pag. 42 VR 2002, Whiplashclaims na 8 juni 2001?

VRA 2002, p. 42
2002-02-01
F. de Jager, D. Geeraths, E. Reinders
De Hoge Raad heeft op 8 juni 2001 een arrest van het Hof Den Bosch d.d. 19 april 1999 bekrachtigd, waarin het hof oordeelt dat in geval van een post-whiplashsyndroom (verder te noemen: PWS) geen al te hoge eisen mogen worden gesteld aan het door de schadelijder te leveren bewijs van zijn klachten en het causaal verband met het ongeval. De waarde van het arrest van de Hoge Raad is betrekkelijk, aangezien bedoeld oordeel van het hof ogenschijnlijk geen twistpunt tussen partijen was. Toch speelt het onmiskenbaar een rol bij de behandeling van PWS-claims, zowel in het kader van minnelijke regelingen als procedures, en vormt het derhalve een goede aanleiding het omgaan met PWS-claims nader te beschouwen.
Whiplashclaims na 8 juni 2001?
Whiplashclaims nader beschouwd naar aanleiding van HR 8 juni 2001, VR 2001, 168 m.nt GMvW, NJ 2001, 433 (Zwolsche Algemeene/De Greef)
VRA 2002, p. 42
F. de Jager, D. Geeraths, E. Reinders
Het bewijs van het bestaan van de klachten en het causaal verband met het ongeval
Bij zijn arrest van 19 april 1999 oordeelde het Hof Den Bosch als volgt:
'Ofschoon iemand die stelt schade te lijden in het algemeen die schade aannemelijk moet maken, brengt de omstandigheid dat het hier gaat om een syndroom waarvan algemeen bekend is dat dit moeilijk of slechts in beperkte mate tot concreet waarneembare medische stoornissen valt te herleiden, met zich mede dat de eisen die aan het bewijs kunnen worden gesteld niet al te hoog dienen te zijn. Het komt dan - tot op zekere hoogte - voor risico van de veroorzaker van het ongeval dat het oorzakelijk verband tussen ongeval en klachten zich niet rechtstreeks laat aantonen en dat de klachten evenmin te herleiden zijn tot medisch vaststelbare afwijkingen.'
Zwolsche Algemeene kwam in cassatie op tegen het oordeel van het hof, dat het voor risico van de veroorzaker kwam, dat het oorzakelijk verband niet rechtstreeks kon worden aangetoond en dat de klachten niet medisch objectiveerbaar waren, in welk oordeel Zwolsche Algemeene een omkering van de bewijslast zag. De Hoge Raad wees deze klacht echter af omdat volgens hem het hof de bewijslast niet had omgekeerd en dat slechts sprake was van een nadere uitwerking van het - door Zwolsche Algemeene niet bestreden - oordeel dat aan de eisen van het bewijs geen al te hoge eisen mogen worden gesteld.
Het hof stelt dus in feite:
1
dat het slachtoffer in het algemeen de schade aannemelijk moet maken (waarbij aan te nemen valt dat het hof met 'schade' bedoelt, letsel schade, dus 'schade aan de mens', fysiek dan wel psychisch, zich uitend in medische stoornissen danwel klachten);
2
dat, als het slachtoffer daarin slaagt, hij vervolgens causaal verband dient aan te tonen tussen het ongeval en die letselschade c.q. klachten;
3
maar dat, als het slachtoffer stelt te lijden aan een PWS, aan het bewijs daarvan geen al te hoge eisen hoeven te worden gesteld (waarbij aan te nemen valt dat het hof met 'het bewijs' bedoelt, bewijs zowel van het feit dat er letselschade is, c.q. dat er medische stoornissen danwel klachten zijn, als bewijs van causaal verband met het ongeval).
De formulering van 's hofs oordeel, dat in geval een slachtoffer stelt te lijden aan een door een ongeval veroorzaakt PWS, de aan het bewijs te stellen eisen 'niet al te hoog' dienen te zijn, roept vragen op. Niet al te hoog, maar wat dan wel? Niet 'al' te hoog: dus wel 'hoog' maar niet 'al te'? Overigens is dit oordeel niet aan de Hoge Raad ter cassatie voorgedragen, zodat de Hoge Raad zich over de juistheid daarvan niet heeft uitgesproken. Kortom, het is de vraag, hoe hoog die eisen dan wel dienen te zijn. Deze vraag is natuurlijk niet eenvoudig te beantwoorden, aangezien conform art. 179 lid 2 Rv de waardering van het bewijs in principe aan het - vrije - oordeel van de rechter is overgelaten, zodat het van geval tot geval zal verschillen of het bewijs als geleverd geacht kan worden beschouwd. Toch willen wij een poging wagen, die vraag te beantwoorden, althans willen wij in ieder geval aangeven welke eisen toch wel minimaal aan het bewijs dienen te worden gesteld.
Wanneer mag volgens de Nederlandse Vereniging voor Neurologie worden aangenomen dat sprake is van een door het ongeval veroorzaakt PWS?
'Whiplash' is geen medische term. Er wordt een bepaald ongevalsmechanisme mee aangeduid waarbij het hoofd door een plotselinge impuls naar achteren en weer naar voren wordt geslingerd als een zweep, veelal voorkomend bij kop/staart-botsingen. Sommige mensen ondervinden na een dergelijk ongevalsmechanisme in het geheel geen klachten. Anderen klagen over nek- en hoofdpijn. De meesten genezen echter binnen een betrekkelijk korte periode. Een minderheid maakt echter melding van aanhoudende of recidiverende nek- en hoofdpijnklachten. Soms komen daar nog klachten bij over geheugen- en/of concentratiestoornissen en/of (over)vermoeidheid en/of slapeloosheid. Deze klachten of stoornissen zijn niet of nauwelijks medisch objectiveerbaar maar worden door hun 'grote frequentie' door de Nederlandse Vereniging voor Neurologie (verder te noemen: NVvN) als een 'realiteit' beschouwd[1] ). Voor gevallen van zo'n aanhoudend of recidiverend klachtenpatroon hanteert de NVvN de term 'post-whiplashsyndroom', mits er aan een aantal criteria wordt voldaan, waarover hieronder meer.
Er kan volgens de NVvN slechts gesproken worden van een PWS 'als er sprake is van een aangetoond of aannemelijk letsel van de de cervicale wervelkolom omringende weke delen waarbij een structureel letsel van de wervelkolom en de neurale structuren kan worden uitgesloten op grond van klinische gegevens en beeldvormende technieken'[2] ).
De NVvN is van mening dat in geval van whiplashletsel een 'neurologische evaluatie' aangewezen is. Een neurologische evaluatie is een onderzoek verricht door een neuroloog, gericht op een klacht die veroorzaakt zou kunnen zijn door een neurologische aandoening. Tot de bijzonderheden van whiplashletsel behoort echter, dat dit per definitie niet objectiveerbaar is. Bij medisch onderzoek kunnen namelijk geen of bijna geen afwijkingen worden gevonden die de klachten verklaren. De arts die voor de vaststelling van het letsel wordt ingeschakeld, moet het daarom met name hebben van de analyse van het ongevalmechanisme, de vaststelling van de gezondheidstoestand van voor het ongeval, de constatering van het verloop van de klachten na het ongeval aan de hand van informatie van de behandelend artsen en bovenal, de klachtenpresentatie van betrokkene zelf. Voor het aannemen van whiplashklachten als ongevalsgevolg heeft de NVvN in 1995 dan ook zes criteria opgesteld, waaraan cumulatief voldaan moet zijn. Deze zijn:
1
Het trauma moet vaststaan
2
Het ongeval moet aanleiding hebben gegeven tot een mechanisch te begrijpen geweldsinwerking op de cervicale wervelkolom
3
De pijnklachten moeten gelokaliseerd zijn in de nek en/of vanuit de nek
4
De pijnklachten moeten zijn ontstaan binnen 48 uur na het ongeval en zij moeten voor het ongeval niet of in veel mindere mate hebben bestaan
5
De pijnklachten moeten aanleiding hebben gegeven tot het zoeken van medische hulp en over een periode van minstens een jaar in aansluiting aan het trauma medisch gedocumenteerd en geheel of grotendeels onafgebroken aanwezig zijn geweest
6
Het is voldoende duidelijk geworden dat de getroffene bepaalde voorheen gebruikelijke activiteiten in het arbeidsproces, het dagelijks leven, het maatschappelijk verkeer of de recreatie feitelijk achterwege heeft gelaten of daarvoor hulp heeft ingeroepen of hulpmiddelen heeft gebruikt, op grond van de aanwezige klachten of omdat de bedoelde activiteiten de klachten zodanig provoceerden of verergerden dat dit als bezwaarlijk werd ervaren.
Met haar toelichting hierop in november 1999 heeft de NVvN deze richtlijnen nog wat aangescherpt door te stellen dat er ook nog moet worden voldaan aan een zevende criterium, te weten:
7
Er dient sprake te zijn van een 'voortdurend ontzien van de nekbewegingen, niet alleen bij eenmalig onderzoek, maar ook bij observatie van de patiënt' en 'gedocumenteerd in de behandelende sector'.
Vele neurologen houden zich niet aan de richtlijnen van de Commissie
Wij constateren helaas regelmatig dat bij neurologische evaluaties de neuroloog zich niet houdt aan genoemde - door zijn eigen beroepsgroep opgestelde - criteria en 'whiplashachtige' klachten al aan het ongeval toeschrijft als slechts voldaan is aan een deel van deze zeven criteria. Voorts constateren wij regelmatig dat bij neurologische evaluaties de neuroloog bij zijn diagnosestelling beschikt over onvoldoende of zelfs onjuiste informatie. Dat kan zowel zijn informatie over het ongeval, als informatie over de klachten. Met De Bosch Kemper constateren wij dat 'de Nederlandse rechter wel erg leunt op het oordeel van de medicus die (…) 'voor zoete koek' aanneemt wat de patiënt hem vertelt'[3] ). Dat is jammer omdat er dan niet het objectieve beeld ontstaat, waarnaar zowel belangenbehartiger als wa-assuradeur op zoek is of zou moeten zijn.
Zo luidt het tweede door de Commissie opgestelde criterium, dat het ongeval aanleiding moet hebben gegeven tot een 'mechanisch te begrijpen geweldsinwerking op de cervicale wervelkolom'. Dit betekent naar onze mening dat de neuroloog die de evaluatie verricht, over zoveel mogelijk informatie dient te beschikken over het ongeval, zoals de toedracht, de massa en de snelheid van de bij het ongeval betrokken voertuigen, de omvang van de schade aan de voertuigen e.d. De informatie dient objectief te zijn. Helaas te vaak baseert de keurend neuroloog zich alleen op het verhaal van het slachtoffer (wat overigens niet aan de neuroloog kan worden verweten als de opdrachtgever onvoldoende informatie verstrekt).
Een ander voorbeeld betreft het vierde door de Commissie opgestelde criterium. Dit behelst onder meer dat pijnklachten in de nek en/of vanuit de nek voor het ongeval niet of in veel mindere mate hebben bestaan. Naar onze mening zou dit moeten betekenen dat de arts die de evaluatie verricht, zich ervan dient te overtuigen dat er geen preëxistente nekklachten waren. Vaak blijft het inwinnen van inlichtingen bij de huisarts of andere behandelend artsen echter achterwege.
Nog een ander voorbeeld betreft het zesde criterium van de Commissie, waarin onder meer staat dat duidelijk moet zijn geworden dat de getroffene voorheen gebruikelijke activiteiten in het arbeidsproces heeft gestaakt. Wij constateren dat de neuroloog die de evaluatie verricht (en hij niet alleen) veel waarde hecht aan het feit, dat het slachtoffer na het ongeval in de WAO terecht is gekomen, waarbij de verzekeringsarts de diagnose 'whiplash' heeft gesteld. Of daaraan wel zoveel waarde mag worden gehecht lijkt ons de vraag. Het Ctsv, de instantie die toezicht houdt op de uitvoering van de sociale verzekeringen, is kritisch over de WAO-claimbeoordeling, getuige het Ctsv-rapport d.d. april 2000 met de titel 'In de spreekkamer van de verzekeringsarts'[4] ). In zijn begeleidend persbericht van 1 mei 2000 maakt het Ctsv er onder meer melding van, dat praktische problemen ervoor zorgen dat verzekeringsartsen hun tijd niet optimaal kunnen besteden aan het beoordelen van arbeidsongeschiktheidsaanvragen, dat het grote aantal vacatures onder arbeidsdeskundigen en verzekeringsartsen leidt tot achterstanden die soms worden opgelost door een deel van de arbeidsongeschikten niet op te roepen voor een herkeuring, maar op basis van de papieren te beoordelen, dat voor de herbeoordeling geen of slechts beperkt nieuwe feiten worden verzameld, dat de uitkomst van de herbeoordeling in een aantal gevallen bewust gelijk wordt gehouden en dat de aansturing vanuit de organisatie eenzijdig is gericht op tijdigheid en productiviteit terwijl voor de kwaliteit van de beoordelingen[5] ) en de professionaliteit van de verzekeringsartsen veel minder aandacht is.
De verzekeringsarts kan zich, behalve op zijn eigen oordeel, baseren op informatie van de behandelend arts, de bedrijfsarts of een door hemzelf ingeschakelde specialist, maar volgens het Ctsv komt daar in de praktijk weinig van terecht, wat voor een deel is toe te schrijven aan een gebrek aan organisatorische ondersteuning. Volgens het Ctsv zijn 'verzekeringsartsen in de praktijk aangewezen op informatie die de zieke werknemer zelf geeft en checken zij die informatie niet of zeer beperkt en zijn verzekeringsartsen zeer terughoudend in het afwijzen van een claim, omdat dat tijdrovende (juridische) procedures met zich meebrengt'. Uit dit rapport blijkt dat veel personen ten onrechte in de WAO belanden danwel daarin blijven. Voorzichtigheid is derhalve geboden bij het interpreteren van een arbeidsongeschiktheidsverklaring.
Waarmee moet bij het beoordelen van 'whiplashclaims' rekening worden gehouden?
Naar onze mening zou de keurend neuroloog, en ook ieder ander die zich beroepsmatig bezighoudt met het behandelen en beoordelen van whiplashclaims, er zich (meer) rekenschap van moeten geven, dat uit diverse wetenschappelijke publicaties onder meer blijkt:
-
dat er in sommige landen een 'whiplashcultuur' bestaat en dat het herstelpercentage vrij aanzienlijk per land kan verschillen[6] );
-
dat klachten van voortdurende nekpijn, hoofdpijn, concentratiestoornissen, vermoeidheid en dergelijke even vaak voorkomen onder mensen die een ongeval met zweepslagbeweging hebben meegemaakt als onder de hele bevolking[7] );
-
dat simulatie of bewuste onderprestatie door whiplashclaimanten in niet onbelangrijke mate voorkomt, i.h.b. wanneer over de claim geprocedeerd wordt[8] );
-
dat na tientallen jaren botsproeven gedaan met menselijke vrijwilligers nimmer een 'chronisch post-whiplashsyndroom' is opgetreden[9] );
-
dat in Nederland in 1995/1996 bijna 20% van de beroepsbevolking stelde nek- en/of schouderklachten te hebben[10] );
-
dat in Nederland in 1996 bij 10 tot 15% van de gehele bevolking nekpijn voorkwam[11] );
-
dat niet altijd een goed beeld van de medische voorgeschiedenis gegeven wordt, met name preëxistente klachten worden verzwegen of gebagatelliseerd, waardoor voortdurende klachten abusievelijk aan het ongeval worden toegeschreven[12] );
-
dat er een relatie bestaat tussen enerzijds het optreden en het beloop van whiplashklachten en anderzijds de mogelijkheid om schade te kunnen claimen[13] );
-
dat naast secundaire ziektewinst[14] ) ook tertiaire ziektewinst[15] ) een rol kan spelen, c.q. ziektegedrag kan versterken;
-
dat een letsel alleen dan kan optreden, indien de bij een ongeval op het lichaam inwerkende kracht zo hoog is, dat de individuele maximale fysiologische belastingsgrens overschreden wordt. Is de inwerkende kracht ten gevolge van het ongeval geringer dan deze grens, dan kan vanuit traumatologisch oogpunt geen nekletsel optreden[16] ).
Overigens komt het ons onjuist voor om uit het feit dat bijvoorbeeld het medisch dossier niets meldt over preëxistente nekklachten, te concluderen dat dan dus sprake is van ongevalsgerelateerde klachten. Veel mensen die nekklachten hebben, zullen daarvoor niet eens een arts raadplegen. Voorts lijkt het erop dat statistisch gezien Nederland het 'ziekste' land ter wereld is. Dagelijks meldt bijna een half miljoen mensen zich ziek[17] ), terwijl iets minder dan één miljoen van de zeven miljoen Nederlanders met een (gehele of volledige) baan arbeidsongeschikt is[18] ). Dat zijn alarmerende cijfers waarmee de politiek zich ook bezighoudt gezien de aandacht die in Den Haag al lange tijd besteed wordt aan ons sociale stelsel. Velen van de zieken en WAO'ers zijn dat op grond van psychische klachten als gevolg van stress, burn-out, depressies, relatieproblemen e.d. Met andere woorden, klachten die niet het gevolg zijn van enig ongeval. Zij klagen over hoofd- en nekpijn, concentratiestoornissen, moeheid en/of slapeloosheid, kortom allemaal klachten die overeenkomen met klachten van slachtoffers die stellen te lijden aan een PWS als gevolg van een ongeval. Jaarlijks lijkt het aantal WAO'ers met psychische problemen te stijgen. Kreeg in 1998 29% van de nieuwe WAO'ers nog deze diagnose mee, in 1999 was dit al 34%[19] ). Wij hebben de indruk dat bij veel neurologische evaluaties onvoldoende aandacht wordt besteed aan het zoeken naar andere mogelijke oorzaken van de klachten dan het ongeval. Veelbetekenend achten wij het dat in veel neurologische evaluaties niet wordt gesteld dat het slachtoffer lijdt aan een PWS, maar dat de klachten 'passen' bij het PWS.
Commentaren van andere auteurs
Het arrest van de Hoge Raad van 8 juni 2001 is o.a. becommentarieerd door Sieswerda[20] ), Houben[21] ), Endedijk[22] ) en Van Wassenaer[23] ). Geen van de auteurs gaat (uitgaande van een bewijslast op de gelaedeerde) in op de in ons artikel aan de orde gestelde vraag, hoe hoog de aan het bewijs te stellen eisen dienen te zijn, vandaar dat wij deze - overigens zeer lezenswaardige - commentaren hier onbesproken laten.
Conclusie
De vraag of een kop/staart-botsing een PWS heeft veroorzaakt, is buitengewoon lastig, juist omdat het gaat om medisch niet objectiveerbare klachten, waarbij de eigen klachtenpresentatie van het slachtoffer zwaar weegt. Daar komt bij dat 'typische' whiplashklachten als hoofd- en nekpijn, vermoeidheid en concentratiestoornissen op grote schaal voorkomen, ook bij mensen die geen ongeval hebben meegemaakt. Uit wetenschappelijke literatuur blijkt dat een kritische kijk op whiplashclaims volstrekt gelegitimeerd is. Het arrest van het Hof Den Bosch maakt dit niet anders. Eén ding is echter zeker: 'geen al te hoge eisen' mag niet vertaald worden in 'geen eisen'. O.i. mag minimaal aan het bewijs van het bestaan van een ongevalsgerelateerd PWS worden gesteld een expertiserapport van een objectieve neuroloog die zich bij zijn onderzoek heeft gehouden aan genoemde criteria van de NVvN en die goed beargumenteert waarom de stoornissen en klachten zijn toe te schrijven aan een ongevalsgerelateerd PWS en waarom mogelijke andere oorzaken kunnen worden uitgesloten[24] ). Ook dient de neuroloog in zijn rapport te laten blijken dat hij op de hoogte is van de diverse (ook 'kritische') wetenschappelijke literatuur. Voorts menen wij dat, in geval sprake is van een substantiële claim, van de claimant verlangd mag worden dat hij de medisch adviseur van de aansprakelijke verzekeraar inzage verleent in de patiëntenkaart[25] ), doch uiteraard alleen mits voldaan wordt aan de daaraan door de Raad van Toezicht Verzekeringen gestelde voorwaarden[26] ): de claimant moet duidelijk worden gemaakt waarom niet kan worden volstaan met het stellen van gerichte vragen en met welk doel de kaart zal worden opgevraagd.
[1] Nederlandse richtlijnen voor de bepaling van invaliditeit bij neurologische aandoeningen, uitgegeven door de NVvN, april 1995, p. 1995/27.
[2] Toelichting bij het postwhiplash-syndroom, uitgegeven door de NVvN, november 1999.
[3] Verkeersrecht 1998, p. 194.
[4] Rapport en begeleidend persbericht zijn te vinden op internet onder www.ctsv.nl/nipe0004.htm.
[5] De Volkskrant van 12 november 2001 opent met de kop 'Blind herkeuren loont bij Cadans', waarmee wordt bedoeld dat keuringsartsen een bonus ontvangen als zij WAO'ers niet oproepen voor een herkeuring.
[6] O.m. R. Ferrari, The Whiplash Encyclopedia, Gaithersburg: Aspen Publ., 1999, p. 3, J.M.S. Pearce, A critical appraisal of the chronic whiplash syndrome, J. Neurol. Neurosurg. Psychiatry, 1999; 66: 273-276 en D. Obelieniene e.a., Pain after whiplash: a prospective controlled inception cohort study, J. Neurol. Neurosurg. Psychiatry, 1999; 66: 279-283; in laatstgenoemde twee artikelen concluderen de auteurs dat in landen, waar mensen zich niet bewust zijn van het kunnen optreden van chronische pijn na kop/staart-botsingen, en daar dus ook geen angst voor hebben, de symptomen van korte duur zijn, vanzelf verdwijnen en zich niet ontwikkelen tot een PWS; n.b.: dit in tegenstelling tot de Nederlandse cultuur, waarin bijvoorbeeld de politie slachtoffers van een achteropaanrijding, die nergens last van hebben, desondanks vaak adviseert om toch maar vooral een arts te consulteren; vgl. ook M.M. Klaver en J.C. Baart, Effectieve hulp aan somatiserende patiënten, Medisch Contact 17-11-2000; 1647-1649: 'Een van de cultureel instandhoudende factoren is de substraatloze pseudodiagnose. (…) is echter een loos woord, een lege conditie. Het suggereert iets dat er niet is en dat niet kan worden waargemaakt. Medici worden geacht klachten om te zetten in diagnosen en zo maken we vele substraatloze pseudodiagnosen, zoals fibromyalgie, chronisch vermoeidheidssyndroom en post-whiplashsyndroom. De cultuur van pseudodiagnosen keert zich tegen zichzelf. Deze kan (…) een factor worden die de opwaartse druk naar de WAO en de productie van onbegrepen lichamelijke klachten instandhoudt'; R.A. Deyo, Pain and Public Policy, N. Engl. J. Med. 2000; 342, No. 16, merkt op dat alleen al het toekennen van een diagnostisch etiket ziektegedrag kan doen toenemen en dat veel artsen van mening zijn dat het ondergaan van buitensporig veel onderzoeken kan leiden tot de overtuiging dat men ziek is, tot angst en een overdreven reactie ; M. Partheni e.a., A prospective cohort study of the outcome of acute whiplash injury in Greece, Clin. Exp. Rheumatol. 2000; 18(1): 67-70, melden dat in Griekenland symptomen na een acuut whiplashletsel van korte duur zijn, vanzelf verdwijnen en zich niet ontwikkelen tot een chronisch whiplashsyndroom.
[7] G. Bovim e.a., Neck pain in the general population, Spine, 1994; 19: 1307-9.
[8] B. Schmand e.a., Cognitive complaints in patients after whiplash injury: the impact of malingering, J. Neurol. Neurosurg. Psychiatry, 1998; 64: 339-343.
[9] D. Obelieniene e.a., t.a.p.
[10] B. Blatter B en P. Bongers, Work related neck and upper limb symptoms (RSI): High risk occupations and risk factors in the Dutch working population, TNO-report 4070117\r9800293, 17.06.1999.
[11] J.A.J. Borghouts e.a., Cost-of-illness of neck pain in The Netherlands in 1996, Pain 80 (1999) 629-636.
[12] J.M.S. Pearce, A critical appraisal of the chronic whiplash syndrome, J. Neurol. Neurosurg. Psychiatry, 1999; 66: 273-276; vgl. ook Klaver e.a., t.a.p.: 'Als mensen op hun tenen moeten lopen, (…) krijgen zij klachten. Velen lijden aan een emotionele blindheid en kunnen de psychosociale factor niet zien. Zij laten het klachtenbeeld liever strikken door een diagnose dan op zelfonderzoek uit te gaan. Patiënten hebben vaak verborgen agenda's en nemen geen eigen verantwoordelijkheid hierin open te zijn. Denkbeelden, instelling en zorgen blijven taboe en ongewis. Het is de kunst dit zichtbaar te maken'.
[13] Pearce e.a., t.a.p., meldt dat het algemeen bekend is dat nekletsels waarvoor een ander niet aansprakelijk kan worden gesteld, niet leiden tot chronische pijn; J.D. Cassidy e.a., The effect of eliminating compensation for pain and suffering on the outcome of insurance claims for whiplash injury, N. Engl. J. Med., 2000; 342: 1179-86, deden n.a.v. een wetswijziging per 1 januari 1995 in Canada onderzoek naar het verband tussen de mogelijkheid om schade te kunnen claimen en het genezingsproces van whiplashletsel en concluderen dat het schrappen van de mogelijkheid om smartengeld te kunnen claimen leidt tot een minder vaak voorkomen van whiplashletsel en, als het al voorkomt, tot een snellere genezing; R.A. Deyo, Pain and Public Policy, N. Engl. J. Med. 2000; 342, No. 16, merkt op dat de bevinding van Cassidy e.a., t.a.p., evenals vergelijkbare waarnemingen in andere studies zoals die n.a.v. wetswijzigingen in Australië in 1987, suggereert dat externe factoren een belangrijke invloed uitoefenen op het gedrag van patiënten, dat los staat van biologische factoren, dat artsen minder gewend zijn de effecten van sociale krachten en overheidsbeleid mee te nemen in hun beoordeling, dat wetgevers en uitvoerende instanties zich misschien niet realiseren hoe sterk het overheidsbeleid het gedrag van individuele patiënten kan beïnvloeden en dat het zeker zo is dat een rechtszaak het vermogen van een patiënt te herstellen negatief beïnvloedt: 'elke verbetering is een bedreiging voor de geloofwaardigheid en de financiële situatie van de patiënt vanwege juridische kosten en inkomstenderving. Het lijkt bijna vanzelfsprekend dat, indien je moet bewijzen dat je ziek bent, je niet beter kunt worden'; H. Berry, Whiplash as a functional syndrome, Arch. Neurol. 2000; 57: 593, deed onderzoek naar het fenomeen van 'autobotswedstrijden' in Canada, waarbij men met oudere auto's (met standaard stoelen, hoofdsteunen en bumpers) moedwillig op elkaar inrijdt (waaronder kop/staart-botsingen) tot er nog maar een rijdt, t.w. de winnaar, en kwam tot de ontdekking dat bij geen van alle 20 chauffeurs die aan zo'n wedstrijd meededen sprake was van chronische klachten of invaliditeit, en noemt het tegenstrijdig dat nekpijn door een kop/staart-botsing kan leiden tot een slachtoffer met chronische klachten en invaliditeit, terwijl vergelijkbare schokken en nekletsels geen blijvende klachten veroorzaken bij een automobilist die zelf schuld heeft of bij een sportbeoefenaar.
[14] Secundaire ziektewinst is het voordeel, c.q. de rechten en privileges, die een zieke geniet, zoals vrijstelling van werk, sociale verplichtingen en burgerplichten.
[15] Tertiaire ziektewinst is het voordeel dat derden (kunnen) ontlenen aan de ziekte van een ander.
[16] TNO-report 4070117/r9800293.
[17] Statistisch jaarboek CBS 2001, p. 100 en 201.
[18] Persbericht CBS 21 november 2000 - pb 00-262.
[19] Jaaroverzicht arbeidsongeschiktheid 1999, statistisch overzicht van het LISV.
[20] P. Sieswerda, Ruggensteun voor nekklachten, Nieuwsbrief Personenschade juli/augustus 2001, p. 2.
[21] P.J.M. Houben, Causaliteit en deskundigenonderzoek bij ongeval met whiplashtrauma, PIV-bulletin september 2001, p. 1.
[22] G.C. Endedijk, Causaal verband bij medisch niet-objectiveerbare klachten, Tijdschrift voor Personenschade 2001 nr 3, p. 89.
[23] G.M. van Wassenaer, noot onder VR 2001, 168.
[24] Daarom dient de expertiserend neuroloog aandacht te besteden aan de medische voorgeschiedenis en desgewenst inzage te krijgen in de patiëntenkaart.
[25] De patiëntenkaart is niet alleen noodzakelijk i.v.m. het uitsluiten van ongevalsvreemde oorzaken van de klachten, maar ook van belang voor het begroten van de schade, m.n. het bepalen van de looptijd van een duurschade; vgl. de 'Antillenarresten', HR 8 februari 1985, NJ 1985, 136 en 137.
[26] O.m. Raad van Toezicht Verzekeringen 9 april nr 2001/21 Mo, VR 2001, 196.