pag. 33 VR 2004, De verwachting van de wegbeheerder

VRA 2004, p. 33
2004-02-01
Mr drs J.J. van der Helm
De verwachting van de wegbeheerder
Hoge Raad, 26 september 2003, VR 2004, 22
VRA 2004, p. 33
Mr drs J.J. van der Helm
BW art. 6:174
Inleiding
Bij de vraag of een wegbeheerder aansprakelijk is voor de gevolgen van een ongeval dat te wijten is aan een bepaalde verkeerssituatie, moet op de voet van art. 6:174 BW worden bezien of de betreffende weg (verkeerssituatie) voldeed aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen. In veruit de meeste gevallen komt aldus de nadruk te liggen op de vraag of de weggebruiker de bewuste verkeerssituatie had moeten verwachten of, spiegelbeeldig, op de vraag of door een bepaalde verkeerssituatie een groter gevaar in het leven is geroepen dan dat waarop een normaal mens beducht moet zijn[1] . Bij beantwoording van die vraag moet volgens de parlementaire geschiedenis op art. 6:174 BW aansluiting worden gezocht bij de criteria van het kelderluik-arrest[2] . Lezing van het kelderluik-arrest leert evenwel dat niet alleen de verwachtingen van het potentiële slachtoffer, maar juist ook de verwachtingen van de gevaarzetter van belang zijn. Immers, uit het arrest volgt in de eerste plaats dat aan de hand van de omstandigheden van het geval beoordeeld moet worden 'of en in hoever aan iemand die een situatie in het leven roept welke voor anderen bij niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid gevaarlijk is, de eis kan worden gesteld dat hij rekening houdt met de mogelijkheid dat die oplettendheid en voorzichtigheid niet zullen worden betracht en met het oog daarop bepaalde veiligheidsmaatregelen neemt'.
In het algemeen is het niet moeilijk aan te geven waarmee een wegbeheerder rekening moet houden: op een openbare weg moet in beginsel alle verkeer worden geduld en dus worden verwacht[3] . Dat uitgangspunt brengt mee dat een wegbeheerder de bij hem in beheer zijnde wegen zodanig moet inrichten dat het verkeer waarvoor de weg is opengesteld daarvan zonder gevaar gebruik kan maken. Uitgangspunt moet daarbij het gebruik door de normale weggebruiker zijn[4] . Indien normaal gebruik zonder daarbij schade te lijden niet mogelijk is, dient daarvoor te worden gewaarschuwd[5] .
Het problematische aan dit uitgangspunt is dat weggebruikers zich in het dagelijks verkeer met een zekere regelmaat gedragen op een wijze die niet steeds als 'normaal' is te bestempelen: mensen halen in waar dat niet mag, gebruiken wegen die niet zijn opengesteld, rijden harder dan is toegestaan, gebruiken afgesloten rijstroken enzovoorts. Zelfs daarmee moet een wegbeheerder onder omstandigheden rekening houden. In de jurisprudentie is immers aangenomen dat een wegbeheerder er ook rekening mee moet houden dat weggebruikers 'niet steeds de nodige voorzichtigheid en oplettendheid zullen betrachten'[6] , terwijl in het bussluis-arrest werd geoordeeld dat de taxi van Rep-Tax voor de gevolgen van het negeren van het inrijdverbod had moeten worden gewaarschuwd[7] . De vraag rijst waar de grens ligt tussen datgene waarmee een wegbeheerder rekening moet houden en datgene wat voor rekening van een verkeersdeelnemer moet blijven. Bij de bespreking van deze vraag neem ik het arrest van de Hoge Raad van 26 september 2003[8] tot uitgangspunt.
Het arrest van 26 september 2003
In het arrest van 26 september 2003 stond het volgende voorval centraal[9] . Op de Dankerseweg in de gemeente Reimerswaal is op 6 oktober 1995 een vrachtwagencombinatie, verzekerd bij Royal Nederland, weggezakt, gekanteld en in een sloot naast de weg terechtgekomen. De Dankerseweg was ten tijde van het ongeval opengesteld voor alle verkeer, terwijl er geen verkeersborden waren geplaatst die waarschuwden voor de mogelijkheid van verzakkingen of die anderszins erop duidden dat de Dankerseweg ongeschikt was voor zwaar verkeer of de weg voor dergelijk verkeer gesloten verklaarden. Daar waar het ongeval plaatsvond varieerde de breedte van de weg van 2 tot 2,5 meter, terwijl de vrachtwagencombinatie 2,45 meter breed was en een totaal gewicht van 43.850 kg had. Royal Nederland heeft als gesubrogeerd verzekeraar het Waterschap Zeeuwse eilanden als wegbeheerder aangesproken tot vergoeding van de door haar uitgekeerde schade, stellende dat het Waterschap ten onrechte heeft nagelaten te waarschuwen voor het gevaar van verzakking van de weg of het daardoor kantelen van voertuigen en bovendien geen andere maatregelen heeft genomen ter voorkoming van ongevallen als dat van de bewuste vrachtwagencombinatie.
De Advocaat-Generaal is stellig in zijn oordeel en spreekt in zijn conclusie voor het arrest van het 'zich storten in een avontuur' (achter 3.21) en concludeert dat de chauffeur 'ver beneden de redelijkerwijs als minimaal te verwachten voorzichtigheid bleef' (achter 3.22). Bij een en ander acht hij van belang dat de vrachtwagencombinatie 'in het oog springend te breed voor het weggetje (was)', terwijl
-
het minstgenomen twijfelachtig was of de weg wel geschikt was voor zwaar vrachtverkeer,
-
iedere, zelfs zeer beperkte, oneffenheid in de weg of het wegdek of een versmalling onoplosbare problemen zou opleveren en
-
zelfs zonder oneffenheden of versmalling het risico van berijding onacceptabel groot was omdat iedere afwijking van de rechte/juiste koers de vrachtwagencombinatie in de sloot zou doen belanden.
De Hoge Raad volgt de A-G, stelt de kelderluik-criteria voorop, en roept in herinnering dat deze criteria - de Hoge Raad spreekt in r.o. 3.6 van een regel - evenzeer voor onveilige verkeerssituaties gelden,
'waaruit voortvloeit dat de wegbeheerder, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, ter voorkoming van gevaar voor personen of zaken, maatregelen behoort te treffen, zoals het plaatsen van waarschuwingsborden, waarbij mede in aanmerking moet worden genomen dat niet alle verkeersdeelnemers steeds de nodige voorzichtigheid en oplettendheid zullen betrachten.'
De Hoge Raad vervolgt:
'3.7
Gelet op de hiervoor in 3.6 vermelde maatstaven kan aan het Waterschap als wegbeheerder alleen dan worden verweten dat het onzorgvuldig is geweest en is het Waterschap alleen dan aansprakelijk voor de gevolgen van het ongeval wanneer het in de gegeven omstandigheden rekening had moeten houden met de mogelijkheid dat de bestuurder van een zware vrachtwagencombinatie als de onderhavige gebruik zou maken van de weg en dat deze bestuurder niet erop verdacht zou (kunnen) zijn dat de weg niet geschikt is en dus niet veilig is. Hieruit volgt dat de bedoelde aansprakelijkheid niet kan worden aangenomen wanneer deze omstandigheden meebrengen dat het ook voor de niet steeds oplettende en voorzichtige bestuurder aanstonds duidelijk had moeten zijn dat deze weg voor het gebruik daarvan door een zware vrachtwagencombinatie - hoogstwaarschijnlijk - ongeschikt was.'
Voor aansprakelijkheid van de wegbeheerder in situaties als deze gelden - zo volgt uit deze overweging - twee cumulatieve eisen:
-
de wegbeheerder had rekening moeten houden met de mogelijkheid dat de specifieke situatie van het ongeval zich zou voordoen én
-
de wegbeheerder had ermee rekening moeten houden dat de weggebruiker niet erop verdacht zou kunnen zijn dat de weg niet geschikt en niet veilig is.
Deze overwegingen van de Hoge Raad geven weinig houvast bij beantwoording van de vraag waarmee een wegbeheerder dan wel (of niet) rekening moet houden. Ook de spiegelbeeldige overweging (aansprakelijkheid ontbreekt wanneer het voor de weggebruiker aanstonds duidelijk moest zijn dat de weg hoogstwaarschijnlijk ongeschikt was), geeft die duidelijkheid niet, te meer niet nu het gebruik van het woord 'aanstonds' duidt op een mate van zekerheid die het woord 'hoogstwaarschijnlijk' weer doet verbleken[10] . Ik houd het er vooralsnog voor dat de Hoge Raad niets anders heeft bedoeld dan de A-G, die spreekt van 'grove onzorgvuldigheid' en 'gedrag dat ver bleef beneden de als minimaal te verwachten voorzichtigheid'[11] . Daarmee is echter nog niet de vraag beantwoord wat hieronder moet worden verstaan.
De onvoorzichtige weggebruiker
Hierboven kwam al aan de orde dat het vaste jurisprudentie is dat wegbeheerders ook ermee rekening moeten houden dat verkeersdeelnemers niet steeds de nodige voorzichtigheid en oplettendheid in acht nemen[12] . Tegelijkertijd wordt aangenomen dat een wegbeheerder geen rekening behoeft te houden met gedrag dat verre ligt beneden de in het algemeen in acht te nemen voorzichtigheid[13] . Daarmee staat vast dat er steeds twee botsende grootheden zijn die bovendien nog eens beide onbepaald zijn. Immers, de weggebruiker mag verwachten dat hij ook bij een geringere voorzichtigheid dan eigenlijk gewenst, zijn weg veilig kan vervolgen, terwijl de wegbeheerder op zijn beurt wel weer enige voorzichtigheid van de weggebruiker mag verwachten.
Hoewel het voor de hand ligt dat niet in algemene zin kan worden bepaald wat van een weggebruiker kan worden verwacht[14] (welke verkeersovertreding is bijvoorbeeld te beschouwen als een gevolg van onvoldoende voorzichtigheid?) maakt dit de vraag hoe een wegbeheerder de bij hem in beheer zijnde wegen moet inrichten wel moeilijker te beantwoorden. Er is niet veel jurisprudentie die ons verder helpt, maar ik bespreek de zeldzame gevallen.
Een gat in de weg met een diepte van 10 tot 15 centimeter en een breedte van 10 tot 20 centimeter zal in veel gevallen als een gevaarlijk gebrek worden beschouwd, nu een weggebruiker met een dergelijk gat in het algemeen geen rekening zal behoeven te houden. Het Hof Arnhem oordeelde echter dat in het geval waarin de weggebruiker bekend was met de situatie ter plaatse, maar hij niettemin in het gat terecht is gekomen en daarbij de macht over het stuur heeft verloren, geoordeeld moet worden dat het gedrag van die weggebruiker zover beneden de in het algemeen te vergen voorzichtigheid ligt dat een wegbeheerder daarmee geen rekening behoeft te houden[15] .
Ook geen rekening behoefde de wegbeheerder te houden met het gedrag van de automobilist die op een 'kennelijk tijdelijke en provisorische weg komende van de afrit van een brug, met een snelheid van tachtig kilometer per uur inrijdt op een onder aan die afrit gelegen, voor hem tijdig waarneembare, plas van ongeveer zeventig meter lengte, welke over een lengte van ongeveer veertig meter de gehele breedte van de weg beslaat'[16] .
Een fietser die met een hoge snelheid rijdt en door een verzakking in de weg ten val komt, handelt niet met de 'benodigde bijzondere voorzichtigheid', maar blijkbaar ook weer niet zo onvoorzichtig dat de wegbeheerder met dergelijk gedrag geen rekening behoeft te houden[17] . Dit onvoorzichtige gedrag gaf de rechtbank wel aanleiding de fietser 50% van de schade zelf te doen dragen.
Ik wijs tot slot op het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 6 april 2000[18] , dat weliswaar niet betrekking had op een verkeerssituatie, maar wel relevant is voor een oordeel over de vraag met welk gedrag rekening moet worden gehouden. Een bezoeker van een recreatiepark is in een ondiep vennetje gesprongen en heeft daarbij een dwarslaesie opgelopen. De rechtbank wijst de vordering tot schadevergoeding af, omdat zij het 'niet voor de hand liggend' vindt dat een bezoeker het vennetje zou beschouwen als een accommodatie die ervoor bestemd is daarin sport te beoefenen of de recreëren. Het ongeval is dan ook een gevolg van een 'uitzonderlijke gang van zaken', waarmee de beheerder van het park geen rekening behoefde te houden.
Ook aan de hand van deze schaarse jurisprudentie laat de vraag, waar nu de onvoorzichtigheid waarmee rekening moet worden gehouden eindigt en het gedrag dat verre ligt beneden de in het algemeen in acht te nemen zorgvuldigheid begint, zich niet in algemene zin beantwoorden. Wel zijn naar ik meen de volgende gezichtspunten uit de jurisprudentie te destilleren[19] :
-
Een wegbeheerder moet zonder twijfel met normaal gebruik - dat is in elk geval gebruik dat in overeenstemming is met de ter plaatse geldende verkeersregels - van de weg rekening houden.
-
Daarbinnen zal de wegbeheerder tot op zekere hoogte mogen vertrouwen op het gezond verstand van weggebruikers. Ook de verzekerde van Royal Nederland hield zich immers op zichzelf aan de ter plaatse geldende verkeersregels, in die zin dat de Dankerseweg niet voor (zwaar) vrachtverkeer was afgesloten[20] , terwijl bij het vennetje waarin de recreant was gesprongen geen verbod tot een dergelijke activiteit was geplaatst.
-
Dat gezond verstand kan vanzelfsprekend uitsluitend worden aangesproken indien het gevaar kenbaar is. Met een onbekend - en ook redelijkerwijs niet te kennen - gevaar, kan geen rekening worden gehouden.
-
Die kenbaarheid hoeft niet uit specifieke waarschuwingen door de wegbeheerder te volgen. Voor de verzekerde van Royal Nederland was het 'aanstonds' duidelijk dat de Dankerseweg voor hem 'hoogstwaarschijnlijk' ongeschikt was.
-
Bekendheid met het gevaar op grond van eerder gebruik van de weg zal sneller leiden tot het oordeel dat onvoldoende voorzichtigheid in acht is genomen[21] .
-
Een wegbeheerder zal met schending van de verkeersregels tot op zekere hoogte rekening moeten houden. Het zal daarbij moeten gaan om een uitvloeisel van het uitgangspunt dat rekening moet worden gehouden met gedrag van een weggebruiker die minder voorzichtig en oplettend is dan gewenst en de daaruit voortvloeiende overtredingen[22][23] .
-
Ik neig ertoe te oordelen dat een bewuste overtreding van de verkeersregels niet een factor is waarmee de wegbeheerder rekening moet houden. Uit het bussluis-arrest[24] volgt echter dat een wegbeheerder op een fysiek obstakel moet attenderen, waaruit impliciet zou kunnen worden afgeleid dat ook met enig bewust overtreden van een verbod rekening moet worden gehouden[25][26] . Hoe grover evenwel de overtreding, hoe minder een wegbeheerder daarmee naar mijn gevoel rekening zou moeten houden.
Conclusie
Werpt het arrest van 26 september 2003 een nieuw licht op de aansprakelijkheid van de wegbeheerder? Het antwoord moet ontkennend luiden. Niet alleen omdat de Hoge Raad naar mijn gevoel in het in de noten 12 en 14 reeds genoemde arrest van 10 april 1970 al volgens dezelfde systematiek oordeelde, maar ook omdat in de meer recente jurisprudentie steeds een afweging wordt gemaakt tussen de vraag welke maatregelen een wegbeheerder ter beveiliging van een bepaalde situatie heeft genomen enerzijds en de vraag welke situaties eenvoudigweg geen waarschuwing behoeven, omdat de wegbeheerder er vanuit mocht gaan dat weggebruikers (het gevaar van) die verkeerssituatie zelf zouden overzien anderzijds.
Het arrest is wel in die zin van belang dat het na een aantal arresten van de Hoge Raad waarin de verplichtingen voor de wegbeheerder steeds strenger werden[27] , de nadruk eens niet legt op de verwachtingen van de weggebruiker, maar op de verwachtingen van de wegbeheerder.
Niet kan in algemene zin worden gezegd met welk gedrag een wegbeheerder rekening moet houden. Het spreekt mij aan[28] dat met het arrest duidelijk is geworden dat de gevolgen van evident onverstandig verkeersgedrag niet op grond van het enkele feit dat het niet door de wegbeheerder verboden was, op die wegbeheerder kunnen worden afgewenteld.
[1] Zie voor een toepassing van dit uitgangspunt bijvoorbeeld Rb. Zwolle 8 november 2000, VR 2002, 39, waarin werd geoordeeld dat een putdeksel niet een 'normaal gesproken te verwachten oneffenheid waarmee weggebruikers rekening dienen te houden, is' en, meer impliciet: Rb. Den Haag 13 maart 2002, VR 2003, 27. Zie ook C.C. van Dam, Aansprakelijkheidsrecht, een grensoverschrijdend handboek, Den Haag 2000, p. 329, die stelt: 'waar het om gaat, is de risico's af te wenden waarmee de verkeersdeelnemer geen rekening behoeft te houden'. En voor een wat ouder, maar stellig geval: Rb. Middelburg 7 september 1977, VR 1978, 31, r.o. 4 en 9.
[2] Zie PG boek 6, p. 755; HR 5 november 1965, NJ 1966, 136 (GJS) (kelderluik).
[3] Zie art. 14 lid 1 Wegenwet en conclusie A-G Spier voor het hierna nog te bespreken arrest van de Hoge Raad van 26 september 2003, NJ 2003, 660; VR 2004, 22. (Waterschap Zeeuwse eilanden/Royal Nederland Verzekeringen).
[4] Aldus reeds HR 9 januari 1942, NJ 1942, 295, waar werd gesproken van de 'normale omzichtigheid' en - bijvoorbeeld - Rb. Middelburg 7 september 1977, VR 1978, 31. Zie ook: C.C. van Dam, t.a.p.
[5] Zie bijvoorbeeld HR 20 maart 1992, NJ 1993, 547 (CJHB), VR 1992, 113. Zie ook HR 24 december 1999, NJ 2000, 172, VR 2000, 38, r.o. 3.3.
[6] Zie bijvoorbeeld: HR 20 maart 1992, NJ 1993, 547 (CJHB). Zie ook HR 24 december 1999, NJ 2000, 172.
[7] Zie HR 20 maart 1992, NJ 1993, 547 (CJHB). Dit oordeel impliceert immers dat de wegbeheerder met overtreding van het verbod rekening moest houden.
[8] NJ 2003, 660, VR 2004, 22 (Waterschap Zeeuwse eilanden/Royal Nederland Verzekeringen).
[9] Ontleend aan conclusie A-G Spier.
[10] Tenzij de Hoge Raad bedoelt dat het voor een - iedere? - chauffeur ogenblikkelijk duidelijk moet zijn dat hij ten minste erover moet twijfelen of zijn voornemen de weg te gebruiken wel een zo verstandig voornemen is. Het wegdenken van het woord 'hoogstwaarschijnlijk' maakt duidelijk dat het voordeel van de overweging bij de wegbeheerder ligt.
[11] Achter respectievelijk 3.23 en 3.22.
[12] Zie bijvoorbeeld HR 20 maart 1992, NJ 1993, 547; HR 24 december 1999, NJ 2001, 172. Zie veel lagere jurisprudentie en impliciet ook al HR 10 april 1970, NJ 1972, 27.
[13] Zie bijvoorbeeld: Hof Arnhem 14 april 1987, VR 1989, 42; Rb. Rotterdam 10 juli 1994, VR 1995, 165. Zie impliciet ook: A-G Hartkamp in zijn conclusie vóór HR 6 september 1996, NJ 1998, 415 (CJHB), VR 1997, 14 en Brunner in zijn noot onder dit arrest.
[14] De Hoge Raad overwoog al in het reeds genoemde arrest van 10 april 1970 (NJ 1972, 27) dat het hof 'niet behoefde te preciseren welke wijze van rijden, met name ten aanzien van snelheid en aandacht voor de toestand van het wegdek, aan de ter plaatse normale omzichtigheid zou hebben beantwoord'.
[15] Hof Arnhem 14 april 1987, VR 1989, 42, r.o. 6.
[16] Aldus HR 10 april 1970, VR 1972, 27.
[17] Rb. Rotterdam 11 februari 1999, VR 2000, 97.
[18] VR 2002, 95.
[19] Vanzelfsprekend naast de kelderluik-criteria, waarvan een en ander een uitwerking is.
[20] Maar denk bijvoorbeeld ook aan de bezitter van een Maserati, die zich - juist als bezitter van een dergelijke auto - zou moeten realiseren dat het vanwege de geringe hoogte van zijn auto mogelijk onverstandig is om over een weg in aanbouw, afgedekt met metalen platen, te rijden.
[21] Terwijl hier natuurlijk de situatie zich voordoet dat een wegbeheerder er rekening mee moet houden dat onbekende weggebruikers op het gevaar zullen stuiten en er dus voor het gevaar toch gewaarschuwd zal moeten worden.
[22] Waarbij die overtreding vanzelfsprekend wel een zekere mate van eigen schuld in de zin van art. 6:101 BW kan vormen.
[23] Zie bijvoorbeeld Rb. Utrecht 26 september 2001, VR 2003, 26, waarin werd overwogen: 'De snelheid van Bakker was niet zoveel hoger dan de toegestane maximumsnelheid, dat van de gemeente niet kon worden verwacht met een dergelijke overtreding rekening te houden'. In HR 24 december 1999, NJ 2000, 172 wordt gesproken van 'verkeer dat - enigszins - harder rijdt dan is toegestaan'.
[24] HR 20 maart 1992, NJ 1993, 547 (CJHB).
[25] Immers, een waarschuwing voor een bussluis betekent feitelijk: pas op, als u het verbod deze weg in te rijden overtreedt - hetgeen duidt op bewustheid van het verbod - komt u in de bussluis terecht.
[26] Ik wijs op het vonnis van de Rb. Amsterdam van 2 december 1992, VR 1993, 138, waarin werd geoordeeld dat de wegbeheerder ermee rekening moest houden dat bepaalde verkeersdeelnemers (meer specifiek: racefietsers) ondanks een verbod daartoe toch van een weg gebruik zullen maken (waarbij nog opgemerkt zij dat de wegbeheerder had erkend dat het 'een feit is van algemene bekendheid dat racefietsers in de regio van Amsterdam zich vaak weinig aantrekken van specifieke verkeersvoorschriften').
[27] Denk aan de arresten waarin werd geoordeeld dat een wegbeheerder er rekening mee moet houden dat weggebruikers niet steeds de nodige voorzichtigheid in acht nemen, het oordeel dat voor bijvoorbeeld slipgevaar met het daarvoor bedoelde bord moet worden gewaarschuwd en dat het bord opspattend gesteente - dat er immers op duidt dat over dit losse gesteente geslipt kan worden - onvoldoende is (HR 6 september 1996, NJ 1998, 415 (CJHB), VR 1997, 14; Staat/Annema).
[28] Maar ik erken daarbij ogenblikkelijk dat ik uitsluitend voor wegbeheerders optreed.