSr). In de navolgende paragrafen zal op deze delicten afzonderlijk worden ingegaan voor zover dit delicten op de openbare of militaire wegen of terreinen betreffen. Het besturen van (lucht)vaartuigen zal buiten beschouwing worden gelaten. Artikel 168 WMSr zal derhalve in het geheel niet worden besproken, aangezien dit een louter luchtverkeersdelict betreft.
Het Hoog Militair Gerechtshof, dat ten tijde van de krijgsraden als appelinstantie voor vonnissen van de krijgsraden fungeerde, heeft aan de militaire verkeersdelicten een restwerking toebedeeld. Als uitgangspunt zullen de commune verkeersdelicten aan militaire verdachten ten laste worden gelegd, tenzij er geen toepasselijke strafbepaling in het commune strafrecht bestaat of, in het geval een dergelijke bepaling wel bestaat, de strafbedreiging evenwel lager is dan bij het militaire delict.[15] Bezien zal worden of dit standpunt, na het afschaffen van de krijgsraden in 1991 en het opdragen van de strafrechtspraak ten aanzien van militairen aan militaire kamers[16] die behoren tot de rechterlijke macht, nog steeds gehuldigd wordt.
Artikel 163 WMSr
Dit artikel stelt strafbaar het besturen van een motorrijtuig, een rijwiel of enig ander rij- of voertuig op enige voor het openbaar of militair verkeer openstaande weg[17] , onder zodanige invloed van het gebruik van alcoholhoudende drank, dat men niet in staat moet worden geacht het rij- of voertuig naar behoren te besturen. De pendant van dit delict in het commune strafrecht is te vinden in artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994).
De in artikel 8 WVW 1994 en artikel 163 WMSr omschreven gedragingen zijn beide misdrijven[18] , maar de strafbedreiging bij artikel 8 WVW 1994 is hoger.[19] Op het eerste gezicht lijkt artikel 163 WMSr het gebruik van alcohol in een aantal gevallen strafbaar te stellen die niet onder de werking van artikel 8 WVW 1994 vallen. Immers, in artikel 8, tweede en derde lid, WVW 1994 zijn harde meetwaarden genoemd als het gaat om strafbaar alcoholgebruik, terwijl artikel 163 WMSr als eis stelt dat de bestuurder onder zodanige invloed van het gebruik van alcoholhoudende drank moet zijn, dat men niet in staat moet worden geacht het rij-, voer- of vaartuig naar behoren te besturen. Het is mogelijk dat het nuttigen van twee alcoholische consumpties door een niet beginnende bestuurder[20] , waardoor binnen de grens van artikel 8, tweede lid, WVW 1994 wordt gebleven, een dusdanige uitwerking heeft op een bestuurder dat hij desondanks niet in staat moet worden geacht het rij- of voertuig naar behoren te besturen. Een dergelijk geval kan zich bijvoorbeeld voordoen als de bestuurder vermoeid is. Een dergelijke gedraging kan echter ook onder de werking van artikel 8, eerste lid, WVW 1994 worden gebracht, welk artikellid het in zijn algemeenheid strafbaar stelt om een voertuig te besturen onder de invloed van stoffen die de rijvaardigheid kunnen beïnvloeden als men daardoor niet tot behoorlijk besturen in staat moet worden geacht.
Al met al lijkt er op het eerste gezicht geen noodzaak om artikel 163 WMSr voort te laten bestaan voor het gedeelte dat van toepassing is op het wegverkeer. Het is zo dat, in tegenstelling tot de WVW 1994, onder het begrip 'weg' in het WMSr ook in het buitenland gelegen wegen moeten worden verstaan.[21] Echter, in artikel 8 WVW 1994 komt het begrip 'weg' in het geheel niet voor, zodat het in samenhang met artikel 4 WMSr[22] ook toepasselijk is op in het buitenland gepleegde vergrijpen.[23] Op een ander punt is er echter wel een verschil. Artikel 8, tweede lid, WVW 1994 eist dat er sprake moet zijn van 'een onderzoek' naar de hoeveelheid alcohol per uitgeademde liter lucht c.q. per afgenomen milliliter bloed. Die eis is niet gesteld in artikel 163 WMSr.
In het verleden zijn er diverse pagina's in dit blad besteed aan het omschrijven van de eisen die de wetgever en de strafrechter stellen aan 'een onderzoek' in de zin van artikel 8 WVW 1994. Aan dit onderwerp kan men moeiteloos enige publicaties wijden; een uitgebreide bespreking van dit onderwerp is derhalve hier niet op zijn plaats. Volstaan wordt met de mededeling dat aan die eisen ook zal moeten worden voldaan als het openbaar ministerie toepassing wil geven aan artikel 8 WVW 1994 ten aanzien van in het buitenland gepleegde strafbare feiten. Vooral in de Bondsrepubliek Duitsland gepleegde vergrijpen, waar een zij het stilaan kleine permanente aanwezigheid van de Nederlandse krijgsmacht bestaat, is dit dus van belang. De Hoge Raad staat nog wel toe dat de bloedafname geschiedt in het bijzijn van buitenlandse opsporingsambtenaren en door een buitenlands arts[24] , maar het onderzoek moet volgens Nederlandse maatstaven plaatsvinden. Als de buitenlandse normen worden toegepast, dan kan er volgens het Hoog Militair Gerechtshof niet gesproken worden van 'een onderzoek' in de zin van artikel 8 WVW 1994.[25]
In de gevallen waarin - om welke reden dan ook - niet voldaan kan worden aan de eisen die aan een onderzoek in de zin van artikel 8 WVW 1994 worden gesteld, kan artikel 163 WMSr uitkomst bieden. Dan zal 'slechts' bewezen moeten worden dat de verdachte onder zodanige invloed van het gebruik van alcoholhoudende drank verkeerde, dat hij niet in staat kon worden geacht het rij- of voertuig naar behoren te besturen.[26] Dat kan bewezen worden met elk wettig bewijsmiddel. Hiermee heeft de bepaling een duidelijke meerwaarde naast artikel 8 WVW 1994.
Artikel 164 WMSr
Dit artikel verbiedt het om een motorrijtuig, een rijwiel of enig ander rij- of voertuig, dat bij de krijgsmacht[27] in gebruik is, onder zodanige invloed van het gebruik van alcoholhoudende drank te besturen, als daardoor men niet in staat moet worden geacht het rij- of voertuig naar behoren te besturen.[28] Het lijkt naast artikel 8 WVW 1994, net als artikel 163 WMSr, geen meerwaarde te hebben voor het wegverkeer. Ook in dit geval bedriegt de schijn.
Allereerst is het schenden van artikel 164 WMSr met een zwaardere straf bedreigd dan het schenden van artikel 8 WVW 1994.[29] Verder zijn er nog twee rechtsbelangen die door deze bepaling in het bijzonder worden behartigd. Het eerste betreft het aanzien en uiterlijk voorkomen van de krijgsmacht. Daar past op generlei wijze bij om voertuigen te besturen onder de invloed van alcohol. Dit gedrag geeft hoe dan ook geen pas, maar dit gedrag vertonen in een voertuig dat bij de krijgsmacht in gebruik is, is zo mogelijk nog erger.[30] Daarnaast kunnen voertuigen die bij de krijgsmacht in gebruik zijn personenvoertuigen of vrachtwagens betreffen die in de burgermaatschappij ook gebruikt worden, maar er zijn ook bijzondere categorieën voertuigen. Dat kunnen 'gewone' voertuigen voorzien van wapensystemen zijn, maar ook kan gedacht worden aan pantservoertuigen, tanks en artillerie. Het besturen van dit type voertuigen in beschonken toestand kan, naast voornoemde schade aan het aanzien en uiterlijk voorkomen van de krijgsmacht, ernstiger schade aanrichten bij ongevallen dan indien daar 'normale' voertuigen bij betrokken zijn. Dat rechtvaardigt een aparte strafbaarstelling met een hogere strafbedreiging dan in het commune strafrecht geldt.[31]
In de literatuur[32] wordt slechts melding gemaakt van een tweetal uitspraken[33] waarin een veroordeling op basis van dit wetsartikel heeft plaatsgehad, ondanks de hogere strafbedreiging die op dit artikel staat in vergelijking met artikel 8 WVW 1994. Hiermee lijkt zelfs de restwerking die het Hoog Militair Gerechtshof toekende aan het militair verkeersstrafrecht naar de achtergrond te zijn verdwenen. Een goed voorbeeld hiervan vormt de zaak van een korporaal van de landmacht die tijdens een oefening in Reek op een avond zo veel alcohol nuttigde, dat hij de volgende dag nog steeds onder de invloed van alcohol was toen hij zijn pantservoertuig (Patria) met daarin acht militairen bestuurde. Omdat er geen andere chauffeur voor de Patria aanwezig was, moest de oefening voortijdig worden beëindigd. De officier van justitie die onder meer artikel 106, eerste lid, WMSr[34] ten laste legde en daarmee aangaf zich duidelijk rekenschap te geven van de militaire setting van het delict, vorderde ter zake van het rijden onder invloed straf op grond van artikel 8, tweede lid en onder a, WVW 1994.[35] Opmerkelijk, omdat de wetgever juist voor dit type delict de strafbepaling van artikel 164 WMSr heeft geschreven. Hoewel de bepaling, al was het maar vanwege de hogere strafbedreiging, nog steeds een meerwaarde heeft, lijkt er in de praktijk geen gebruik van te worden gemaakt.
Artikel 165 WMSr
Dit artikel breidt de werkingssfeer van de artikelen 163 en 164 WMSr uit door voor de toepassing van die artikelen alcoholhoudende drank gelijk te stellen met elke stof, waarvan de bestuurder weet of redelijkerwijs moet weten dat het gebruik de rijvaardigheid kan verminderen.[36] De commune strafbepaling met betrekking tot dit delict is eveneens te vinden in artikel 8, eerste lid, WVW 1994.
Ondanks dat er tot op heden nog niemand is bestraft met toepassing van dit artikel, is het onmisbaar bij het willen bestraffen van bestuurders die, onder invloed van stoffen, zijnde andere dan alcohol, die de rijvaardigheid kunnen beïnvloeden, de delicten omschreven in de artikelen 163 en 164 WMSr plegen. De rechtspraak op grond van artikel 8, eerste lid, WVW 1994 aangaande het onder invloed verkeren van hard- of softdrugs kan ook in dit geval goed worden toegepast. De Hoge Raad heeft wat dit betreft als regel aanvaard dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat de verdachte onder een zodanige invloed van de desbetreffende stof verkeerde, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht.[37] De Hoge Raad verwerpt expliciet de stelling dat uit afwijkend rijgedrag c.q. uiterlijke kenmerken moet blijken dat er onvermogen tot besturen is.
Artikel 166 WMSr
In dit artikel is het opzettelijk wederrechtelijk gebruik van enig motorrijtuig dat bij de krijgsmacht[38] in gebruik is strafbaar gesteld. Het 'bij de krijgsmacht in gebruik' zijn moet uiteraard niet letterlijk worden genomen, want het voertuig is feitelijk in gebruik bij degene die het bestuurt.[39] Onder 'bij de krijgsmacht in gebruik' moet worden verstaan dat het voertuig bestemd is voor gebruik door leden van de krijgsmacht.[40] Vanwege het feit dat de commune pendant van dit delict 'joyriding' heet, en dit delict bovendien in het Wetboek van Militair Strafrecht is geplaatst, wordt het ook wel 'militaire joyriding' genoemd. Zoals gezegd betreft dit delict een misdrijf. De maximum strafbedreiging bedraagt zes maanden gevangenisstraf of een geldboete van de tweede categorie. De strafbedreiging op de commune joyriding, hetgeen ook een misdrijf is[41] en strafbaar is gesteld in artikel 11 WVW 1994, bedraagt zes maanden gevangenisstraf en een geldboete van de derde categorie.[42]
Artikel 11 WVW 1994 en artikel 166 WMSr behelzen beide in beginsel een ander strafbaar feit, maar er kan wel degelijk sprake zijn van eendaadse samenloop. In artikel 11 WVW 1994 is het woord 'weg' opgenomen, waardoor het alleen van toepassing is op Nederlandse wegen. Het artikel kan derhalve niet worden toegepast op in het buitenland gepleegde gedragingen of binnen Nederland niet op de weg gepleegde gedragingen, zoals op militaire terreinen.[43] Voor artikel 166 WMSr geldt deze beperking niet. Het woord 'weg', dat zoals gezegd in het militair verkeersstrafrecht toch al een ruimere werking toekomt dan in het commune strafrecht, komt in deze bepaling in het geheel niet voor. Aan de andere kant is artikel 166 WMSr weer beperkt tot het opzettelijk wederrechtelijk gebruik van motorrijtuigen die bij de krijgsmacht in gebruik zijn, terwijl artikel 11 WVW 1994 toeziet op het opzettelijk wederrechtelijk gebruik van een aan een ander toebehorend motorrijtuig. Het levert derhalve eendaadse samenloop op, op het moment dat een militair opzettelijk wederrechtelijk een motorrijtuig op de weg gebruikt dat aan een ander toebehoort en bij de krijgsmacht in gebruik is.
In een aantal zaken waarin militairen vervolgd werden voor het opzettelijk wederrechtelijk gebruik van een motorrijtuig dat bij de krijgsmacht in gebruik was, werd het begrip 'weg' in de tenlastelegging opgenomen en bewezen verklaard. Het bewezenverklaarde werd gekwalificeerd op grond van artikel 166 WMSr.[44] Waarom er in deze zaken voor is gekozen om tevens het bestanddeel 'weg' ten laste te leggen, is niet gebleken.[45] Kwalificatie op grond van artikel 11 WVW 1994 is slechts mogelijk indien tevens in de tenlastelegging is aangegeven dat het motorrijtuig aan een ander toebehoorde. Indien de tenlastelegging slechts aangeeft dat het motorrijtuig bij de krijgsmacht in gebruik is, kan de delictsomschrijving van artikel 11 WVW 1994 niet vervuld worden.[46]
Het is vaste jurisprudentie van de Hoge Raad[47] dat van joyriding kan worden gesproken als een inzittende, niet zijnde de bestuurder, blijkens zijn gedraging nauw bij het besturen van het voertuig betrokken is. De militaire kamer van de Rechtbank Arnhem heeft deze maatstaf overgenomen ten aanzien van militaire joyriding en geoordeeld dat het invullen van een rijopdracht en het meerijden als passagier niet als zodanig kan worden gekwalificeerd.[48] In dezelfde uitspraak werd geoordeeld dat het openbreken van kasten om zwaailampen voor een tank te vinden, om stofbrillen en batterijen voor de radio in de tank mee te nemen en vervolgens met een aantal mededaders een tank uit een loods te rijden waarin de verdachte tijdens het rijden op de zitplaats van de commandant plaatsnam, wel gekwalificeerd kan worden als militaire joyriding.
Als een militair meerdere één van zijn ondergeschikten een ongeoorloofde verplaatsing met een voertuig dat bij de krijgsmacht in gebruik is opdraagt, dan maakt de militair meerdere zich schuldig aan het plegen van militaire joyriding.[49]
Concluderend kan worden opgemerkt dat er een aantal gevallen is dat niet door artikel 11 WVW 1994 wordt bestreken, maar wel degelijk door artikel 166 WMSr. Dit artikel heeft daardoor ook nu nog een aanwijsbare meerwaarde.
Artikel 167 WMSr
Dit artikel stelt strafbaar het zich op een voor het openbaar of militair verkeer openstaande weg zodanig gedragen, dat de vrijheid van het verkeer zonder noodzaak wordt belemmerd, of de veiligheid op de weg in gevaar wordt gebracht of dat redelijkerwijze is aan te nemen dat dit het geval kan zijn. De commune variant van dit delict is te vinden in artikel 5 WVW 1994, hetgeen een verbod inhoudt zich zodanig te gedragen dat gevaar op de weg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer op de weg wordt gehinderd of kan worden gehinderd.
Beide delicten zijn overtredingen[50] Op het overtreden van artikel 167 WMSr staat een maximum hechtenisstraf van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie. De maximum strafbedreiging ten aanzien van artikel 5 WVW 1994 bedraagt een hechtenisstraf van ten hoogste twee maanden of een geldboete van de tweede categorie.[51]
Artikel 5 WVW 1994 is ruimer geformuleerd dan zijn voorloper.[52] Zo is in dit artikel gedrag strafbaar gesteld dat mogelijk hinder voor het verkeer op de weg tot gevolg heeft. Dit was in het oude artikel 25 niet strafbaar gesteld en dat is evenmin het geval in artikel 167 WMSr. Artikel 5 WVW 1994 is in zijn toepassingsbereik wel beperkt tot Nederlandse voor het verkeer openstaande wegen. Artikel 167 WMSr kan daarnaast ook ten aanzien van buitenlandse, voor het verkeer openstaande, wegen worden toegepast, alsmede bij overtredingen op alle voor militair verkeer openstaande wegen. Daarnaast is het overtreden van artikel 167 WMSr met een zwaardere hechtenisstraf bedreigd dan het overtreden van artikel 5 WVW 1994.
De gevallen die hebben geleid tot rechtspraak ten aanzien van artikel 167 WMSr lopen sterk uiteen.[53] Zo is er een militair gestraft voor het onachtzaam, snel of onvoorzichtig rijden op een kazerneterrein waardoor de jeep is omgeslagen en een mede-inzittende letsel opliep.[54] Ook het met een jeep op de legerplaats te Seedorf (BRD) in de bocht van de weg raken en kantelen werd hier onder geschaard.[55] Maar ook het rijden op de kazerne met een auto die zich in onvoldoende staat van onderhoud bevond, werd voldoende geacht voor een bewezenverklaring op grond van artikel 167 WMSr.[56] Het artikel is tevens buiten militaire terreinen toegepast, bijvoorbeeld toen een militair met een militair voertuig een spoorweg opreed terwijl een trein in aantocht was die dat met geluidssignalen kenbaar maakte. De als gevolg daarvan ontstane aanrijding leverde de militair een veroordeling op grond van artikel 167 WMSr op.[57] Maar ook een gewone aanrijding op de openbare weg tussen een militaire Volkswagen en een burgervoertuig leidde voor de dienstplichtig soldaat in kwestie tot een veroordeling op grond van dit artikel.[58]
Artikel 167 WMSr heeft, al was het maar vanwege de hogere strafbedreiging, nog steeds een meerwaarde. Daarnaast bestrijkt het een aantal gevallen dat niet door artikel 5 WVW 1994 wordt gedekt. In de praktijk lijkt er nagenoeg geen gebruik van te worden gemaakt. In 2001 leidde dit tot de vrijspraak van een marinier die als bestuurder van een militair voertuig betrokken was bij een dodelijk ongeval in Noorwegen.[59] In die zaak werden alleen de artikelen 6 en 5 WVW 1994 ten laste gelegd. Artikel 6 WVW 1994 werd niet bewezen geacht en een veroordeling op grond van artikel 5 WVW 1994 liep spaak vanwege het feit dat dit artikel alleen toepasselijk is op Nederlandse wegen. Waarom artikel 167 WMSr niet ten laste was gelegd, is niet duidelijk. Het openbaar ministerie lijkt hiervan te hebben geleerd. Recentelijk werd het artikel subsidiair ten laste gelegd aan een militair in een zaak waarbij een militair personenvoertuig op Vliegbasis Volkel tegen een boom botste, waardoor een medepassagier zwaar gewond raakte. De militaire kamer veroordeelde de luchtmachtkorporaal voor het primair ten laste gelegde, te weten artikel 6 WVW 1994 (letsel door schuld in het verkeer).[60]
Artikel 169 WMSr
Dit artikel kan overtreden worden door een militair indien hij de door of vanwege het bevoegd gezag met betrekking tot het verkeer gegeven regels en aanwijzingen niet in acht neemt:
-
als gebruiker van een voor het openbaar of militair verkeer openstaande weg, of
-
als bestuurder van een motorrijtuig, een rijwiel of enig ander rij- of voertuig, dat bij de krijgsmacht in gebruik is.
Artikel 169 WMSr kent geen commune pendant.[61] De maximumstraffen die staan op het overtreden van dit artikel bedragen een hechtenisstraf van ten hoogste vier maanden of een geldboete van de tweede categorie.
Onder de met betrekking tot het verkeer gegeven regels moet zowel de Nederlandse[62] als de buitenlandse[63] verkeerswetgeving worden verstaan. Daarnaast kunnen hieronder die regels worden verstaan die voor het militair verkeer zijn vastgesteld, zowel door het bevoegde civiele[64] als het militair gezag.[65] Ten aanzien van deze laatste categorie kan de Verkeersregeling Defensie niet onbesproken blijven. In deze ministeriële regeling zijn regels vervat die gelden voor militair verkeer c.q. voor militaire terreinen. Zo zijn er in paragraaf 2 van deze regeling regels opgenomen over het verkeersgedrag en valt er in artikel 2 een bijzondere bepaling te lezen waarin een chauffeur verplicht wordt zich te laten gidsen bij het achteruitrijden van een militair voertuig, tenzij de weg achter het motorrijtuig voor de bestuurder duidelijk en volledig is te overzien, of er niemand aanwezig is om te gidsen. Het niet naleven van deze bepaling levert dus het in artikel 169 WMSr omschreven strafbaar feit op.[66] Paragraaf 4 van de Verkeersregeling Defensie stelt algemene verkeersregels voor militaire terreinen.[67] Zo is de commandant van het terrein bevoegd een maximum snelheid in te stellen[68] , geldt er een algemeen verbod om voertuigen te parkeren buiten de op het terrein als parkeerplaats aangeduide vakken[69] en zijn de Wegenverkeerswet en de daarop rustende bepalingen op het militair terrein van overeenkomstige toepassing.[70] Naast het strafrechtelijke traject heeft de commandant van het militaire terrein nog een bijzondere bevoegdheid. Hij kan, indien iemands verkeersgedrag daartoe aanleiding geeft, deze persoon de toegang tot het militaire terrein met een motorrijtuig ontzeggen.[71]
Onder 'aanwijzingen' kunnen aanwijzingen van personen, zowel burgers (ambtenaren van politie) als militairen (militair meerdere of militairen van de Koninklijke Marechaussee), worden verstaan alsmede aanwijzingen door middel van bijvoorbeeld verkeerslichten.[72] Hiermee lijkt artikel 169 WMSr een 'alles-in-een' oplossing waar iedere schending van het verkeersrecht door militairen onder geschaard kan worden. Toch wordt het artikel niet op die manier gebruikt. Zoals eerder is besproken heeft het militair verkeersstrafrecht een restwerking ten aanzien van het commune verkeersstrafrecht.[73]
Het militair tuchtrecht
Vóór de herziening van het militaire straf- en tuchtrecht in 1991 bepaalde een commanderend generaal of een door een militair gepleegde gedraging krijgstuchtelijk dan wel strafrechtelijk moest worden berecht. De commanderend generaal was verplicht het advies in te winnen van de auditeur-militair, maar bepaalde uiteindelijk wel zelf welke weg er ingeslagen werd. Als de commanderend generaal van oordeel was dat de zaak van lichte aard was, dan werd deze verwezen naar de commandant voor krijgstuchtelijke afdoening. Bij zwaardere zaken, zulks wederom ter beoordeling van de commanderend generaal, werd de zaak verwezen naar de krijgsraad voor strafrechtelijke afdoening. Mocht de krijgsraad evenwel tot het oordeel komen dat de zaak van lichte aard was, dan kon deze de zaak alsnog naar de strafoplegger verwijzen voor krijgstuchtelijke afhandeling[74] of de zaak zelf krijgstuchtelijk afdoen.[75]
Met de herziening van het militair straf- en tuchtrecht is dit stelsel verlaten. Er is een scherpe scheiding geïntroduceerd tussen het straf- en tuchtrecht. Als een vergrijp strafrechtelijk van aard is, dan zal onder verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie een onderzoek plaatsvinden en mogelijk vervolging. Defensie heeft daarin geen enkele rol. Als een feit een tuchtvergrijp is, dan kan de strafoplegger, nu de 'tot straffen bevoegde meerdere' genoemd, het tuchtrechtelijk afdoen. Bij een vermoeden van een strafbaar feit is de tot straffen bevoegde meerdere verplicht om aangifte te doen bij de Koninklijke Marechaussee.[76] Het nadeel van grenzen trekken is dat er altijd wel gevallen denkbaar zijn die zowel in de ene als de andere categorie vallen. Daar heeft de wetgever ook aan gedacht, zodat een aantal strafbare feiten op verzoek van de tot straffen bevoegd meerdere en met instemming van het Openbaar Ministerie tuchtrechtelijk afgedaan kan worden.[77] Met toepassing van deze regel kunnen de vergrijpen genoemd in artikel 166 (militaire joyriding) en 169 WMSr (het niet in acht nemen van bepaalde met betrekking tot het verkeer gegeven regels en aanwijzingen) tuchtrechtelijk worden afgedaan.[78] Er moet dan wel een concreet tuchtvergrijp zijn op basis waarvan tuchtrechtelijke afdoening mogelijk is, anders gaat deze vlieger niet op.[79] Voor militaire joyriding zal dat niet snel problemen geven, omdat de toepasselijke bepaling uit de Wmt genoeg ruimte biedt om deze gedraging tuchtrechtelijk af te handelen.[80] Dat is anders bij het niet in acht nemen van bepaalde verkeersvoorschriften. In het tuchtrecht worden deze vergrijpen getoetst aan het tuchtrechtelijk verbod om dienstvoorschriften niet op te volgen[81] , maar niet iedere verkeersregel die geschonden kan worden kan tevens als dienstvoorschrift worden gekwalificeerd.[82] In dat verband kan met name gedacht worden aan het schenden van buitenlandse verkeerswetgeving op kazernes en andere militaire complexen. Bij het overtreden van deze bepalingen kan immers de vraag gesteld worden of de rechtsorde geraakt wordt, hetgeen strafrechtelijke afhandeling vergt, of dat er slechts sprake is van een inbreuk op de interne orde. In dat laatste geval volgt tuchtrechtelijke afhandeling van het vergrijp. Zo oordeelde de Rechtbank Arnhem dat het op een kazerne parkeren op een parkeerplaats voor bezoekers, terwijl de luchtmachtadjudant in kwestie aldaar te werk gesteld was, een inbreuk op de interne orde opleverde en tuchtrechtelijk moest worden afgedaan.[83] Het probleem is echter dat dienstvoorschriften alleen door en voor Nederlandse militairen kunnen worden vastgesteld.
Rechtsmacht
Vele bepalingen uit het militair strafrecht, waaronder het militair verkeersstrafrecht, zijn er op gericht om ook extraterritoriaal toegepast te kunnen worden. Dat is nagenoeg inherent aan het gegeven dat de Nederlandse strafwet ook toepasselijk is op de militair die zich buiten Nederland aan enig strafbaar feit schuldig maakt.[84] Dit is absoluut geen strikt Nederlandse constructie, maar is een voorziening in vrijwel elk land ter wereld.[85] Het hangt samen met het feit dat het inherent aan de krijgsmacht is dat deze vaak optreedt buiten de eigen landsgrenzen. Het doet evenwel niets af aan het feit dat andere landen bevoegd zijn om het eigen strafrecht toe te passen op een ieder die zich op het eigen grondgebied bevindt. Dat beginsel kennen we immers zelf ook.[86] Het betekent in de praktijk echter dat er concurrente jurisdictie ontstaat: twee landen zijn bevoegd om ten aanzien van hetzelfde feitencomplex recht te spreken. Om te voorkomen dat er tussen landen getouwtrek ontstaat over wie nu bevoegd is om in welke gevallen ten aanzien van een militair recht te spreken, wordt er met het land van verblijf een stationeringsovereenkomst ('Status Of Forces Agreement'; SOFA) gesloten.[87]
Zo is er binnen de NAVO een stationeringsovereenkomst gesloten die in het dagelijks spraakgebruik bekend is geworden als de NATO SOFA.[88] In artikel VII van de NATO SOFA zijn de statusafspraken neergelegd die binnen de NAVO gelden. Het uitgangspunt is dat de gaststaat[89] jurisdictie heeft over de vergrijpen die op haar grondgebied worden gepleegd.[90] De zendstaat[91] blijft evenwel bevoegd om opsporingshandelingen te verrichten en het tuchtrecht toe te passen.[92] En de zendstaat heeft exclusieve jurisdictie over degene die onder de militaire wetgeving van dat land valt en vergrijpen pleegt - inclusief die tegen de veiligheid van de zendstaat - die wel in de zendstaat maar niet in de gaststaat strafbaar zijn gesteld. Het wisselgeld is dat de gaststaat exclusieve jurisdictie heeft over militairen van de zendstaat die vergrijpen plegen - inclusief die tegen de veiligheid van de gaststaat - die wel in de gaststaat maar niet in de zendstaat strafbaar zijn gesteld.[93][94]
In geval van concurrente jurisdictie geldt dat de zendstaat voorrang heeft bij de uitoefening van rechtsmacht over een militair met betrekking tot:
-
vergrijpen, die uitsluitend gericht zijn tegen de eigendommen of de veiligheid van de zendstaat, of vergrijpen die uitsluitend gericht zijn tegen de persoon of eigendommen van een andere militair van de zendstaat;
-
vergrijpen, die voortvloeien uit enige daad of nalatigheid, begaan in de uitoefening van de dienst.
In geval van enig ander vergrijp hebben de autoriteiten van de gaststaat voorrang bij de uitoefening van rechtsmacht.[95]
De NATO SOFA is in 1951 gesloten met het oogmerk om regels te stellen omtrent de rechtsmacht als NAVO krijgsmachten bij elkaar oefenen, of indien deze operationeel worden ingezet in het Noord Atlantisch verdragsgebied op het grondgebied van een ander NAVO land tegen een mogelijke inval vanuit de Sovjet-Unie of het Warschaupact. Daarbij speelde een duidelijke rol dat de diverse NAVO landen elkanders strafrecht vertrouwden - en nog steeds vertrouwen - en er in beginsel geen problemen mee hebben als eigen onderdanen - ook indien dat militairen betreft - voor een rechter in een ander NAVO land moeten verschijnen. Dat is echter niet in alle gevallen zo.
Heden ten dage wordt in het kader van operationele inzet met de gaststaat veelal exclusieve jurisdictie voor de zendstaat afgesproken.[96] De gaststaat stemt hier veelal mee in, omdat de overheid van het land de troepen uit het Westen nu eenmaal hard nodig heeft. De reden voor het afspreken van de exclusieve jurisdictie is tweeledig. De landen waar de krijgsmacht heden ten dage wordt ingezet, worden vaak gekenmerkt door een situatie waarin de (centrale) overheid niet in staat is het overheidsgezag over het gehele grondgebied te handhaven alsmede effectieve rechtspleging te realiseren, zoals nu in Afghanistan. Daarnaast zijn er landen die hun strafrecht formeel en materieel anders hebben ingericht dan wat in Nederland gebruikelijk is. Daarbij hoeft nog niet meteen aan zaken als lijfstraffen gedacht te worden, maar alleen al de tijd die men in sommige landen in voorlopige hechtenis kan zitten voordat er überhaupt toegang tot een rechter is, lijkt verre van verenigbaar met wat hier ten lande acceptabel is.
Conclusie
De vraag of er nut en noodzaak is voor een militair verkeersstrafrecht kan zeker bevestigend worden beantwoord.[97] Wel is geconstateerd dat het militair verkeersstrafrecht na de invoering in 1963 niet meer gewijzigd is. Het commune verkeersstrafrecht is dat wel degelijk, niet in de laatste plaats met de invoering van de Wegenverkeerswet 1994. Het militair verkeersstrafrecht sloot vaak naadloos aan op de voordien geldende Wegenverkeerswet. Dat wil echter niet zeggen dat er een situatie is ontstaan waarin bepalingen uit het militair verkeersstrafrecht niet meer nodig zijn geworden. Artikel 163 WMSr lijkt naast artikel 8 WVW 1994 geen meerwaarde te hebben, nu het onder invloed van alcohol besturen van een (militair) voertuig ook in de aldaar gebezigde gevallen vervolgd kan worden op basis van artikel 8 WVW 1994. Er zijn echter gevallen denkbaar waarin een bestuurder als gevolg van alcoholgebruik niet meer in staat kan worden geacht een voertuig naar behoren te besturen, maar dat dit niet vastgesteld is conform de eisen die gesteld worden aan het in artikel 8, tweede lid, WVW 1994 bedoelde onderzoek. In die gevallen zou toepassing gegeven kunnen worden aan artikel 163 WMSr. Ook artikel 164 WMSr - het onder invloed van alcohol besturen van een voertuig dat bij de krijgsmacht in gebruik is - heeft naast artikel 8 WVW 1994 een duidelijke meerwaarde. De extra gevaarzetting die het in beschonken toestand besturen van bepaalde typen militaire voertuigen zoals pantservoertuigen en tanks oplevert, rechtvaardigt een aparte strafbaarstelling met een hogere strafbedreiging dan het delict omschreven in artikel 8 WVW 1994. De wetgever heeft door het vaststellen van artikel 164 WMSr daar gevolg aan gegeven, maar momenteel lijkt de bepaling in de vergetelheid geraakt. Artikel 165 WMSr, dat de toepassing van artikel 163 en 164 WMSr uitbreidt naar andere stoffen die de rijvaardigheid kunnen beïnvloeden, heeft, zolang voornoemde bepalingen geldend recht zijn, onmiskenbaar nut.
Artikel 166 WMSr - de strafbaarstelling van militaire joyriding - heeft ook zeker nog meerwaarde. Het bestrijkt een aantal gevallen dat niet onder artikel 11 WVW 1994 valt, waarin de commune joyriding is strafbaar gesteld. Zo is artikel 166 WMSr niet gebonden aan toepassing op Nederlandse wegen, en kan het dus ook worden toegepast op situaties in Nederland die niet op de weg plaatshebben - zoals kazerne- en oefenterreinen - en op situaties in het buitenland. Dezelfde redenering geldt voor gevaarzettend gedrag op de weg dat strafbaar is gesteld in artikel 167 WMSr en artikel 5 WVW 1994. In beide bepalingen is weliswaar het begrip 'weg' gebezigd, maar voor wat betreft de toepassing van artikel 167 WMSr kan daar een ruimere betekenis aan worden toegekend.
Artikel 169 WMSr, het onder omstandigheden niet in acht nemen van door of vanwege het bevoegd gezag met betrekking tot het verkeer gegeven regels en aanwijzingen, kent geen commune pendant. Vanwege het vele optreden in het buitenland heeft de bepaling nog zeker actualiteitswaarde en nut om ongewenst gedrag op de weg te kunnen bestraffen hetgeen niet kan met de in veel gevallen sterk territoriaal gebonden Wegenverkeerswet 1994.
Of Nederland rechtsmacht heeft ten aanzien van in het buitenland gepleegde delicten hangt af van de omstandigheden van het geval. Uitgangspunt is immers dat ieder land over een ieder die zich op zijn grondgebied schuldig maakt aan strafbare feiten rechtsmacht heeft. Om bij concurrente jurisdictie te voorkomen dat er tussen de landen meningsverschillen ontstaan over wie primair de rechtsmacht mag uitoefenen, worden er stationeringsovereenkomsten gesloten. Hierin worden afspraken neergelegd omtrent wanneer de zendstaat en wanneer de gaststaat jurisdictie heeft. Het afspreken van exclusieve jurisdictie voor de zendstaat is ook een mogelijkheid en wordt veelvuldig toegepast bij de operationele inzet van de Nederlandse krijgsmacht waar ook ter wereld.
[1] De term 'militairen' zal in dit artikel gebezigd worden, alhoewel er onder bepaalde omstandigheden ook anderen dan Nederlandse militairen onder de werking van het militair strafrecht kunnen worden gebracht. Zie daarvoor artikel 2 van de Wet militaire strafrechtspraak (Wms). Voor een uitgebreide bespreking van het vraagstuk op wie het militair strafrecht van toepassing is, zie: G.L. Coolen & G.F. Walgemoed, 'Militair Strafrecht', Deventer: Kluwer 2008, p. 17-28.
[2] Militair jurist bij de Koninklijke Landmacht en in die hoedanigheid werkzaam als stafofficier juridische zaken bij het Opleidings- en Trainingscommando te Utrecht. Dit artikel is op persoonlijke titel geschreven en geeft niet noodzakelijk de mening weer van het Ministerie van Defensie. De auteur dankt kolonel b.d. mr. G.F. Walgemoed voor commentaar op eerdere versies van dit artikel.
[3] Artikel 2 van het Wetboek van Militair Strafrecht (WMSr). Dit geldt dus ook op de Nederlandse Antillen en Aruba. Het strafrecht uit deze Rijksdelen kan evenwel worden toegepast als de gedraging op grond van het Nederlandse strafrecht geen strafbaar feit oplevert (artikel 5a, eerste lid, WMSr). Indien op dezelfde gedraging op grond van de strafwetgeving van voornoemde Rijksdelen een hoger strafmaximum staat, dan kunnen de hogere strafmaxima, onder toepassing van de Nederlandse strafbepaling, worden toegepast (artikel 5b WMSr).
[4] Section 911, article 111, UCMJ.
[5] Section 918, article 118, UCMJ.
[6] Section 919, article 119, UCMJ.
[7] Article 1, section 8, United States Constitution.
[8] In McCulloch v. Maryland, 17 U.S. 316 (1819) bepaalde het Hooggerechtshof de reikwijdte van de 'necessary and proper' clausule aan het einde van article 1, section 8, United States Constitution ('To make all laws which shall be necessary and proper for carrying into execution the foregoing powers, and all other powers vested by this Constitution in the government of the United States, or in any department or officer thereof.'). De federale overheid mag ook wetgeving maken over onderwerpen die haar niet expliciet zijn toebedeeld voor zover die wetgeving nodig is om de aan haar expliciet toebedeelde bevoegdheden deugdelijk uit te kunnen oefenen.
[9] Artikel 3, eerste lid, van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden (Statuut).
[10] Artikel 3, eerste lid en onder a, Statuut.
[11] Artikel 4 WMSr. Er zijn echter uitzonderingen denkbaar. Sommige wetgeving ziet toe op louter nationale belangen en kan uit dien hoofde geen extraterritoriale werking toekomen, ook niet op basis van dit ruim geformuleerde artikel. Zulks overwoog de Hoge Raad ten aanzien van de voorloper van de huidige Wet wapens en munitie, de Vuurwapenwet 1919 (HR 31 mei 1983, NJ 1983, 786).
[12] Rb Arnhem 6 december 2004,
MRT 2006, p. 280
.
[13] HR 23 december 1980,
MRT 1981, p. 300
.
[14] A.F. Steffen, 'De partiële wijziging van de militaire straf- en tuchtrechtwetgeving bij de rijkswetten van 4 juli 1963', 's-Gravenhage: Staatsuitgeverij 1971, p. 479.
[15] HMG 28 juni 1966,
MRT 1966, p. 412
.
[16] Ondanks het overmatig gebruik van de term 'militair' in militaire kantonrechter, militaire politierechter en militair meervoudige kamer dient men niet de indruk te krijgen dat het om rechtspraak door militairen gaat. Slechts in de meervoudige kamer is één van de leden, niet zijnde de voorzitter, militair.
[17] Voor een uitvoerige beschouwing van het vraagstuk wanneer er sprake is van een openbare of voor het militair verkeer openstaande weg, wordt verwezen naar R. Nulkes, 'Openbare of militaire weg?', Ons Wapen 1988, p. 130-136.
[18] Artikel 163 WMSr is, zoals eerder opgemerkt, geplaatst in het Tweede Boek (misdrijven) van het WMSr, terwijl artikel 8 WVW 1994 op grond van artikel 178 jo. 176 WVW 1994 is aangemerkt als een misdrijf.
[19] Op artikel 163 WMSr staat een strafbedreiging van maximaal drie maanden gevangenisstraf of een geldboete van de tweede categorie. Op artikel 8 WVW 1994 staat, op grond van artikel 176, derde lid, WVW 1994, een strafbedreiging van maximaal drie maanden gevangenisstraf of een geldboete van de derde categorie.
[20] Op grond van artikel 8, derde lid, WVW 1994 is voor beginnende bestuurders het gebruik van alcohol geheel verboden. De aldaar genoemde meetwaarden lijken te suggereren dat enig gebruik van alcohol is toegestaan, doch deze waarden zijn om technische redenen opgenomen. Een betrouwbaar meetresultaat van waarden gelegen onder deze wettelijke grenzen bleek niet of niet in alle gevallen geproduceerd te kunnen worden hetgeen in voorkomend geval al snel tot bewijsproblemen kan leiden.
[21] A.F. Steffen, 'De partiële wijziging van de militaire straf- en tuchtrechtwetgeving bij de rijkswetten van 4 juli 1963', 's-Gravenhage: Staatsuitgeverij 1971, p. 587, Mob Kr Du La 8 december 1965,
MRT 1966, p. 296
, ArrKr 's-Hertogenbosch 4 april 1967,
MRT 1967, p. 353
en Mob Kr Lu 26 september 1967,
MRT 1968, p. 232
.
[22] 'De Nederlandse strafwet is toepasselijk op de militair, die zich buiten Nederland aan enig strafbaar feit schuldig maakt.'
[23] Artikel 163 WMSr had een hele duidelijke meerwaarde naast de voorloper van artikel 8 WVW 1994, het toenmalige artikel 26 WVW (oud), zoals dat gold voor 1 november 1974. Bij Wet van 23 mei 1973, Stb. 1973, 282 is uit voornoemde bepaling het begrip 'weg' geschrapt. Het begrip 'wegen' in de zin van de Wegenverkeerswet 1994 is in artikel 1, aanhef en onder b, WVW 1994 gedefinieerd. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad strekt deze definitie zich alleen uit over in Nederland gelegen wegen (HR 15 april 1975, NJ 1976, 290).
[24] HR 30 september 1980,
MRT 1981, p. 165
.
[25] HMG 11 juni 1975,
MRT 1975, p. 453
.
[26] Dit blijkt uit vaste jurisprudentie van de krijgsraden. Een expliciete verwerping van een standpunt dat er ook bij de toepassing van artikel 163 WMSr sprake moet zijn van 'een onderzoek' is er niet, maar in de bewezenverklaring wordt het nimmer genoemd noch blijkt het in diverse zaken als vereist bewijsmiddel terug te komen. De resultaten van 'een onderzoek' kunnen desalniettemin wel als bewijsmiddel gelden, zoals in ArrKr Arnhem 14 april 1971,
MRT 1972, p. 409
.
[27] Naast de Nederlandse krijgsmacht moet in dit geval ook gedacht worden aan bondgenootschappelijke krijgsmachten, zoals die van landen die tot de NAVO behoren (artikel 75b jo. 75, eerste lid, WMSr).
[28] De letterlijke wettekst spreekt over het niet in staat moeten worden geacht de taak als bestuurder naar behoren te vervullen. Een inhoudelijk verschil met de formulering zoals deze in artikel 163 WMSr is gebezigd lijkt evenwel door de wetgever niet beoogd. Th.W. van den Bosch c.s., 'Militair straf- en tuchtrecht', Deventer: Kluwer (losbl.), art. 164 WMSr,
aant. 2
.
[29] Op artikel 164 WMSr staat een strafbedreiging van maximaal zes maanden gevangenisstraf of een geldboete van de derde categorie. Op artikel 8 WVW 1994 staat, zoals eerder gemeld, een strafbedreiging van maximaal drie maanden gevangenisstraf of een geldboete van de derde categorie.
[30] Men zou ook kunnen betogen dat het verhogen van de strafmaxima, behoudens die van de geldboete, met een derde op grond van artikel 44 van het Wetboek van Strafrecht (WvSr) aan dit bezwaar tegemoet komt.
[31] A.F. Steffen, 'De partiële wijziging van de militaire straf- en tuchtrechtwetgeving bij de rijkswetten van 4 juli 1963', 's-Gravenhage: Staatsuitgeverij 1971, p. 588.
[32] Th.W. van den Bosch c.s., 'Militair straf- en tuchtrecht', Deventer: Kluwer (losbl.), art. 164 WMSr,
aant. 3
.
[33] Mob Kr Du La 24 februari 1966,
MRT 1966, p. 429
en ArrKr Arnhem 16 februari 1967,
MRT 1967, p. 347
.
[34] 'Met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie wordt gestraft de militair die zich opzettelijk aan de vervulling van een bepaalde soort van dienstverplichtingen onttrekt of zich opzettelijk daarvoor ongeschikt maakt (…), indien als rechtstreeks en onmiddellijk gevolg daarvan schade ontstaat aan (…) de gereedheid tot het daadwerkelijk uitvoeren van een (…) oefening van enig onderdeel van de krijgsmacht.'
[35] Rb Arnhem 8 februari 2008, parketnummers 05-840031-05, 810000-06 en 05-800966-07 (niet gepubliceerd).
[36] In de Schuurman & Jordens alsmede op www.overheid.nl wordt per abuis nog steeds de oude tekst gehanteerd die verwijst naar de artikelen 162 en 163 WMSr. De tekst is evenwel aangepast naar aanleiding van de vernummering. Zie: Kamerstukken 1988-1989, 16813 (R1165), nr. 177.
[37] HR 1 juni 2004, VR 2005, 43 (gebruik van MDMA/MDA) en HR 21 december 2004, VR 2005, 44 (gebruik van hasj).
[38] Ook hier is de eerdergenoemde, in artikel 75b jo. 75, eerste lid, WMSr neergelegde, uitbreiding van het begrip krijgsmacht van toepassing zodat daar ook onder andere NAVO-bondgenootschappelijke krijgsmachten kunnen worden verstaan.
[39] Rb Arnhem 23 juni 1991,
MRT 1992, p. 277
.
[40] Voor zover bekend is dit in de rechtspraak nimmer een punt van discussie geweest. Ter illustratie kan verwezen worden naar een aantal gevallen waarin de bevoegde krijgsraad zonder meer tot een kwalificatie kwam: ArrKr 's-Hertogenbosch 2 februari 1966,
MRT 1966, p. 291
(militaire jeep), Mob Kr Du La 6 februari 1969,
MRT 1970, p. 20
(militaire vrachtauto), ArrKr Arnhem 26 februari 1970,
MRT 1972, 30
(militaire kombi), ArrKr 's-Hertogenbosch 6 oktober 1971,
MRT 1972, p. 355
(dienstvolkswagen) en ArrKr Arnhem 10 augustus 1972,
MRT 1972, p. 600
(AMX-rupsvoertuig).
[41] Artikel 178 jo. 176 WVW 1994.
[42] Artikel 176, tweede lid, WVW 1994.
[43] Dat blijkt overigens geen wet van Meden en Perzen te zijn. Zo overwoog de kantonrechter van Wageningen bij beantwoording van de vraag of een op de Ginkelse heide gelegen tankbaan als een voor het openbaar verkeer openstaande weg kan worden aangemerkt: 'De tankbaan is voor een ieder toegankelijk. De toegang wordt noch door borden, noch door slagbomen, noch door hekken, noch anderszins ontzegd. Langs de hele tankbaan zijn meerdere mogelijkheden voor burgervoertuigen om zich op de tankbaan te begeven. Dat deze tankbaan in sommige gevallen niet door een burgerauto te berijden is door de af en toe slechte conditie van de weg, doet aan het 'voor het openbaar verkeer openstaan' niet af.' (Ktr Wageningen 22 februari 1980, VR 1982, 66.)
[44] ArrKr 's-Hertogenbosch 8 december 1967,
MRT 1967, 297
.
[45] En of het raadzaam is, is ook nog maar de vraag. Wat ten laste gelegd wordt, moet immers ook bewezen worden (vgl. HR 15 juni 1982, NJ 1983, 89 (Moord in Zeeuws-Vlaanderen)). Overigens zal dat in dit geval geen noemenswaardige problemen opleveren als het bestanddeel 'weg' niet bewezen kan worden. Na wegstrepen kan het overige deel van de tenlastelegging, indien bewezen verklaard, alsnog gekwalificeerd worden op grond van artikel 166 WMSr.
[46] ArrKr 's-Hertogenbosch 21 september 1967,
MRT 1968, p. 161
. Deze uitspraak is bevestigd in HMG 28 november 1967,
MRT 1968, p. 165
. Het HMG overwoog expliciet dat het toenmalige artikel 37 WVW (oud), de voorloper van het huidige artikel 11 WVW 1994, niet toepasselijk was aangezien niet ten laste was gelegd dat het motorrijtuig aan een ander toebehoorde.
[47] HR 3 november 1964, NJ 1965, 279.
[48] Rb Arnhem 2 juli 1991,
MRT 1992, p. 41
.
[49] Rb Arnhem 26 april 1994,
MRT 1995, 70
. 'Ambtshalve merkt de rechtbank op dat onder 'gebruik van een motorrijtuig', binnen de militaire context, ook moet worden verstaan het doen gebruiken van een voertuig door degene die beslissingsbevoegdheid heeft over de inzet van het voertuig en de bestuurder.'
[50] Artikel 167 WMSr is geplaatst in het Derde Boek (overtredingen) van het WMSr terwijl artikel 5 WVW 1994 op grond van artikel 178 jo. 177 WVW 1994 is aangemerkt als een overtreding.
[51] Artikel 177, eerste lid en onder a, WVW 1994.
[52] Het toenmalige artikel 25 WVW (oud) sloot beter aan bij artikel 167 WMSr, dat strafbaar stelde het 'zich op een weg zodanig (…) gedragen, dat de vrijheid van het verkeer zonder noodzaak wordt belemmerd of de veiligheid op de weg in gevaar wordt gebracht of redelijkerwijze is aan te nemen dat de veiligheid op de weg in gevaar kan worden gebracht'.
[53] Interessant is om te zien dat net nadat artikel 167 WMSr geldend recht werd, er de nodige bezwaren tegen waren, zoals in E. Döbken, 'Artikel 167 van het wetboek van militair strafrecht', Ons Wapen 1965, p. 1-10. Zoals verder moge blijken, hebben dilemma's omtrent de formulering of toepassing van dit artikel zich in de praktijk - voor zover dit blijkt uit de gepubliceerde jurisprudentie - niet voorgedaan.
[54] ArrKr Arnhem 2 februari 1967,
MRT 1967, p. 340
. Tevens werd artikel 166 WMSr (militaire joyriding) ten laste gelegd en bewezen verklaard.
[55] Mob Kr Du La 17 november 1966,
MRT 1967, p. 353
. Ook in dit geval werd artikel 166 WMSr (militaire joyriding) ten laste gelegd en bewezen verklaard.
[56] ArrKr 's-Hertogenbosch 26 augustus 1966,
MRT 1968, p. 79
.
[57] ArrKr 's-Hertogenbosch 5 juni 1968,
MRT 1968, p. 474
.
[58] ArrKr 's-Hertogenbosch 6 oktober 1971,
MRT 1972, p. 357
.
[59] Rb Arnhem 16 juli 2001,
MRT 2002, p. 19
.
[60] Rb Arnhem 26 februari 2007, LJN AZ9417.
[61] Natuurlijk moeten deelnemers aan het verkeer zich gewoon houden aan door het bevoegd gezag gegeven verkeersregels. Zo wordt van iedere verkeersdeelnemer verwacht dat hij het op artikel 14 WVW 1994 steunende Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (RVV) naleeft.
[62] ArrKr Arnhem 21 juli 1966,
MRT 1967, p. 285
en HMG 25 oktober 1966,
MRT 1967, p. 269
.
[63] Mob Kr Lu 3 september 1969,
MRT 1970, p. 222
.
[64] Een voorbeeld van regels van het civiel gezag betreft de Duitse Strassenverkehrsordnug die ook toepasselijk was op de NAVO-kazerne in Blomberg (Mob Kr Bu Lu 7 november 1972,
MRT 1973, p. 273
). Het Hoog Militair Gerechtshof vernietigde dit vonnis, omdat de wijze van bekendmaking van het geschonden verbod niet overeenkomstig de Strassenverkehrsordnug was geschied (HMG 28 februari 1973,
MRT 1973, p. 276
).
[65] ArrKr 's-Hertogenbosch 8 maart 1967,
MRT 1967, p. 420
. Dit betrof het overschrijden van de maximumsnelheid op Vliegbasis Ypenburg die door de commandant van de vliegbasis door middel van een order van blijvende aard was vastgesteld.
[66] Rb Arnhem 31 januari 2000,
MRT 2000, p. 120
.
[67] Artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, Verkeersregeling Defensie: 'In deze regeling wordt verstaan onder militair terrein een bij het Ministerie van Defensie in gebruik zijnd niet voor het openbaar verkeer openstaand terrein, met inbegrip van alle daarop liggende wegen, paden, de daarin liggende bruggen en duikers, de tot de wegen behorende paden en bermen of zijkanten, alsmede parkeerplaatsen'.
[68] Artikel 13 Verkeersregeling Defensie.
[69] Artikel 14, eerste lid, Verkeersregeling Defensie.
[70] Artikel 11, eerste lid, Verkeersregeling Defensie. Voor militaire terreinen gelegen buiten Nederland is de verkeerswetgeving van het land waarin het militaire terrein is gelegen van overeenkomstige toepassing (artikel 11, vierde lid, Verkeersregeling Defensie).
[71] Artikel 16 Verkeersregeling Defensie.
[72] A.F. Steffen, 'De partiële wijziging van de militaire straf- en tuchtrechtwetgeving bij de rijkswetten van 4 juli 1963', 's-Gravenhage: Staatsuitgeverij 1971, p. 593.
[73] HMG 28 juni 1966,
MRT 1966, p. 412
.
[74] Een voorbeeld, het betrof militaire joyriding, is te vinden in HMG 15 juli 1970,
MRT 1971, p. 30
.
[75] Een voorbeeld, wederom aangaande militaire joyriding, dat door de krijgsraad zelf krijgstuchtelijk werd afgedaan, is te vinden in ArrKr Arnhem 20 mei 1976,
MRT 1977, p. 53
.
[76] Artikel 78 van de Wet militair tuchtrecht (Wmt).
[77] Artikel 79 Wmt.
[78] Voordat deze mogelijkheid bestond, ging de militaire tuchtrechter hier al zeer pragmatisch mee om. Een voorbeeld van deze pragmatische aanpak ten aanzien van militaire joyriding is te vinden in Rb Arnhem 11 oktober 1996,
MRT 1997, p. 302
.
[79] Artikel 2 Wmt. Het 'nulla poena' beginsel gold vóór 1991 in het tuchtrecht niet. Zie artikel 2, aanhef en eerste lid, van de reeds ingetrokken Wet op de Krijgstucht ('Krijgstuchtelijke vergrijpen zijn alle niet in eenige strafwet omschreven feiten, strijdig met eenig dienstbevel of dienstvoorschrift, of onbestaanbaar met de militaire tucht of orde').
[80] Voor militaire joyriding wordt toepassing gegeven aan artikel 36, eerste lid, Wmt ('In strijd met de militaire tucht gedraagt zich de militair die zonder daartoe gerechtigd te zijn gebruik maakt van goederen of diensten van de krijgsmacht, van een andere militair of van iemand, die anderszins bij of ten behoeve van de krijgsmacht werkzaam is, dan wel deze goederen wegneemt').
[81] Artikel 18 Wmt.
[82] Artikel 135 WMSr.
[83] Rb Arnhem 21 januari 1994,
MRT 1994, p. 162
.
[84] Artikel 4 WMSr.
[85] A.F. Vink, 'l'Armée est un état qui voyage, là ou est le drapeau, là est la France',
MRT 2009, p. 155-156
.
[86] Artikel 2 WvSr.
[87] Voor een uitgebreide bespreking van de toepasselijkheid van de Nederlandse strafwet op militairen alsmede de uitoefening van rechtsmacht door verschillende landen, zie: G.L. Coolen & G.F. Walgemoed, 'Militair Strafrecht', Deventer: Kluwer 2008, p. 29-38.
[88] Verdrag tussen de Staten die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag, nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten, Trb. 1951, 114.
[89] In de NATO SOFA aangeduid als 'Staat van verblijf'. Dit is het land dat de bondgenootschappelijke krijgsmacht ontvangt.
[90] Onder de statusregeling van de NATO SOFA vallen de leden van een krijgsmacht of van een civiele dienst en hun gezinsleden. Omdat in dit artikel de positie van de militair centraal staat, zal in het vervolg gesproken worden over militairen.
[91] In de NATO SOFA aangeduid als 'Staat van herkomst'. Dit is het land dat de bondgenootschappelijke krijgsmacht stuurt.
[92] Artikel VII, eerste lid, NATO SOFA.
[93] Deze situatie zal zich voor Nederlandse militairen niet voordoen. Met het oog op deze bepaling is artikel 170 WMSr in het leven geroepen dat - voor zover hier van belang - luidt: 'Hij die buiten het Koninkrijk een feit begaat, dat niet met straf wordt bedreigd door enige ingevolge dit Wetboek toepasselijke strafbepaling, doch waarvoor hij ingevolge enige op hem toepasselijke wet van het land, waar het feit begaan wordt, strafbaar is, wordt gestraft met hetzij hechtenis van ten hoogste zes maanden en geldboete van de derde categorie, hetzij één van deze straffen.'
[94] Artikel VII, tweede lid, NATO SOFA.
[95] Artikel VII, derde lid, NATO SOFA.
[96] Voor bijvoorbeeld de 'International Security Assistance Force' (ISAF) in Afghanistan zijn dergelijke afspraken neergelegd in de 'Military Technical Agreement' (MTA); getekend op 4 januari 2002 en te bezien op http://www.operations.mod.uk/isafmta.pdf.
[97] Anders: G.L. Coolen & G.F. Walgemoed, 'Militair Strafrecht', Deventer: Kluwer 2008, p. 105. Coolen en Walgemoed stellen dat de militaire verkeersbepalingen hun betekenis grotendeels hebben verloren.