pag. 57 VR 1992, Het spel en de knikkers

VRA 1992, p. 57
1992-03-01
Mr T. Hartlief, mr R.P.J.L. Tjittes
Het spel en de knikkers
De vestiging van delictuele aansprakelijkheid van deelnemers aan sport en spel
VRA 1992, p. 57
Mr T. Hartlief, mr R.P.J.L. Tjittes
Regl. FIFA art. 48 lid 1 Regl. FIFA art. 48 lid 2 Regl. UEFA art. 22
1
Inleiding
Door een tweetal arresten van de Hoge Raad (HR 19 oktober 1990, RvdW 1990, 180; VR 1991, 21 Tennis en HR 28 juni 1991, RvdW 1991, 175; VR 1992, 34 Natrap) is de delictuele aansprakelijkheid binnen sport en spel meer in de belangstelling komen te staan. De Nederlandse rechtsliteratuur heeft daar tot dusverre weinig aandacht aan besteed. In dit artikel willen wij daarom ingaan op de problematiek van de delictuele aansprakelijkheid van spelers ten opzichte van elkaar. Het betreft zowel tegenspelers als medespelers. Buiten beschouwing blijft derhalve de aansprakelijkheid van spelers ten opzichte van toeschouwers of willekeurige passanten. Ook de aansprakelijkheid van de organisator van sportwedstrijden (denk aan Formule I races), de wedstrijdleiding (bijv. van een wielerkoers), de eigenaar van een sportcomplex (zo ontstaat 54% van de zwemblessures door contact met de accommodatie) of van producenten van sport- en spelmateriaal willen wij hier niet aan de orde stellen.
Bij de behandeling van de delictuele aansprakelijkheid van spelers ten opzichte van elkaar kijken wij alleen naar de vestiging van de aansprakelijkheid. Vragen met betrekking tot de omvang van de aansprakelijkheid zijn niet opvallend interessant.
Onze aandacht richt zich met name op letselschade. Deze schade is in de praktijk de meest voorkomende schade bij sportongevallen en brengt ook de meeste kosten met zich mee. Verder kunnen sportongevallen zaakschade (rondvliegende brilletjes) tot gevolg hebben. Zelfs vermogensschade komt voor. Bekend is de zaak tussen de Belgische wielrenner Criquielion en de Canadese wielrenner Bauer tijdens het wereldkampioenschap van 1988 in België. Tijdens de eindsprint wijkt Bauer van de rechte lijn af en stoot met zijn elleboog tegen Criquielion. Deze fietst daardoor tegen de dranghekken en komt ten val. Criquielion heeft Bauer voor de rechter gedaagd omdat deze hem op een onrechtmatige wijze van de wereldtitel zou hebben beroofd en eist een schadevergoeding wegens gederfde winst[1] . Een voorbeeld van onrechtmatig behaalde winst (een leuke toepassing voor art. 6:104 BW) is het volgende geval. Vlado Kasalo, destijds libero bij FC Nürnberg heeft in de wedstrijden tegen Vfb Stuttgart (0-1) en Karlsruher SC (0-2) twee keer opzettelijk in eigen doel geschoten. Hierdoor schijnt hij grote sommen geld te hebben verdiend met illegale weddenschappen in een zwarte toto.
In Nederland is zeker behoefte aan een exposé over de delictuele aansprakelijkheid van spelers ten opzichte van elkaar. Meer dan een handvol terloopse opmerkingen in boeken en artikelen, een artikel van Wansink in het Verzekeringsarchief van 1978, wat lagere rechtspraak en drie arresten van de Hoge Raad (waarvan twee recente) bestaan er niet over. Eerst recent verscheen het artikel van Schoordijk. Dit staat in schril contrast met het buitenland, waar literatuur en jurisprudentie veel meer aandacht geven aan de civiele aansprakelijkheid bij sport en spel. Vooral in de skiënde landen bestaat er een overvloed aan materiaal. Maar eerst even wat cijfers om de praktische relevantie van de civiele aansprakelijkheid bij sport en spel duidelijk te maken en een korte impressie van het 'verzekeringsplaatje' (om een modewoord te gebruiken).
Nog één preliminaire vraag: mag een speler een andere speler wel voor de civiele rechter dagen? Immers, veel sportorganisaties (om een voetbalvoorbeeld te geven o.a. art. 48 leden 1 en 2 Reglementen van de FIFA en art. 22 van de UEFA) trekken de beslechting van alle geschillen bij uitsluiting aan zich. Jessurun d'Oliveira acht dit een schending van het recht op een onafhankelijke en onpartijdige rechter[2] . Wij stemmen daarmee in en achten een dergelijk beding in het adhesiecontract (het reglement) dan ook nietig wegens strijd met de openbare orde (art. 3:40 lid 1). Sportrecht is geen autonoom recht[3] .
2
Sportblessures, kosten en verzekeringen
Aan de voorstudie 'Preventie van sportblessures door voorlichting' van het Nationaal Instituut voor de Sportgezondheidszorg en de Stichting Consument en Veiligheid ontlenen wij de volgende cijfers.
Driekwart van de bevolking van 15 jaar tot 75 jaar doet tenminste 12 keer per jaar aan sport. In de leeftijdscategorie van 15 tot en met 25 jaar is dat zelfs 91%. Zes van de tien sporters raken per jaar geblesseerd (!), waarvan tweeëneenhalf medisch behandeld moeten worden. Ruim een derde van de sportblessures wordt tijdens het voetballen (in de zaal of op het veld) veroorzaakt. Verder nemen volleybal, hockey, tennis en schaatsen een redelijk aantal blessures voor hun rekening. Meer dan de helft van de blessures bestaat uit kneuzingen en verzwikkingen (distorsies). De fracturen beslaan zo'n 20% van de sportblessures. Het kwetsbaarst zijn de onderste ledematen. Bijna de helft van de medisch behandelde sportblessures (46,1%) ontstaat door contact, voornamelijk met een tegenstander (23,2%), een medespeler (4,1%), spelmateriaal (11,3%) of de accommodatie (4,9%).
In een recent onderzoek worden de kosten van de sportblessures voor 1987 geschat op 680 miljoen gulden. Dit bedrag is opgebouwd uit ca 270 miljoen gulden aan medische kosten en ca 410 miljoen gulden aan kosten van arbeidsverzuim en permanente arbeidsongeschiktheid. Het gemiddelde arbeidsverzuim is bij sportblessures relatief lang: ruim drie weken per geval.
Veel van de letsel- en zaakschade wordt gedekt door een verzekering aan de kant van het slachtoffer. Het betreft zowel particuliere (ziektekosten of zaakschade) als sociale verzekeringen (o.a. ZFW, ZW en WAO). Verder kennen sommige sportverenigingen of overkoepelende organisaties (o.a. de KNVB en de Judobond Nederland) een collectieve ongevallenverzekering[4] . De KNVB verwacht overigens dat als spelers vaker naar de civiele rechter zullen stappen dan tot dusverre het geval is, de premie daarvan enorm zal stijgen[5] . Als aansprakelijkheid eenmaal is vastgesteld, heeft de (sociale) verzekeraar die aan het slachtoffer heeft uitgekeerd de mogelijkheid van regres op de dader (lees: veelal diens aansprakelijkheidsverzekeraar)[6] . Voor de schadeverzekeraar is dit regres gebaseerd op subrogatie (art. 284 K/art. 7.17.2.25 NBW) en voor de sociale verzekeraar op een eigen verhaalsrecht (vgl. art. 83b ZFW, 52a ZW en 90 WAO). Het romantische idee van de 'sportieve' tegenstanders die de strijd op het veld voortzetten in een juridische strijd, is dus grotendeels een illusie. Het zal vaker gaan om de (sociale) verzekeraar van de gelaedeerde die regres tracht te nemen op de aansprakelijkheidsverzekeraar van de laedens. Vanwege de onduidelijkheid van de uitkomst gaan maar weinig (sociale) verzekeraars tot regres over. Wellicht dat thans, nu de contouren van de civiele aansprakelijkheid bij sport en spel wat duidelijker zijn geworden, (sociale) verzekeraars vaker regres zullen nemen als het belang van de zaak zich daarvoor leent.
3
Vestiging van de aansprakelijkheid
3.1
Invulling van de zorgvuldigheidsnorm (algemeen)
Uitgangspunt in ons recht is dat in beginsel ieder de door hem geleden schade zelf moet dragen[7] . Voor het afwentelen van schade op een ander moet een gegronde reden bestaan. Een onrechtmatige daad bijvoorbeeld (art. 6:162 BW).
Voor het onderhavige onderwerp is het van belang te vermelden dat er van onrechtmatigheid geen sprake is in geval van een ongelukkige samenloop van omstandigheden.[8] Zelfs niet als de gedraging ernstig lichamelijk letsel tot gevolg heeft. In een drietal arresten uit 1986, 1987 en 1989 heeft de Hoge Raad aansprakelijkheid voor het veroorzaken van schade afgewezen met als argument dat er sprake was van een ongelukkige samenloop van omstandigheden. In het eerste geval betrof het een speels duwtje van een werknemer ten opzichte van een collega, die daarop zijn evenwicht verloor en tegen een bureau stootte met knieletsel als gevolg.[9] In het tweede geval zette een passagier die op de bus wachtte een stap achteruit en kwam daardoor in botsing met een vlak achter haar staande bejaarde dame, die viel en haar heup brak.[10] Het incident uit 1989 betrof een surfplank die van het dak van een stilstaande auto waaide en schade veroorzaakte.[11] Dergelijke oordelen (geen aansprakelijkheid, maar een ongelukkige samenloop van omstandigheden) zijn ons inziens voornamelijk van rechtspolitieke aard: het beperken van schadeacties[12] . Geen Amerikaanse toestanden a.u.b. ('sue the bastard'). In zijn rechtspraakoverzicht in het WPNR[13] vraagt Vranken zich naar aanleiding van een drietal recente arresten af of de rechtspraak niet terughoudender aan het worden is met het aanvaarden van onrechtmatigheid en daarmee met het afwentelen van de financiële gevolgen van bepaalde risico's op anderen. Gezien de ongelukkige samenloop van omstandigheden-arresten en ook de nog volgende arresten over de aansprakelijkheid bij sport en spel, willen wij zijn vraag bevestigend beantwoorden. Wat betreft de aansprakelijkheid bij sport en spel moet vooropgesteld worden dat sport en spel nuttige maatschappelijke activiteiten zijn, waarvan de uitoefening zo niet gestimuleerd, dan toch in ieder geval behouden moet worden. Sport en spel behoren tot het wezenlijke van onze cultuur.[14] En bij sport en spel horen nu eenmaal bepaalde risico's die door de hitte van de strijd opgewekt worden of veroorzaakt worden door bepaalde onhandige of (door vermoeidheid) ondeskundig uitgevoerde handelingen. Een bokser heeft af en toe ook stoten onder de gordel te verwachten, waterpoloërs worden wat langer onder water gehouden dan strikt noodzakelijk en ijshockeyspelers gaan elkaar op gezette tijden met hun sticks te lijf. That's all in the game. Bij sport en spel hoort strijd[15] . Wil een waterval van elkaar aansprakelijk stellende sporters (lees: verzekeraars, gevolg: premieverhoging) voorkomen worden, dan moet onrechtmatigheid van schadetoebrengende handelingen in de sport- en spelsfeer niet te snel worden aangenomen. Bovendien zou een 'normale' aansprakelijkheid de doodsteek voor sport en spel betekenen (behalve schaken en dammen). De deelnemers zouden gedwongen worden tè voorzichtig met elkaar om te gaan.
De invulling van de zorgvuldigheidsnorm hangt af van de omstandigheden van het geval.[16] Wanneer is er sprake van onrechtmatigheid bij sportongevallen? In termen van de gevaarzettingsleer geformuleerd: het is in strijd met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt ten aanzien van eens anders persoon of goed, door nodeloos een groter gevaar in het leven te roepen dan waarop een normale sporter bedacht hoeft te zijn[17] . Voor de invulling daarvan bewijst de normen-catalogus van het Kelderluik-arrest[18] nog steeds goede diensten. Volgens dat arrest moet onder andere worden gelet op de mate van waarschijnlijkheid waarmee kan worden verwacht dat een ander de benodigde onoplettendheid en onvoorzichtigheid zal betrachten (door de bank genomen bij sport en spel: zeer waarschijnlijk), op de hoegrootheid van de kans dat daaruit ongevallen ontstaan (bij sport en spel in het algemeen: vrij groot), op de ernst die de gevolgen daarvan kunnen hebben (bij sport en spel: letselschade komt in verschillende gradaties het meest voor) en op de mate van bezwaarlijkheid van de te nemen veiligheidsmaatregelen (bij sport en spel: bezwaarlijk, omdat anders het karakter daarvan wordt aangetast). Het feit dat iemand zich vrijwillig in een potentieel gevaarlijke situatie begeeft ('voetbal is oorlog') vormt een omstandigheid van het geval die er toe leidt, dat in de verhouding laedens-gelaedeerde andere normen gelden dan normaal het geval zou zijn geweest.[19] Even een klein uitstapje naar beroepsspelers. Welke zorgvuldigheidsnormen tussen profs hebben te gelden is moeilijk te beantwoorden. Twee factoren wijzen in tegengestelde richting. Enerzijds mag van beroepsspelers verwacht worden dat zij de technische beheersing en conditie hebben om geen onbeheerste fouten te maken. Anderzijds zijn - gezien de grote belangen die op het spel staan - ernstige fouten min of meer geaccepteerd (bijv. 'tactische overtredingen' als het neerhalen van een doorgebroken spits). Het hoort bij het vak om dergelijke risico's te lopen.
Dat in geval van (letsel)schade bij sport en spel onrechtmatigheid jegens het slachtoffer niet zo snel moet worden aangenomen blijkt ook uit de rechtspraak. Voor het aannemen van onrechtmatigheid van gedragingen bij sport en spel worden zwaardere eisen gesteld dan wanneer die gedragingen niet in dat kader zouden hebben plaatsgevonden. In de ons omringende landen wordt hetzelfde aangenomen[20] . Vanuit de norm bekeken betekent dit dat tussen speldeelnemers lichtere (zorgvuldigheids)normen gelden dan normaal[21] . Cornelis[22] stelt dat het voor verwarring zorgt als beweerd wordt, dat de zorgvuldigheidsplicht van spelers ten opzichte van elkaar kleiner is dan in het algemeen maatschappelijk verkeer het geval is. Hij wijst er terecht op, dat er niet één enkele zorgvuldigheidsplicht bestaat, maar een oneindig aantal, waarvan de inhoud bepaald wordt door de feitelijke omstandigheden waarin de rechtssubjecten zich bevinden. Op zich heeft hij daarin gelijk, maar gemakshalve spreken wij toch van 'lichtere normen' tussen spelers onderling.
Beweerd wordt wel dat een spel of sport zo gevaarlijk kan zijn dat het deelnemen daaraan op zichzelf al een onrechtmatige daad ten opzichte van een medespeler oplevert. Het enkele feit dat een spel gevaarlijk kan worden genoemd brengt dat volgens de Hoge Raad nog niet mee[23] . A-G Biegman-Hartogh noemt als voorbeelden waarin daarvan wel sprake is: Russische roulette en bepaalde snelheidswedstrijden op verkeerswegen[24] . Op deze benadering hebben wij kritiek. Naar onze mening verwijt de pot hier de ketel dat hij zwart ziet. Juridisch gezegd: de gelaedeerde speler verkeert 'in pari delicto'. Hierdoor heeft hij zich op grond van zijn eigen gedrag onttrokken aan de bescherming van art. 6:162[25] . Een onrechtmatige daads-actie tegen een andere speler zal dan niet slagen.
Terug nu naar het uitgangspunt dat onrechtmatigheid bij sport en spel niet zo snel moet worden aangenomen. Deze regel is door de Hoge Raad voor het eerst duidelijk verwoord in het Tennis-arrest. De casus is als volgt. Tijdens een partijtje tennis (herendubbel) slaat Nijgh na afloop van een game een aantal ballen naar de andere speelhelft. Een daarvan raakt Heeck in zijn oog met als gevolg dat deze daaraan zijn gezichtsvermogen verliest. Over de vraag naar de onrechtmatigheid oordeelde de Hoge Raad: 'dat gedragingen in het kader van het tennisspel, die buiten de spelsituatie onvoorzichtig en daarom onrechtmatig zouden zijn geweest, binnen de spelsituatie dit karakter niet behoeven te hebben, omdat de deelnemers aan het spel gedragingen waartoe het spel uitlokt, waaronder onvermijdelijk van tijd tot tijd ook misslagen, over en weer van elkaar hebben te verwachten (…)'[26] .
In het recente Natrap-arrest heeft de Hoge Raad deze regel nader gepreciseerd. Hoe lagen hier de feiten? Tijdens een voetbalwedstrijd tussen Achilles 94 en Drachten 2, waarbij Dekker bij Achilles en Van der Heide bij Drachten speelde, heeft Dekker zich tegen het einde van de tweede helft ten opzichte van Van der Heide schuldig gemaakt aan natrappen. Hierdoor is Van der Heide ernstig aan zijn knie gewond geraakt (de onsmakelijke details laten wij achterwege). Van der Heide moest daarom zijn baan als zelfstandig SRV-winkelier opgeven. Over de onrechtmatigheidsvraag oordeelt de Hoge Raad principieel: 'Uitgangspunt (…) moet zijn dat de vraag of een deelnemer aan een sport als voetballen onrechtmatig heeft gehandeld door een gedraging waardoor aan een andere deelnemer letsel is toegebracht, minder spoedig bevestigend moet worden beantwoord dan wanneer die gedraging niet in het kader van de sportbeoefening zou hebben plaatsgevonden. De deelnemers aan een sport als voetballen hebben immers tot op zekere hoogte gevaarlijke gedragingen waartoe het spel uitlokt over en weer van elkaar te verwachten, terwijl gedragingen die een overeenkomstig gevaar in het leven roepen, buiten het kader van de sport door de deelnemers aan het maatschappelijk verkeer als regel niet van elkaar behoeven te worden verwacht en mede daarom niet aanvaardbaar zijn'[27] . Ook de lagere rechter gaat van deze opvatting uit. In het kader van ontgroeningsopdrachten waarbij eerstejaars over een sloot moesten springen en enkelen een nat pak haalden, reageren een paar eerstejaars door een ouderejaars, die zich met de ontgroening bemoeit, in de sloot te duwen. Deze raakt daardoor gewond aan zijn knie (invaliditeitsgraad ongeveer 20%). De Rechtbank Zwolle overweegt, dat gelet op de bijzondere situatie waarin ouderejaars en eerstejaars tegenover elkaar stonden (een spelsituatie), voor het aannemen van onrechtmatigheid zwaardere eisen gesteld moeten worden dan wanneer de betreffende handeling zich in geheel ander verband had voorgedaan.[28]
De constatering dat aan de onrechtmatigheid bij sport en spel zware eisen worden gesteld, heeft invloed op de invulling van de andere elementen voor het aannemen van delictuele aansprakelijkheid (toerekening, schade, causaal verband en relativiteit). Als onrechtmatigheid eenmaal is aangenomen, zal aan de andere vereisten veelal ook (impliciet) voldaan zijn. Veegens spreekt in dit verband treffend van de aansprakelijkheidsvereisten als communicerende vaten[29] .
Uiteraard heeft het bovengenoemde uitgangspunt zijn grenzen. Een speler hoeft niet ieder risico te accepteren. Dit zal duidelijk zijn als met opzet of grove schuld schade wordt toegebracht. Ook als de schadetoebrengende handeling niet tot de normale risico's binnen de betreffende sport valt, kan onrechtmatigheid worden aangenomen. Een combinatie van beide omstandigheden deed zich voor in een zaak die in 1986 voor de Rechtbank Zwolle speelde. Tijdens een voetbalwedstrijd tussen PVWA tegen Flevo '80 liepen de gemoederen zo hoog op, dat Koch zijn tegenstander Reerink een karatetrap in het gezicht geeft. De directe gevolgen zijn aanzienlijk: een gebroken onderkaak en een aantal verloren tanden en kiezen. Ook de indirecte gevolgen mogen er wezen. In de kaak wordt een plaat gemonteerd, zodat Reerink zes weken vloeibaar voedsel moet eten. Na bijna drie maanden gaat Reerink weer voor halve dagen aan het werk en ruim twee maanden daarna is hij pas volledig arbeidsgeschikt. Het blijvende aandenken aan de wedstrijd vormt een litteken onder de kin van ongeveer vier centimeter en een gedeelte van de kin is gevoelloos. Dit laatste geeft bij drinken (de redactie van Verkeersrecht plaatste bij de publicatie van het vonnis in het kopje hier een uitroepteken) en soms bij eten problemen. De rechtbank acht dit opzettelijk letsel veroorzaken onrechtmatig, ook al vond de handeling tijdens een sportwedstrijd (?) plaats. De overweging over de onrechtmatigheid is te fraai om niet te citeren: 'Alhoewel de voetbalsport gekenmerkt wordt door schoppen tegen een bal en de kans op het oplopen van lichamelijk letsel door een schop groter is dan in andere sporten en eveneens de voetbalsport de afgelopen jaren ruwer is geworden en zich herhaaldelijk vechtpartijen voordoen, impliceert dit naar het oordeel van de rechtbank niet dat een deelnemer aan de voetbalsport het risico aanvaard heeft dat hij letsel door een karatetrap zal oplopen. In casu is dus wel degelijk sprake van een onrechtmatige gedraging, namelijk het opzettelijk letsel toebrengen aan Reerink door Koch'[30] .
Verder wordt aangenomen dat bij fors spel van een van de spelers de grenzen van het toelaatbare worden overschreden als spelers aan het gevaar van onnodige blessures worden blootgesteld. In dat geval is er sprake van onrechtmatigheid[31] . Ook als bekend is dat dergelijk fors spel wel eens voorkomt. In het Natrap-arrest oordeelt de Hoge Raad: 'Bekendheid met het feit dat er spelers zijn die 'dergelijke schoppen' - schoppen als die van Dekker - uitdelen en daarmede onnodig blessures veroorzaken, sluit immers niet uit dat een voetbalspeler ervan mag blijven uitgaan dat de andere spelers op het veld zich behoorlijk zullen gedragen en niet onnodig blessures zullen veroorzaken'.
3.2
Spelregels en zorgvuldigheidsnorm
Als een speler een spelregel overtreedt, is dit op zichzelf niet onrechtmatig. Het overtreden van spelregels vormt immers geen doen in strijd met een wettelijke plicht (art. 6:162 lid 2). Ook het omgekeerde is niet het geval. Als er geen overtreding van een spelregel is geconstateerd, wil dit niet zeggen dat onrechtmatigheid niet kan worden aangenomen. Of er sprake is van een onrechtmatige daad zal dus beoordeeld moeten worden aan de hand van de zorgvuldigheidsnorm. In België en Frankrijk wordt hetzelfde aangenomen[32] . In Duitsland ligt dit iets anders. Daar krijgt de overtreding van een spelregel een zeer centrale plaats toebedeeld bij de vraag of er sprake is van een 'unerlaubte Handlung' (§ 823 BGB). Zo oordeelt het BGH dat alleen van een 'Inkaufnahme möglicher Körperverletzungen' sprake is 'sofern diese Spielweise im Rahmen der Regeln lag'[33] .
Al in 1937 oordeelde de Kantonrechter te Amsterdam in eerstgenoemde zin: 'Hij (= de deelnemer aan een snelheidswedstrijd voor motorboten H/T) kan niet enkel op grond van overtreding van reglementaire voorschriften door de andere partij een schadeactie construeren, maar dient om in zulk een actie te slagen zodanige feiten te stellen, dat daaruit ondanks het bijzondere karakter der omstandigheden (een sport/spel-situatie H/T) schuld van de andere partij kan blijken'[34] .
In het vaker genoemde Natrap-arrest doceert de Hoge Raad: '(…) dat niet reeds het enkele overtreden van de spelregels, waaronder regels ter bescherming van de veiligheid van de spelers, onrechtmatig is. Wel is de overtreding van een spelregel een factor die meeweegt bij de beoordeling van de onrechtmatigheid'. De Hoge Raad oordeelt naar onze mening terecht dat de overtreding van een spelregel 'slechts' een factor is die de inhoud van de zorgvuldigheidsnorm bepaalt. Spelregels kunnen een nuttige rol spelen bij het formuleren van de zorgvuldigheidsnorm. Immers, een spelregel geeft veelal aan hoe een normaal voorzichtige en redelijke speler in dezelfde feitelijke omstandigheden heeft te handelen[35] . De naleving of overtreding van spelregels is op zich echter niet doorslaggevend. Het vormt slechts één feitelijke omstandigheid.
In welke mate de overtreding van een spelregel een indicatie vormt voor de onrechtmatigheid van de handeling, hangt o.i. met name af van de aard van de spelregel. Strekt de regel tot bescherming van de veiligheid van de speler, dan vormt overtreding daarvan een belangrijke indicatie voor de onrechtmatigheid van het toegebrachte letsel. Overtreding van een spelregel (met letsel tot gevolg) die beoogt het spel vlot te laten verlopen, zal niet of in mindere mate een aanwijzing zijn dat de zorgvuldigheidsnorm is overtreden. Kortom, ook hier rijzen vragen van relativiteit.
Overigens hoeven de spelregels niet afkomstig te zijn van een (internationale) sportorganisatie. Deelnemers aan een spel kunnen ook zelf regels vaststellen. Het gewicht dat moet worden toegekend aan deze regels als omstandigheid die de zorgvuldigheidsnorm kleurt, hangt af van de eisen die deze regels aan de deelnemers stellen. Wat betreft een duikspelletje dat een zestal personen al een aantal dagen achtereen in een Amsterdams zwembad speelden, oordeelde de Rechtbank Amsterdam: 'dat de spelregels moeten beantwoorden aan redelijke eischen van voorzichtigheid (…)'[36] .
3.3
Wanneer is er sprake van een sport- of spelsituatie?
In een sport- of spelsituatie worden zoals gezegd zwaardere eisen gesteld aan het aannemen van onrechtmatigheid dan in standaardgevallen. Deze constatering brengt met zich mee dat het uitermate belangrijk is om te weten wanneer er sprake is van zo'n situatie. De invulling van de zorgvuldigheidsnorm hangt daar immers in belangrijke mate van af. Het cassatiemiddel in het Tennis-arrest wierp dit balletje op, door te stellen dat het tennisongeval zich niet voordeed tijdens een spelsituatie, maar op het moment dat er niet werd gespeeld. Het betrof het overbrengen van ballen van de ene speelhelft naar de andere tussen twee games in. Het hof rekende deze pauze tot het spel, welk oordeel de Hoge Raad in stand laat. Dit met de mededeling, dat een dergelijk oordeel sterk met de feiten verweven is. Naar onze mening laat de Hoge Raad de feitelijke rechter hier teveel speelruimte. Dit werkt rechtsongelijkheid in de hand. Illustratief in dit verband is een oordeel van de Rechtbank Alkmaar[37] . Nico Jonker, een jongetje van tien jaar, klimt in een boom en gaat aan een tak hangen. Nadat hij zich niet meer kan houden is hij - na gewaarschuwd te hebben - naar beneden gevallen waarbij een tak van de boom terugzwiepte en in het oog van zijn speelkameraadje Ruud Out terechtkwam. Deze heeft nu een glazen oog. De Rechtbank neemt onrechtmatigheid aan. Naar haar mening is er geen sprake van een spelsituatie, omdat alleen Nico in de boom is geklommen. De andere kinderen stonden er slechts bij. Ons inziens zou op grond van deze feiten met evenveel recht aangenomen kunnen worden dat er wel sprake is van een spelsituatie (met een ander aansprakelijkheidsregime). Streefkerk acht spelregels ook van toepassing in de periode voor het begin van de wedstrijd als partijen nog aan het oefenen zijn[38] .
3.4
Verweer: risico-aanvaarding of (stilzwijgende) toestemming
Als verweer tegen een ingestelde actie uit onrechtmatige daad wegens een sportongeval, voert de laedens in de praktijk veelal twee verweren aan: risico-aanvaarding of (stilzwijgende) toestemming.
Met betrekking tot schade toegebracht tijdens sport of spel wordt het begrip risico-aanvaarding vaak in de literatuur en rechtspraak genoemd[39] . De gedachte is, dat de gekwetste speler geacht wordt door het deelnemen aan de sport of het spel, het risico van (letsel)schade die in dat verband ontstaat te hebben aanvaard. Door een aantal auteurs wordt risico-aanvaarding niet als een zelfstandige rechtsfiguur aanvaard[40] . Een aantal andere erkent risico-aanvaarding daarentegen wel als zodanig[41] . Hoewel de inhoud en de rechtsgevolgen van risico-aanvaarding ter discussie staan, wordt veelal aangenomen dat risico-aanvaarding een rechtvaardigingsgrond oplevert. Twee constructies zijn gangbaar. In de eerste plaats wordt risico-aanvaarding gezien als een (stilzwijgende) rechtshandeling waardoor de vestiging van de aansprakelijkheid wordt opgeheven. In dat opzicht lijkt risico-aanvaarding op de hierna te bespreken figuur van de toestemming. In de tweede plaats wordt risico-aanvaarding wel beschouwd als een speciaal geval van eigen schuld, waardoor de schadevergoedingsplicht geheel vervalt. Deze benadering wordt veelal gekozen in de ons omringende rechtsstelsels. Eigen schuld (art. 6:101 BW) heeft betrekking op de schadevergoedingsverplichting en veronderstelt een gevestigde aansprakelijkheid. Hoofdregel bij de toepassing van art. 6:101 is dat de vergoedingsplicht wordt verminderd door de schade over de gelaedeerde en de laedens te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. Slechts 'indien de billijkheid dit wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval eist' is verval van de vergoedingsplicht mogelijk. Kortom, evenredige vermindering is hoofdregel, verval is uitzondering. Verder wordt risico-aanvaarding wel geconstrueerd als een vorm van rechtsverwerking of afstand van recht bij voorbaat[42] .
Een aantal arresten geeft tussen de regels al aan dat de Hoge Raad niet zoveel in risico-aanvaarding als zelfstandige rechtsfiguur ziet. Zo besliste de Hoge Raad in 1988 dat als een circusbezoeker op uitnodiging van de circusbaas vrijwillig op een ongezadelde ezel gaat zitten en er vervolgens - zoals de bedoeling was - wordt afgeworpen, dit geen risico-aanvaarding oplevert, maar ten hoogste eigen schuld.[43] In een tweetal arresten uit de herfst van 1990 oordeelt de Hoge Raad dat het meerijden met een dronken chauffeur geen risico-aanvaarding is, maar eigen schuld.[44] In het Natrap-arrest geeft de Hoge Raad een principiële overweging: 'Noch in het huidige recht, noch in het NBW is er behoefte aan een afzonderlijke rechtsfiguur 'risico-aanvaarding' in de zin van een rechtvaardigingsgrond van eigen aard die de onrechtmatigheid van een gedraging en daarmee ook de aansprakelijkheid opheft'. Exit risico-aanvaarding als zelfstandige rechtsfiguur. Uiteraard bestaat tegen het gebruik van de term 'risico-aanvaarding' conform de betekenis in het spraakgebruik geen bezwaar. Het duidt dan op de situatie dat een persoon zich vrijwillig in een bepaalde gevaarlijke situatie begeeft waarin de kans groot is dat hij schade zal oplopen. Hoe kunnen daaraan nu rechtsgevolgen verbonden worden? De Hoge Raad vervolgt in het Natrap-arrest: 'Hetgeen men daarmee (= met risico-aanvaarding H/T) beoogt te bereiken gaat immers, naar gelang van de aard van het geval, volledig op in enerzijds de vraag of de gedraging in de gegeven omstandigheden jegens de benadeelde als onrechtmatig kan worden aangemerkt en anderzijds die of aan de benadeelde omstandigheden kunnen worden toegerekend die aanleiding kunnen zijn (niet alleen tot een vermindering maar ook) tot een vervallen van de vergoedingsplicht naar de maatstaf van art. 6:101 NBW, zoals deze ook naar huidig recht toegepast pleegt te worden'. Gevallen van risico-aanvaarding als rechtvaardigingsgrond gaan dus enerzijds op in gevallen waarin de onrechtmatigheid jegens de geblesseerde speler in het concrete geval ontbreekt (geen aansprakelijkheid) en anderzijds in gevallen van eigen schuld (billijkheidscorrectie: verval van de vergoedingsplicht).
Toestemming tot het verrichten van een bepaalde gedraging lijkt veel op risico-aanvaarding. Ook toestemming heft de eventuele onrechtmatigheid van de gedraging op. Volenti non fit iniuria. Veelal wordt de toestemming stilzwijgend aangenomen (art. 3:37 lid 1 BW). Het feit dat toestemming een rechtshandeling is brengt natuurlijk veel vragen met zich mee (intrekbaarheid, wilsontbreken, wilsgebreken, vertegenwoordiging en uitleg e.d.)[45] . Ons inziens zal (stilzwijgende) toestemming niet zien op een schadetoebrengende handeling die abnormaal gevaarlijk is of die niet tot de normale risico's van een sport behoren[46] . De hele idee van een (stilzwijgende) toestemming is vaak een fictieve constructie. Het lijkt ons beter buiten de gevallen van een uitdrukkelijk gegeven toestemming ook hier - net als bij risico-aanvaarding - de problematiek te benaderen vanuit enerzijds de onrechtmatigheidsvraag of anderzijds de vraag naar de eigen schuld van het slachtoffer.
Als duidelijk geval van een (stilzwijgende) toestemming wordt vaak de deelname aan een bokswedstrijd genoemd[47] .
4
Slotbeschouwing
Sportblessures komen zeer veel voor. De maatschappelijke kosten, waaronder kosten van arbeidsongeschiktheid, zijn hoog. Geblesseerde spelers of hun regresnemende (sociale) verzekeraars kunnen ter zake van schade die veroorzaakt is door een fout van een tegen- of medespeler naar de civiele rechter stappen om een actie uit onrechtmatige daad in te stellen. Bepalingen uit reglementen van sportorganisaties, die dit beogen te verbieden, zijn nietig. Wel moet vooropgesteld worden dat de vraag naar de onrechtmatigheid van een schadeveroorzakende gedraging in het kader van sport en spel minder spoedig bevestigend moet worden beantwoord dan in 'normale' gevallen. De Hoge Raad heeft dat beslist in het Tennis-arrest en het Natrap-arrest. Terecht, anders zouden sport en spel tè voorzichtig gespeeld moeten worden. Met name de voorzienbaarheid van blessures en het vrijwillige karakter van deelname aan sport en spel maken dat tussen spelers onderling lichtere zorgvuldigheidsnormen gelden dan in het normale maatschappelijke verkeer. Maar een speler hoeft niet ieder risico te dulden. Dit zal duidelijk zijn als opzettelijk of met grove schuld letsel wordt toegebracht of als de schadeveroorzakende handeling buiten de normale risico's van de betreffende sport valt (bijv. een karatetrap tijdens een voetbalwedstrijd). Ook als het de spelers bekend is dat er af en toe grove ruwheden voorkomen, kan er sprake zijn van onrechtmatigheid. Het al of niet overtreden zijn van een spelregel (ook al strekt die tot bescherming van de veiligheid van de spelers) brengt niet per definitie de al of niet onrechtmatigheid mee. Het vormt wel een factor die meeweegt bij de beantwoording van de onrechtmatigheidsvraag. Dit heeft de Hoge Raad beslist in het recente Natrap-arrest. De primaire vraag wanneer er sprake is van een sport- of spelsituatie hangt van de feiten en omstandigheden van het geval af. De feitelijke rechter heeft hier een zeer grote beoordelingsvrijheid. De vaak als verweer naar voren gebrachte figuur van de risico-aanvaarding wordt door de Hoge Raad in het Natrap-arrest als zelfstandig leerstuk van de hand gewezen. Wat men daarmee beoogt te bereiken gaat volgens de Hoge Raad op in hetzij de vraag naar de onrechtmatigheid jegens de gelaedeerde, hetzij de vraag naar de eigen schuld van het slachtoffer. Ook voor de figuur van de toestemming is - behalve in duidelijke gevallen - deze benadering te prefereren. Ficties moeten zoveel mogelijk vermeden worden. Het gevolg van de terughoudende benadering ten aanzien van het aannemen van aansprakelijkheid bij sport en spel brengt met zich mee, dat de kosten daarvan gespreid worden over een grote groep verzekerden. Een toegespitste inkleuring van klassieke privaatrechtelijke leerstukken behoedt de homo ludens dus voor uitsterven.
[1] Zie nader: Van Staveren in een interview in Vrij Nederland van 13 juli 1991, p. 9.
[2] Jessurun d'Oliveira, Voetbal en nationaliteit: de Wereldkampioenschappen, de Olympische Spelen, NJB 1990, p. 1029 noot 30. In gelijke zin: Stern, Die Grundrechte der Sportler, in: Sport und Recht, Berlin, 1972, p. 157. Zie daarover ook: Werner, Sport und Recht, Recht und Staat Heft 366, Tübingen, 1968, p. 10 e.v.
[3] Vgl. Cornelis, Beginselen van het Belgische buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht, Deel I, Antwerpen/Apeldoorn, 1989, nr 161. Anders: Silance, Autonomie van het sportrecht, in: Sport en recht, Antwerpen, 1986, p. 3-18.
[4] Zie nader: Wansink, Sport: schade en verzekering, VA 1978, p. 201-204. Vgl. ook Margreat, Une assurance moderne pour le sportif, in: Les problèmes juridiques du sport. Responsabilité et assurance, Paris 1984, p. 159-189.
[5] Vrij Nederland 13 juli 1991, p. 9.
[6] Zie daarover nader: Hartlief en Tjittes, De invloed van verzekeringen op de civiele aansprakelijkheid - Privaatrechtelijke aspecten, Preadvies Vereniging voor Burgerlijk Recht 1990, p. 90 e.v.
[7] Asser-Hartkamp 4-III, nr 41.
[8] Zie daarover: Van Dam, Zorgvuldigheidsnorm en aansprakelijkheid, diss. Utrecht 1989, nr 81.
[9] HR 20 juni 1986, NJ 1986, 780 (Speelse duw).
[10] HR 11 december 1987, NJ 1988, 393 m.nt G; VR 1988, 77 m.nt vWvC (Bushalte).
[11] HR 23 juni 1989, VR 1991, 154m. nt HAB (Surfplank).
[12] Voor een fraai voorbeeld van dergelijke rechtspolitiek wijzen wij op de recente tendens in Engeland om buitencontractuele acties tot vergoeding van zuivere vermogensschade af te wijzen. Zie daarover: Kottenhagen, Buitencontractuele aansprakelijkheid voor economische schade, BR 1991, p. 339 e.v.
[13] WPNR 6011 (1991), p. 453.
[14] Huizinga, Homo ludens, Versuch einer Bestimmung des Spielelementes der Kultur, Amsterdam, 1939.
[15] Huizinga, Over de grenzen van spel en ernst in de cultuur, rectorale rede Leiden, 1933, p. 6 en 7.
[16] Vgl. Van Dunné, Verbintenissenrecht in ontwikkeling, 1985, p. 239.
[17] Zie daarover nader: Asser-Hartkamp 4-III, nr 45 en Van Dam, a.w., H 8.
[18] HR 5 november 1965, NJ 1966, 136 m.nt GJS (Kelderluik), herhaald in o.a. HR 18 december 1987, NJ 1988, 350; VR 1988, 91 (Franzetti/Suikerunie).
[19] Vgl. Schoordijk, De toepasselijkheid van buitencontractuele diligentienormen in contractuele verhoudingen, WPNR 4811 (1964), p. 201, Asser-Hartkamp 4-I, nr 456, Wansink, a.w., p. 206 en Hijma in zijn noot bij het arrest Geerts/Ten Dam, AA 1991, p. 340.
[20] Vgl. voor Duitsland: Scheffen, Zivilrechtliche Haftung im Sport, NJW 1990, p. 2659, Palandt-Thomas, Bürgerliches Gesetzbuch, München, 1991, § 823, nr 122, Brüggemeier, Deliktsrecht, Baden-Baden, 1986, nrs 207-210, voor België: Cornelis, a.w., nr 166 en voor Frankrijk: Durry, L'adequation des notions classiques du droit de la responsabilité au fait sportif, in: Les problèmes juridiques du sport, Responsabilité et assurance, Paris, 1984, p. 27, 28 en 37 en Veaux, Le droit du sport, Les responsabilités, Extrait de Juris-Classeur Responsabilité civile, Paris, 1987, Fasc. 450-2, nr 44. Overigens ziet de ruime toepassing van de risico-aansprakelijkheid van de 'gardien' van een zaak (art. 1384, al I CC) (o.a. skis, ballen e.d.) slechts op schade berokkend aan derden. Spelers kunnen dit artikel niet tegen elkaar inroepen, omdat de zaak onder hun 'garde commune' valt.
[21] Hijma in zijn noot bij het arrest Geerts/Ten Dam, AA 1991, p. 340.
[22] Cornelis, a.w., nr 166 (p. 286).
[23] HR 25 november 1977, NJ 1978, 331 (Takkenspel): tikkertje met takken van ongeveer 1 meter.
[24] Conclusie (nr 2.2) voor HR 28 juni 1991, RvdW 1991, 175; VR 1992, 34 (Natrap)
[25] Vgl. HR 16 februari 1973, NJ 1973, 463 m.nt HB (Maas/Willems). Zie nader: Onrechtmatige daad I (Jansen), art. 162, lid 2, aant. 238.
[26] HR 19 oktober 1990, RvdW 1990, 180; VR 1991, 21 (Tennis).
[27] HR 28 juni 1991, RvdW 1991, 175; VR 1992, 34 (Natrap).
[28] Rb. Zwolle 14 november 1990, NJ 1991, 471 (Ontgroening).
[29] Veegens in zijn noot bij HR 9 december 1960, NJ 1963, 1 (Jaguar I).
[30] Rb. Zwolle 26 november 1986, VR 1988, 44 (Karatetrap).
[31] Vgl. Van Wassenaer van Catwijck, Eigen schuld, diss. Leiden, 1971, p. 178 en Asser-Hartkamp 4-I, nr 455.
[32] Zie voor België: Cornelis, a.w., nr 166 (p. 285 en 286) en voor Frankrijk: Veaux, a.w., Fasc. 450-2, nr 37, Gode, Règle du jeu et responsabilité, in: Les problèmes juridiques du sport, Responsabilité et assurance, Paris, 1984, p. 55-59 en Cass. civ. II, 21 juni 1979, Bull. civ. II, n. 196 (Voetbal) en Cass. civ. II, 28 januari 1987, Bull. civ. II, n. 32 (Squash).
[33] Vgl. BGH 5 november 1974, VersR 1975, 137 (Voetbal), BGH 10 februari 1976, VersR 1976, 591 (Voetbal) en BGH 16 maart 1976, VersR 1976, 775 (Basketbal). Zie ook: Larenz, Schuldrecht, Band II, München, 1981, p. 594 en Brüggemeier, a.w., nrs 208 en 209.
[34] Ktr. Amsterdam 18 juni 1937, NJ 1938, 770 (Motorboten).
[35] Vgl. Cornelis, a.w., nr 164.
[36] Rb. Amsterdam 7 december 1937, NJ 1939, 220 (Duikspel).
[37] Rb. Alkmaar 23 november 1989, VR 1991, 66 (Terugzwiepende tak).
[38] Streefkerk, Risico-aanvaarding, WPNR 5508 (1980), p. 170.
[39] Zie daarover: Streefkerk, a.w., nr 12, Onrechtmatige daad I (Jansen), art. 162, lid 2, aant. 212 (vijfde groep gevallen), Van Wassenaer van Catwijck, a.w., p. 178 en 179 en Oldenhuis, Aansprakelijkheid voor onrechtmatige daden van anderen, diss. Groningen, 1985, nr 8.
[40] O.a. Brunner in zijn bespreking van de dissertatie van Van Wassenaer, RMTh 1975, p. 351 en 352 en in zijn noot bij HR 21 oktober 1988, NJ 1989, 729 (Circusezel), Rutten, Asser-Rutten 4-III, 1983, p. 122-127, Hartkamp, Asser-Hartkamp 4-I, nr 454-456a en Hijma, a.w., p. 341.
[41] O.a. H. Drion, Dient de wet regelen te bevatten omtrent bedingen tot beperking of opheffing van aansprakelijkheid, en zo ja, welke?, preadvies NJV 1957, p. 191-199, Schut, AA 1968, p. 130-137, dezelfde, Onrechtmatige daad, 1990, p. 72, Van Wassenaer, a.w., p. 174 e.v. en Eigen schuld en medeschuld, 1985, p. 95 e.v., Streefkerk, a.w. en Nieuwenhuis noot bij het Verstekeling-arrest, AA 1985, p. 93.
[42] Zie nader: Onrechtmatige daad I (Jansen), art. 162, lid 2, aant. 217-221.
[43] HR 21 oktober 1988, NJ 1989, 729 m.nt CJHB; VR 1991, 24 m.nt vWvC (Circusezel).
[44] HR 28 september 1990, RvdW 1990, 163; VR 1991, 25 (Staat/Delta Lloyd) en HR 12 oktober 1990, RvdW 1990, 174; VR 1991, 26 (Geerts/Ten Dam).
[45] Zie noot 44.
[46] Zie in gelijke zin: Asser-Hartkamp 4-I, nr 455.
[47] Vgl. Brunner, a.w., p. 352 en Asser-Hartkamp 4-I, nr 455.