pag. 65 VR 2001, Subrogatie bij onverplichte betaling

VRA 2001, p. 65
2001-03-01
Mr drs N.W.A. Tollenaar
Subrogatie bij onverplichte betaling[1]
VRA 2001, p. 65
Mr drs N.W.A. Tollenaar
K art. 284 ZFW art. 83a ZFW art. 83b ZFW art. 83c BW art. 6:170 BW art. 6:101 BW art. 7:658
1
Inleiding
Wanneer iemand aansprakelijk is voor schade die een ander lijdt, verkrijgt de verzekeraar van de benadeelde die de schade vergoedt in beginsel een regresrecht jegens de aansprakelijke. Betreft het een particuliere verzekering dan is de privaatrechtelijke regresregeling van toepassing. Betreft het een sociale verzekering dan is de publiekrechtelijke regresregeling van toepassing.
De privaatrechtelijke regresregeling is neergelegd in art. 284 Wetboek van Koophandel (K). Indien de verzekerde ter zake van door hem geleden schade vorderingen tot schadevergoeding op derden heeft, anders dan uit verzekering, gaan die vorderingen bij wijze van subrogatie over op de verzekeraar voor zover deze die schade vergoedt. Op dit regresrecht bestaan thans geen wettelijke uitzonderingen met betrekking tot aansprakelijkheid van de werkgever voor schade geleden of veroorzaakt door zijn werknemers[2] .
De regresregeling van de publiekrechtelijke ziektekostenverzekeringen is neergelegd in art. 83a-c Ziekenfondswet (Zfw). Deze regresregeling werkt anders dan de subrogatieregeling van art. 284 K. Nadat de sociale verzekeraar de schade heeft vergoed vindt er eerst verplichte voordeelstoerekening plaats op grond van art. 83a Zfw. Hierdoor gaat de vordering van de gelaedeerde op de aansprakelijke tot het bedrag van die uitkering teniet. Vervolgens verkrijgt de verzekeraar ter hoogte van het bedrag dat hij heeft uitgekeerd een zelfstandig verhaalsrecht jegens de aansprakelijke op grond van art. 83b Zfw. Tot slot geldt er een belangrijke wettelijke uitzondering op dit verhaalsrecht. Jegens aansprakelijke collega werknemers en werkgevers verkrijgt de sociale verzekeraar geen verhaalsrecht tenzij er sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid (art. 83c Zfw). Dit systeem wordt in verschillende sociale verzekeringswetten op vergelijkbare wijze gehanteerd[3] .
Wanneer een werknemer tijdens of in verband met het werk schade lijdt, is de werkgever veelal uit hoofde van art. 7:658 of 6:170 BW aansprakelijk. Vergoedt een sociale ziektekostenverzekeraar de schade van de werknemer dan hoeft de werkgever deze schade niet te betalen op grond van art. 83c Zfw. Vergoedt een particuliere ziektekostenverzekeraar de schade onverplicht dan hoefde de werkgever voorheen de schade evenmin te betalen. Op grond van vaste rechtspraak[4] kon de verzekeraar zich uitsluitend op de werkgever verhalen indien hij verplicht was de schade te vergoeden, welke verplichting meestal niet bestaat indien de werknemer tevens aanspraak kan maken op een sociale verzekering. In het in par. 2 besproken arrest HR 7 januari 2000, NJ 2000, 212, VR 2001, 41 gaat de Hoge Raad om. Thans is subrogatie bij onverplichte betaling door de particuliere verzekeraar wél mogelijk.
Hieronder zal worden onderzocht of dit arrest met zich brengt dat de werkgever anders dan voorheen, bij onverplichte betaling door een particuliere verzekeraar, de kosten van de schade van zijn werknemer moet betalen hoewel hij op grond van de Zfw daartoe niet verplicht is (par. 3.1). In par. 3.2 zal worden betoogd dat het onbillijk is dat de werkgever moet opdraaien voor de kosten die gedekt worden door een sociale ziektekostenverzekering van de werknemer. In par. 4 wordt wetswijziging bepleit om de gevolgen van dit arrest ongedaan te maken.
2
HR 7 januari 2000, VR 2001, 41
2.1
De feiten
Koopman en Drijver zijn als vakantiewerkers werkzaam bij Trap. Op 18 augustus 1988 vliegt Koopman met een bestelbus van Trap uit een bocht in de weg. Daarbij raakt Drijver als inzittende gewond. De werkgever Trap is bij Woudsend tegen wettelijke aansprakelijkheid voor het motorvoertuig verzekerd. Drijver is ten tijde van het ongeval zowel wettelijk, op grond van de Ziekenfondswet, als particulier (bij Nationale-Nederlanden) tegen ziektekosten verzekerd. In de polisvoorwaarden van Nationale-Nederlanden is een clausule opgenomen die een aanspraak op vergoeding uitsluit indien de verzekerde aanspraak kan maken op een wettelijk geregelde verzekering.
Van belang is dat niet de sociale verzekeraar maar de particuliere verzekeraar van Drijver, Nationale-Nederlanden, de ziektekosten vergoedt hoewel zij op grond van de polisvoorwaarden daartoe niet verplicht is.
2.2
Het geschil
De werkgever is op grond van art. 6:170 BW jegens Drijver aansprakelijk. Nationale-Nederlanden stelt zich op het standpunt dat zij ingevolge art. 284 K is gesubrogeerd in de rechten van Drijver. Zij vordert derhalve betaling van de werkgever, althans van diens WAM-verzekeraar Woudsend. Woudsend heeft zich verweerd en daartoe drieërlei aangevoerd. In de eerste plaats dat werkgever Trap niet aansprakelijk gesteld kon worden op grond van art. 83a Zfw. Deze bepaling houdt in dat bij de vaststelling van de schadevergoeding waartoe de aansprakelijke is verplicht, rekening wordt gehouden met aanspraken die de benadeelde toekomen op grond van de Ziekenfondswet. Omdat Drijver aanspraak kon maken op de Ziekenfondswet kon hij niet, en dus ook niet zijn gesubrogeerde verzekeraar, van Trap schadevergoeding vorderen.
In de tweede plaats heeft Woudsend aangevoerd dat art. 83c Zfw analoog van toepassing is op een vordering gegrond op art. 284K. Art. 83c Zfw bepaalt dat de ziekenfondsverzekeraar de gemaakte ziektekosten niet op de aansprakelijke werkgever kan verhalen. Het laatste verweer van Woudsend houdt in dat Nationale-Nederlanden niet in de rechten van Drijver wordt gesubrogeerd, omdat Nationale-Nederlanden op grond van haar polisvoorwaarden niet verplicht is de schade van Drijver te vergoeden. Volgens HR 10 januari 1941, NJ 1941, 824 en HR 24 januari 1964, NJ 1964, 465 is subrogatie van de verzekeraar in de rechten van de verzekerde uitsluitend mogelijk indien de verzekeraar verplicht is de schade van de verzekerde te vergoeden.
2.3
Het geding in eerdere instanties
De Rechtbank te 's-Gravenhage wijst de vordering van Nationale-Nederlanden af. Bij eindvonnis komt de rechtbank tot de conclusie dat Nationale-Nederlanden op grond van haar polisvoorwaarden niet verplicht was om Drijvers schade te vergoeden. Nationale-Nederlanden is derhalve niet in de rechten van Drijver gesubrogeerd en dus is regres jegens Woudsend niet mogelijk.
Het Hof te 's-Gravenhage bekrachtigt het eindvonnis van de rechtbank. Het hof komt echter ex art. 83a Zfw en niet - zoals de rechtbank - ex art. 284 K tot de slotsom dat Nationale-Nederlanden geen regres toekomt. Omdat Drijver aanspraak kan maken op een vergoeding krachtens de Ziekenfondswet is op grond van de verplichte voordeelstoerekening van art. 83a Zfw de aansprakelijke werkgever niet tot schadevergoeding gehouden. Nationale-Nederlanden kan zich daarom niet op de werkgever, althans diens verzekeraar Woudsend, verhalen. Blijkbaar acht het hof voor de toepasselijkheid van art. 83a Zfw beslissend het bestaan van aanspraken van de werknemer en niet het uitoefenen van die aanspraken.
De Hoge Raad vernietigt in 1994 het arrest van het hof[5] . De verplichte voordeelstoerekening van art. 83a Zfw heeft geen betrekking op aanspraken van de benadeelde die niet tot uitkering hebben geleid. Voor het vaststellen van de hoogte van de schadevergoeding waartoe de aansprakelijke op voet van art. 83a Zfw verplicht is, wordt uitsluitend met die aanspraken rekening gehouden die daadwerkelijk vergoeding tot gevolg hebben gehad. Voorts acht de Hoge Raad, evenwel zonder nadere motivering, art. 83c Zfw niet analoog van toepassing. De Hoge Raad verwijst het geding voor verdere behandeling naar het Gerechtshof te Amsterdam.
Het Gerechtshof te Amsterdam beslist, evenals de rechtbank in eerste aanleg dat, omdat Nationale-Nederlanden niet tot betaling verplicht was, subrogatie krachtens art. 284 K niet plaatsvindt. Verhaal op Woudsend is derhalve niet mogelijk. Nationale-Nederlanden gaat hiertegen in cassatie.
2.4
De Hoge Raad
In cassatie staat de vraag centraal of subrogatie op voet van art. 284 K kan plaatsvinden indien betaling onverplicht geschiedt.
De Hoge Raad beslist als volgt. Art. 284 K strekt ertoe te voorkomen dat degene die op grond van onrechtmatige daad of wanprestatie aansprakelijk is, van zijn verplichting wordt bevrijd doordat de verzekeraar de schade vergoedt. Zou de verzekeraar niet worden gesubrogeerd voor zover hij de schade onverplicht vergoedt, dan zou de aansprakelijke tot het door de verzekeraar onverplicht betaalde bedrag van zijn verplichting worden ontslagen. Dit zou voor de aansprakelijke aanleiding kunnen zijn om de verschuldigdheid van de gedane uitkering te betwisten, hetgeen tot gevolg zou kunnen hebben dat de verzekeraar ervan wordt weerhouden tot betaling over te gaan indien er onzekerheid bestaat over de verschuldigdheid van die betaling. In afwijking van HR 10 januari 1941, NJ 1941, 824 en HR 24 januari 1964, NJ 1964, 465 moet art. 284 K thans in die zin worden uitgelegd dat indien de verzekerde ter zake van de door hem geleden schade vorderingen tot schadevergoeding op derden heeft, anders dan uit verzekering, die vorderingen bij wijze van subrogatie op de verzekeraar overgaan voor zover deze die schade al dan niet verplicht vergoedt. De Hoge Raad verwijst het geding ter verdere behandeling naar het Gerechtshof te Arnhem[6] .
In 1941 oordeelde de Hoge Raad dat de verzekeraar die de schade van een verzekerde vergoedt slechts in de rechten van die verzekerde treedt voor zover de verzekeraar tot deze betaling krachtens verzekeringsovereenkomst is verplicht[7] . Noch in het arrest zelf, noch in de conclusie van de procureur-generaal Berger en evenmin in de noot van Meijers wordt aan deze interpretatie van art. 284 K een uitvoerige motivering gewijd. De beslissing berust op een grammaticale uitleg van het artikel. Meijers volstaat in zijn noot met de opmerking dat de verzekeraar die onverplicht aan de verzekerde uitkeert zulks niet 'als verzekeraar' doet en derhalve ten gevolge die uitkering niet in de rechten van de verzekerde wordt gesubrogeerd. Ook procureur-generaal Berger merkt niet veel meer op dan dat noch in de literatuur noch in de rechtspraak over een andere opvatting iets te vinden zou zijn. De Hoge Raad heeft zijn lezing van art. 284 K in 1964 herhaald[8] , eveneens zonder nadere motivering.
De oude opvatting van de Hoge Raad is in de literatuur niet zonder kritiek gebleven. De kritiek betrof grotendeels het feit dat de aansprakelijke door een coulance-uitkering ten onrechte van zijn schadevergoedingsverplichting zou worden bevrijd. Voorts vreesde men dat de verzekeraar in twijfelgevallen terughoudend zou zijn om tot uitkering aan de gelaedeerde over te gaan. Ten Kate heeft er bovendien op gewezen dat de tekst van art. 284 K niet eist dat betaling verplicht geschiedt. Door art. 284 K wordt 'geen ander vereiste gesteld dan dat de verzekeraar 'de schade aan het verzekerde voorwerp betaald heeft'; dus het enkele feit der betaling en niets meer'[9] . Ten Kate stelt voorts dat tegenover de voordelen die aan een ruime interpretatie van art. 284 K verbonden zijn geen nadelen staan. De verweermiddelen van de aangesprokene blijven immers door subrogatie onverlet. Hiertegen is aangevoerd dat subrogatie de processuele positie van de aangesprokene nadelig zou kunnen beïnvloeden[10] . Met de bepalingen van het nieuwe bewijsrecht zijn deze bezwaren echter grotendeels ondervangen[11] .
Ook naar komend recht is bepaald dat subrogatie bij onverplichte betaling plaatsvindt (art. 7.17.2.25 BW). Volgens het eerste lid van dit artikel treedt de verzekeraar in de rechten van de verzekerde indien de verzekeraar de schade al dan niet verplicht vergoedt. Uit de MvT, waarin expliciet naar het bovengemelde artikel van Ten Kate wordt verwezen, blijkt dat de woorden 'al dan niet verplicht' zijn ingevoegd om te voorkomen dat de derde de verschuldigdheid van de uitkering zou kunnen betwisten hetgeen de verzekeraar van het doen van een coulance-uitkering zou weerhouden[12] . De Hoge Raad sluit impliciet aan bij deze bepaling[13] .
Hieronder wordt overzichtelijkheidshalve slechts over de positie van de werkgever gesproken. Een en ander geldt echter grotendeels ook voor de werknemer die aansprakelijk is voor de schade van een collega-werknemer[14] . Het gestelde ten aanzien van art.83a-c ZFW is mutatis mutandis van toepassing op de vergelijkbare regelingen in andere sociale zekerheidswetten[15] . In het navolgende wordt ten behoeve van de overzichtelijkheid de regeling in de Zfw als uitgangspunt genomen. Dat de werkgever in casu een beroep kon doen op WAM-verzekeraar Woudsend is toeval. Het bestaan van een WAM-verzekering heeft geen invloed op de positie van de werkgever en zal daarom in het onderstaande buiten beschouwing worden gelaten[16] .
3
De gevolgen
De eerste vraag die beantwoord moet worden is of de werkgever daadwerkelijk genoopt is de ziektekosten van een werknemer te dragen wanneer een particuliere verzekeraar die kosten onverplicht heeft uitbetaald, terwijl regres op grond van de ZFW niet mogelijk is. Deze vraag zal bevestigend worden beantwoord in par. 3.1. De tweede vraag is of de omstandigheid dat de werkgever voor deze ziektekosten op moet draaien als onbillijk is aan te merken. Deze vraag zal in par. 3.2 worden beantwoord.
3.1
Draagplicht op de werkgever?
Indien het Ziekenfonds de ziektekosten van een werknemer vergoedt, kunnen deze kosten niet op de werkgever worden verhaald; regres is op grond van art. 83c ZFW wettelijk uitgesloten. Indien de particuliere verzekeraar de ziektekosten onverplicht vergoedt, kan de particuliere verzekeraar zich dan wél op de werkgever verhalen nu subrogatie ook bij onverplichte betaling plaatsvindt?
Van belang is dat er thans geen uitdrukkelijke wettelijke uitsluiting bestaat van verhaal op de werkgever ex art. 284 K door de particuliere verzekeraar die de ziektekosten van een werknemer heeft vergoed[17] . Naar komend recht zou dit wellicht anders kunnen zijn (art. 7.17.2.25 lid 3 BW). Dit artikel wordt hier echter buiten beschouwing gelaten - zie daarvoor par. 4.1.2.
Verder kan de publiekrechtelijke regeling van art. 83a-c Zfw niet analoog op de privaatrechtelijke verzekeringsovereenkomst worden toegepast. Afzonderlijke toepassing van art. 83 a, b of c is niet mogelijk daar aan de afzonderlijke artikelen, buiten de context van het gehele systeem van art. 83a-c Zfw, geen zelfstandige betekenis toekomt. De beperking van de vordering op de aansprakelijke (art. 83a Zfw) is niet los te zien van het verhaalsrecht op die aansprakelijke ex art. 83b Zfw, en omgekeerd[18] . Analoge toepassing van art. 83c Zfw is evenmin mogelijk. Zoals wij hieronder zullen zien is de reden van deze uitzondering op het regresrecht dat de werkgever meebetaalt aan de verzekering waardoor de dekking van de sociale verzekering tevens het risico van de werkgeversaansprakelijkheid omvat[19] . 'Een dergelijke risicogemeenschap bestaat niet tussen de particuliere ziektekostenverzekeraar van een werknemer enerzijds en zijn werkgever en collega-werknemer anderzijds', aldus Brunner in zijn noot bij het arrest van de Hoge Raad van 16 december 1994 waar de Hoge Raad de analoge toepassing van art. 83c Zfw verwerpt. Bij de privaatrechtelijke verzekeringsovereenkomst zijn partijen vrij om de omvang van de dekking en de daar tegenoverstaande premieverplichting te bepalen en derhalve zijn zij ook vrij om te bepalen in hoeverre het verhaalsrecht van de verzekeraar ex art. 284 K wordt beperkt.
Indien er al een beperking van het verhaalsrecht van de verzekeraar bestaat is dit hetzij expliciet, hetzij impliciet uitsluitend van contractuele aard[20][21] . Kan de werkgever zich op een in de overeenkomst tussen de werknemer en de particuliere verzekeraar bestaande (impliciete) contractuele beperking van regres beroepen?[22]
Degene die aansprakelijk is voor de schade - in casu de werkgever - kan zich in sommige gevallen op een contractuele beperking van regres beroepen indien de verzekering (mede) ten behoeve van hem is gesloten. Bijvoorbeeld wanneer de aansprakelijke medeverzekerde is of als er sprake is van een derdenbeding ten behoeve van degene die aansprakelijk is[23] .
Het is niet waarschijnlijk dat een werknemer uitsluiting van regres ten behoeve van zijn werkgever (stilzwijgend) bedingt. De werkgever is ingeval van een bedrijfsongeval op grond van art. 6:170 BW c.q. 7:658 BW bijna altijd aansprakelijk. Uitsluiting van verhaal jegens de werkgever zal een aanmerkelijke risicoverhoging voor de particuliere verzekeraar en dus premieverhoging voor de werknemer met zich brengen. Het is daarom onwaarschijnlijk dat de particuliere ziektekostenverzekering van de werknemer (mede) ten behoeve van de werkgever is gesloten en de aansprakelijke werkgever zal zich dus doorgaans niet op een contractuele beperking van regres kunnen beroepen.
Dit wordt in beginsel niet anders wanneer er al dan niet krachtens CAO is bedongen dat de werkgever (een deel van) de particuliere verzekeringspremies betaalt. Er is in dat geval slechts sprake van nakoming van een verbintenis door een ander dan de schuldenaar, te weten de werkgever. De werkgever wordt door betaling van de premies geen partij bij de overeenkomst. De particuliere verzekeraar ontvangt uitsluitend premies voor het dekken van de ziektekosten van de werknemer. Ook al worden deze premies door de werkgever voldaan, de verzekeraar wordt daardoor niet verplicht tevens het aansprakelijkheidsrisico van de werkgever te dekken. Een en ander behoudens andersluidende afspraak met de verzekeraar.
Het bovenstaande kan als volgt worden samengevat: onverplichte betaling door de particuliere verzekeraar staat subrogatie niet in de weg; er bestaat noch een (analoog toepasselijke) wettelijke beperking noch een (impliciete) contractuele beperking op dit regresrecht waar de werkgever zich op kan beroepen. De werkgever is dus draagplichtig wanneer een particuliere verzekeraar de ziektekosten van een werknemer onverplicht vergoedt, ondanks het feit dat regres jegens de werkgever op grond van de Zfw is uitgesloten.
3.2
Draagplicht op werkgever onbillijk?
De tweede vraag is of het onbillijk is dat de werkgever de ziektekosten moet dragen ondanks het feit dat regres jegens de werkgever op grond van de Zfw is uitgesloten.
3.2.1
Aard en strekking van art. 83c Zfw
Art. 83c Zfw beperkt het regresrecht van de sociale verzekeraar jegens de werkgever. De bepaling is ontleend aan de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). In het in 1963 bij de Tweede Kamer ingediende wetsvoorstel gold de uitzondering alleen nog voor de werkgever en niet voor de aansprakelijke werknemer. Als reden voor deze uitzondering voor de werkgever werd opgegeven dat de werkgever zelf meebetaalt aan de arbeidsongeschiktheidsverzekering[24] . Met betrekking tot het regresrecht jegens werkgevers stelde de minister:
'De vraag rijst thans of het uitvoeringsorgaan in alle gevallen regres dient te hebben op de aansprakelijke persoon. De ondergetekende meent deze laatste vraag ontkennend te moeten beantwoorden. Hij is van oordeel, dat het uitvoeringsorgaan geen verhaal dient te hebben in de gevallen, waarin de voor de arbeidsongeschiktheid aansprakelijke persoon de werkgever van de gelaedeerde is. Deze werkgever betaalt immers zelf aan de arbeidsongeschiktheidsverzekering mee, juist (mede) omdat de gelaedeerde in zijn dienst werkzaam is' (curs. NT)[25] .
Ongeacht het type hoofdverzekering heeft het bestaan van een beperking van het regresrecht van de verzekeraar op degene die verantwoordelijk is voor de schade het karakter van een aansprakelijkheidsverzekering. Immers, degene die verantwoordelijk is voor de schade is aansprakelijk maar hoeft de gevolgen van die aansprakelijkheid niet te dragen; de verzekeraar heeft de schade reeds vergoed en verhaal jegens de aansprakelijke vindt niet plaats.
Het toekennen van een recht op bescherming tegen aansprakelijkheid door middel van het uitsluiten van regres kent echter een belangrijke beperking: slechts het risico om aangesproken te worden door degene tegen wie de beperking van het verhaalsrecht kan worden ingeroepen is gedekt. De aansprakelijke kan zich in beginsel niet tegen een vordering tot schadevergoeding verweren op grond van het feit dat regres jegens hem door een ander dan degene die de vordering instelt zou zijn uitgesloten. Derhalve is de werkgever op grond van art. 83c Zfw slechts beschermd tegen het risico om door de sociale verzekeraar te worden aangesproken. De werkgever kan zich niet verweren indien hij door een ander dan het uitvoeringsorgaan, bijvoorbeeld een particuliere verzekeraar, wordt aangesproken.
De vraag rijst of dit de bedoeling van de wetgever was. Ik meen van niet. Waarschijnlijk is de wetgever ervan uitgegaan dat indien de werknemer sociaal verzekerd is de schade altijd door het uitvoeringsorgaan zou worden vergoed. Dat een ander dan de sociale verzekeraar de werkgever zou (kunnen) aanspreken was onwaarschijnlijk en niet (gemakkelijk) te voorzien[26] . Dat de wetgever, in die onverhoopte gevallen dat een ander dan het uitvoeringsorgaan de werkgever aanspreekt, zou hebben gemeend dat de werkgever van bescherming verstoken zou moeten blijven, is onaannemelijk.
Het standpunt van de Sociale Verzekeringsraad wordt door de minister overgenomen en in de MvT expliciet herhaald[27] :
'De Raad wil geen verhaalsrecht geregeld zien op personen, die bij de verzekering betrokken zijn en de schade niet opzettelijk of bewust roekeloos hebben veroorzaakt. De Raad gaat er daarbij vanuit, dat de kring van bij de verzekering betrokkenen zekere risico's (voor aansprakelijkheid, NT) overdraagt op het sociale verzekeringsorgaan, dat daarvoor de premie ontvangt . De Raad acht het gewenst, als onder de risico's die overgedragen worden ook begrepen is het risico aangesproken te worden door het sociale verzekeringsorgaan' (curs. NT).
De werkgever draagt dus het risico van aansprakelijkheid voor arbeidsongeschiktheid van zijn werknemer over op de sociale verzekeraar. Niet alléén het risico om aangesproken te worden door het sociale verzekeringsorgaan, maar óók dat risico wordt daarbij overgedragen. Daarnaast is verzekerd het risico om aangesproken te worden door anderen dan het sociale verzekeringsorgaan. De ratio hiervan is erin gelegen dat de werkgever ter dekking van zijn aansprakelijkheidsrisico voor een aanzienlijk deel meebetaalt aan de premies. Ter vergelijking, de premiepercentages voor de Zfw waren voor het jaar 2000 vastgesteld op 6.35% voor de werkgever tegenover 1.75% voor de werknemer[28] .
Het algemene uitgangspunt van de volksverzekeringen was 'dat zij niet alleen de geleden schade, maar tevens de aansprakelijkheid voor het toebrengen van letselschade dekken'[29] . Met de invoering van een algemeen regresrecht bij de volksverzekeringen is dit uitgangspunt met betrekking tot de positie van de werkgever uitdrukkelijk gehandhaafd. Dat het risico van normale bedrijfsongevallen ten laste komt van het sociale uitvoeringsorgaan blijkt nog eens heel duidelijk uit de MvT bij de invoering van het regresrecht in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten:
'Waar mensen intensief samenwerken, en ongelukken die aan iemands schuld te wijten zijn zich gemakkelijk kunnen voordoen, heeft de wetgever een dergelijk regres - en de noodzaak zich daarvoor te moeten verzekeren - voor de genoemde wetten willen voorkomen. Vandaar dat via een uitzonderingsbepaling het regresrecht wordt beperkt tot de gevallen waarin sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid. Het risico van de normale bedrijfsongevallen komt daarmee voor rekening van de AWBZ'(curs. NT)[30] .'
De strekking van art. 83c Zfw is dat het risico van normale bedrijfsongevallen ten laste komt van de wettelijke verzekeraar die daarvoor van de werkgever premies ontvangt. De werkgever hoeft zich daarom voor dit risico niet aanvullend te verzekeren. Dat de werkgever niettemin door anderen dan het uitvoeringsorgaan aansprakelijk gesteld kan worden is in strijd met de strekking van de wet en moet als onbillijk worden aangemerkt.
3.2.2
De gevolgen van het arrest en art. 7.17.2.25 BW
Voorheen waren er hoofdzakelijk drie gevallen denkbaar waarbij een ander dan het uitvoeringsorgaan de werkgever kon aanspreken ter zake van de ziektekosten van een werknemer: het geval waarbij de werknemer zelf de werkgever rechtstreeks aanspreekt, het geval waarbij de werknemer zijn vordering op de werkgever aan een derde cedeert en het geval dat een particuliere verzekeraar de ziektekosten verplicht vergoedt en daardoor een regresrecht op de werkgever verkrijgt[31] . Deze gevallen doen, en deden, zich niet of nauwelijks voor waardoor de wettelijke leemte in de bescherming van de werkgever grotendeels verborgen bleef.
Het gevolg van het hier besproken arrest (en de regresregeling naar komend recht - art. 7.17.2.25 lid 1 BW) is dat er nu ook een vierde geval is waarbij de werkgever wettelijke bescherming tegen aansprakelijkheid ontbeert, namelijk de situatie waarbij de particuliere verzekeraar de ziektekosten onverplicht uitkeert. Voortaan is subrogatie ook bij onverplichte betaling door de particuliere verzekeraar mogelijk en er is geen (contactuele) grond om het uitoefenen van dit regresrecht jegens de werkgever te beletten (par. 3.1).
Dit vierde geval zal zich naar verwachting vaker voordoen dan de drie eerder genoemde gevallen. In de eerste plaats zal de particuliere verzekeraar er niet langer van worden weerhouden om in twijfelgevallen - welke zich wel eens voordoen - de kosten van de geleden schade uit te keren. De particuliere verzekeraar kan zich immers ook op de werkgever verhalen indien achteraf blijkt dat de uitkering onverplicht was geschied. Het is ook de bewuste bedoeling van de wetgever (bij art. 7.17.2.25 BW) en van de Hoge Raad om, door middel van het toelaten van subrogatie bij onverplichte betaling, coulance-uitkeringen te bevorderen (zie par. 2.4). In gevallen als het onderhavige kunnen deze coulance-uitkeringen echter ten koste van de werkgever gaan.
In de tweede plaats is het door de uitspraak van de Hoge Raad niet ondenkbaar dat de sociale en de particuliere verzekeraars onderling met elkaar afspreken dat de particuliere verzekeraars altijd de schade (onverplicht) zullen uitkeren indien er een sociale verzekering bestaat. Anders dan de sociale verzekeraars kunnen de particuliere verzekeraars wél verhaal op de werkgever uitoefenen. Door dit verhaal komt de draagplicht voor ziektekosten ten gevolge van bedrijfsongevallen, die normaliter op het Ziekenfonds rust, op de werkgever te liggen. De sociale verzekeraar betaalt daartoe een som die kleiner is dan de uiteindelijke ziektekosten aan de particuliere verzekeraar; deze verhaalt de gehele som der ziektekosten op de werkgever. Het Ziekenfonds is goedkoper uit, de particuliere verzekeraar haalt een wit voetje bij de verzekerde door onverplicht uit te keren en krijgt daarvoor geld van het Ziekenfonds, de werkgever is de klos. Een dergelijk scenario zal zich - hopelijk - niet gauw voordoen maar geheel denkbeeldig is het niet daar commerciële verzekeraars en uitvoerders van sociale verzekeringswetten vaak deel uitmaken van hetzelfde concern.
Met andere woorden, door het toelaten van subrogatie bij onverplichte betaling zal, ten eerste, de werkgever zijn dekking tegen aansprakelijkheid welke art. 83c Zfw hem beoogt te bieden verliezen wanneer een particuliere verzekeraar onverplicht uitbetaalt. Ten tweede zal onverplichte betaling vaker plaatsvinden. Het gevolg van art. 7.17.2.25 BW en het hier besproken arrest is dus dat de wettelijke leemte van art. 83c Zfw met betrekking tot de bescherming van de werkgever tegen aansprakelijkheid, duidelijker zichtbaar wordt. De werkgever zal zich vaker onverhoopt met een claim opgezadeld zien, dan wel hij zal zich aanvullend tegen aansprakelijkheid voor bedrijfsongevallen moeten verzekeren. Voor het dekken van dit aansprakelijkheidsrisico heeft de werkgever echter reeds premies afgedragen aan de sociale verzekeraar.
4
Oplossingen
Er bestaan verscheidene mogelijkheden om de hier beschreven problematiek op te lossen. Men kan bijvoorbeeld verhaal door de particuliere verzekeraar jegens de werkgever beperken (par. 4.1) door ofwel subrogatie bij onverplichte betaling niet toe te laten (par. 4.1.1), ofwel door, al dan niet wettelijk, verhaal door particuliere schadeverzekeraars jegens werkgevers altijd uit te sluiten. Een andere oplossing kan gevonden worden door aanpassing van de sociale verzekeringswetten waarbij de bescherming van de werkgever verder wordt uitgebreid, dan wel geheel wordt afgeschaft (par. 4.2).
4.1
Verhaal door particuliere verzekeraars beperken
4.1.1
Geen subrogatie bij onverplichte betaling?
Verhaal jegens de werkgever zoals dat in het onderhavige geval dreigt, zou kunnen worden voorkomen door subrogatie bij onverplichte betaling niet toe te laten. Dat de beslissing van de Hoge Raad onwenselijke gevolgen met zich brengt, rechtvaardigt echter niet de stelling dat subrogatie bij onverplichte betaling niet moet plaatsvinden. In de eerste plaats heeft subrogatie bij onverplichte betaling bovenvermelde voordelen (par. 2.4), die ook het uitgangspunt vormen van komend recht, vgl. art. 7.17.2.25 BW. Deze voordelen moeten mijn inziens behouden blijven.
In de tweede plaats biedt het uitsluiten van subrogatie bij onverplichte betaling slechts een oplossing indien de particuliere verzekeraar onverplicht heeft uitbetaald. Het biedt echter geen oplossing in andere gevallen, bijvoorbeeld wanneer de werknemer de werkgever rechtstreeks aanspreekt of als de particuliere verzekeraar de schade van de werknemer verplicht uitkeert (bijvoorbeeld omdat geen clausule als hierboven is opgenomen). Bovendien kan de omstandigheid dat onverplichte uitkering subrogatie in de weg staat gemakkelijk worden omzeild doordat de verzekerde de vordering op de aansprakelijke aan de verzekeraar cedeert[32] .
Tot slot is het onbillijk dat de particuliere verzekeraar de kosten van de werkgeversaansprakelijkheid moet dragen. Het ziekenfonds ontvangt een premie voor het dekken van de ziektekosten van de werknemer en voor het dekken van het aansprakelijkheidsrisico van de werkgever. De particuliere verzekeraar ontvangt slechts premie voor het dekken van de eventuele ziektekosten van de werknemer. Daarbij gaat de particuliere verzekeraar ervan uit dat hij die kosten op degene die aansprakelijk is voor de schade kan verhalen.
4.1.2
Wettelijke uitsluiting van regres: art. 7.17.2.25 lid 3 BW
Om te voorkomen dat de werkgever de ziektekosten van de werknemer moet dragen, indien regres door het Ziekenfonds op grond van art. 83c Zfw is uitgesloten, zou men verhaal door de particuliere verzekeraar jegens de werkgever wettelijk kunnen uitsluiten[33] .
Het wettelijk uitsluiten van regres door de particuliere verzekeraar jegens de werkgever is onlangs in art. 7.17.2.25 lid 3 BW voorgesteld[34] . De motivering die de minister ter zake hiervan geeft, overtuigt niet. Met betrekking tot de personen jegens wie regres op grond van art. 7.17.2.25 BW niet mogelijk zou moeten zijn stelt de minister: 'Overigens heeft ook de uitsluiting van de werknemer in het licht van artikel 7:661 BW weinig zelfstandige betekenis. De SER heeft echter geadviseerd subrogatie op werknemers uit te sluiten (SER-advies nr. 93/14), zodat deze categorie niet wordt geschrapt. Mede in verband met dit advies worden wel weer toegevoegd de werkgever (…)'[35] .
Volgens het SER-advies is de reden voor beperking van regres tegen werknemers gelegen in het feit dat regres kan leiden tot verstoring van de arbeidsverhouding[36] . Dat is ook begrijpelijk daar het - ook volgens het stelsel van de wet - niet redelijk is dat de werknemer aansprakelijk is voor bedrijfsmatig veroorzaakte schade. Te meer nu het in de praktijk wel eens voorkomt dat een werknemer onvoldoende tegen wettelijke aansprakelijkheid is verzekerd[37] .
Met het aanvoeren van verstoring van de arbeidsverhouding als reden voor het verbieden van regres jegens de werkgever moet men voorzichtig zijn. In de eerste plaats is de werkgever veelal een rechtspersoon waarvan het aandeelhouderschap diffuus is verdeeld. Een verstoring van de arbeidsrelatie zal zich alsdan niet snel voordoen en procedures zullen zich meestal in de zakelijke sfeer afspelen. In de tweede plaats is er met betrekking tot de aansprakelijkheid voor bedrijfsschade een groot verschil tussen de aansprakelijke collega-werknemer en de aansprakelijke werkgever. De werknemer draagt niet het risico, waaronder het risico van bedrijfsmatig veroorzaakte (letsel)schade, van het drijven van de onderneming. De werkgever, die ook de vruchten uit de exploitatie van die onderneming geniet, daarentegen wel. De kans op verstoring van de arbeidsverhouding met de werkgever moet daarom niet worden overschat en deze kans rechtvaardigt in ieder geval niet dat de werkgever moet worden bevrijd van zijn aansprakelijkheid voor (letsel)schade van zijn werknemers.
De SER is weliswaar van mening dat regres ook jegens werkgevers beperkt moet blijven tot gevallen waarin sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid maar het SER-advies heeft betrekking op sociale verzekeringen en niet op particuliere verzekeringen. Dat is een cruciaal verschil immers: 'Zoals uit het vorenstaande blijkt is de omstandigheid dat de werkgever destijds aan de arbeidsongeschiktheidsverzekering meebetaalde, de reden geweest voor de beperking van regres jegens hem (…)'[38] . Ook in de rechtspraak speelt het collega-verweer met betrekking tot de werkgever uitsluitend[39] een rol bij sociale verzekeringen omdat deze juist mede ten behoeve van de aansprakelijke werkgever in het leven zijn geroepen[40] . De particuliere ziektekostenverzekering van een werknemer bestaat daarentegen uitsluitend ten behoeve van die werknemer. De werkgever staat in beginsel geheel buiten die overeenkomst. Met name betaalt de werkgever geen premies voor het dekken van zijn aansprakelijkheidsrisico.
De wetgever heeft het risico van schade veroorzaakt op de werkplek bij de werkgever gelegd. Onder andere door verhaal, wegens typische werkgeversaansprakelijkheid (6:170 en 7:658 BW), in de tijdelijke regeling verhaalsrechten júist niet uit te sluiten (art. 6:197 BW). Sluit men verhaal jegens de werkgever uit dan draagt de particuliere verzekeraar het aansprakelijkheidsrisico van de werkgever. Kosten van bedrijfsmatige schade komen dan, in strijd met de bedoeling van de wet, op de werknemer te liggen.
Bovendien heeft het aanvaarden van een (wettelijk) collega/werkgever-verweer, samen met de bovenstaande oplossing, het nadeel dat zij de werkgever slechts beschermt ingeval hij door de particuliere verzekeraar wordt aangesproken. Dat de werkgever niet kan worden aangesproken ingeval verplichte uitkering door de particuliere verzekeraar is dan ook ten opzichte van de bovenstaande oplossing nauwelijks een voordeel te noemen[41] .
Op grond van dit alles ben ik van mening dat het (wettelijk) uitsluiten van verhaal jegens de werkgever wat betreft particuliere verzekeringen moet worden verworpen.
4.2
Uitbreiding/inperking van de bescherming van 83c Zfw
Een betere oplossing is mijn inziens die waarbij de werkgever zich altijd op de sociale verzekeraar kan beroepen ter dekking van zijn aansprakelijkheid ingeval hij, door wie dan ook, aansprakelijk wordt gesteld. Uiteraard voor zover er een wettelijke verzekering bestaat waaraan hij heeft bijgedragen en er geen sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid. Dit kan men bereiken door de werkgever ter zake van zijn aansprakelijkheid een zelfstandig beroep op het Ziekenfonds toe te kennen[42] . Men zou dit ook kunnen bereiken door 'onder-regres' van de werkgever op het Ziekenfonds. Indien een ander dan het Ziekenfonds de ziektekosten van de werknemer uitkeert (en daardoor een regresrecht op de werkgever verkrijgt), verkrijgt de werkgever de vordering die de werknemer had op het Ziekenfonds.
Deze oplossing heeft belangrijke voordelen. In de eerste plaats is het aansprakelijkheidsrisico van de werkgever gedekt voor alle gevallen waarvoor hij ook heeft betaald, te weten de gevallen waarbij een sociaal verzekerde werknemer schade lijdt anders dan door opzet of bewuste roekeloosheid. Ongeacht wie de werkgever ter zake van zijn wettelijke aansprakelijkheid aanspreekt, hij kan zich altijd op het Ziekenfonds beroepen om de kosten ten gevolge van die aansprakelijkheid te vergoeden. In de tweede plaats wordt met deze oplossing bereikt dat de draagplicht altijd daar komt te liggen waar zij hoort ingeval er sprake is van een sociale ziektekostenverzekering: niet op de werkgever, niet op de particuliere verzekeraar (of de premieplichtige werknemer), maar op het Ziekenfonds.
Voor de onderhavige casus zou deze oplossing ertoe leiden dat Nationale-Nederlanden de ziektekosten op Woudsend kan verhalen. Woudsend kan zich vervolgens tot het Ziekenfonds wenden om deze kosten te vergoeden.
Een probleem zou kunnen schuilen in het feit dat sociale en particuliere verzekeraars op andere wijze uitbetalen. De werknemer kan, door zich tot de particuliere verzekeraar te wenden, het Ziekenfonds effectief ertoe dwingen om met een bedrag in geld in plaats van in natura uit te betalen met alle complicaties van dien. Wellicht is het daarom nog beter om verhaal door de sociale verzekeraar jegens de werkgever altijd mogelijk te maken en de premieplicht voor de werkgever overeenkomstig te verlagen. Bij de laatste mogelijkheid verzekert de werkgever zich voor aansprakelijkheid voor bedrijfsongevallen geheel op de particuliere markt. Een dergelijke oplossing is natuurlijk een ingrijpende en complexe operatie, die niet zo maar één twee drie is uit te voeren, maar zij is volgens mij niettemin het overwegen waard. Immers, alle bovenstaande problemen worden daarmee opgelost en daarnaast past deze oplossing in de huidige saneringstendens van het sociale zekerheidsstelsel. Daarbij speelt een rol het beginsel dat de kosten daar moeten worden gelegd waar zij zijn gemaakt: een kostenconfrontatie kan leiden tot een scherpere verantwoordelijkheidsbeleving en efficiëntere uitvoering van het verzekeringsstelsel[43] . Deze oplossing heeft ook een ander belangrijk voordeel. De mogelijkheid wordt namelijk geschapen dat de werknemer zich niet alleen tot een ziektekostenverzekeraar of de werkgever kan wenden maar bovendien ook, middels een 'directe actie', tot de aansprakelijkheidsverzekeraar van de werkgever[44] . Zodoende wordt ook aan de benadeelde werknemer een betere bescherming geboden.
5
Conclusie en samenvatting
De regresregeling van de Zfw beoogt de werkgever bescherming te bieden tegen aansprakelijkheid voor de ziektekosten van een ziekenfondsverzekerde werknemer, waarbij de schade anders dan door opzet of bewuste roekeloosheid is veroorzaakt. Door de redactie van deze wetten bestaat er een door de wetgever niet bedoelde leemte in deze bescherming (par. 3.2.1). Indien het sociale uitvoeringsorgaan de schade van de werknemer niet betaalt en een ander de werkgever aansprakelijk stelt, moet de werkgever de kosten van de schade zelf dragen.
Op grond van het arrest HR 7 januari 2000, NJ 2000, 212, VR 2001, 41 en op grond van de regeling naar komend recht (art. 7.17.2.25 lid 1 BW) staat het feit dat een particuliere verzekeraar niet verplicht was om de schade van een sociaal verzekerde werknemer uit te keren subrogatie niet langer in de weg (par. 2). Er zijn thans ook geen andere gronden op grond waarvan de particuliere verzekeraar zich niet op de werkgever zou kunnen verhalen (par. 3.1). Anders dan voorheen draagt de werkgever daarom de kosten van de schade indien een particuliere verzekeraar onverplicht de schade van de werknemer vergoedt. Het gevolg van de nieuwe regeling van subrogatie bij onverplichte betaling is dat de wettelijke leemte in de bescherming van de werkgever in de praktijk mogelijk aan belang zou kunnen winnen (par. 3.2.2).
Brunner stelt onderaan zijn noot bij HR 16 september 1994, NJ 1996, 329 ( VR 1994, 242 m.nt. vWvC): 'Het regres van gesubrogeerde verzekeraars blijft al met al problemen oproepen die door de wetgever zullen moeten worden opgelost'. Hier is gezocht naar mogelijkheden om deze problemen op te lossen (par. 4). Subrogatie bij onverplichte betaling zou moeten worden gehandhaafd (par. 4.1.1). Het wettelijk uitsluiten van regres jegens de werkgever zoals dat onlangs is voorgesteld in art. 7.17.2.25 lid 3 BW biedt geen goede uitkomst, en zou ook overigens moeten worden afgewezen (par. 4.1.2). Wellicht zou een oplossing kunnen worden gevonden in het uitbreiden van de wettelijke bescherming van art. 83c Zfw. In dat geval kan de werkgever zich ter zake van zijn aansprakelijkheid tot het Ziekenfonds wenden indien hij door een ander dan het Ziekenfonds wordt aangesproken. Een andere mogelijkheid is het sterk inperken van de werkgeversbescherming op voet van art. 83c Zfw. Ook het Ziekenfonds kan zich in dat geval op de werkgever verhalen (par. 4.2). De werkgever draagt echter niet langer premies af aan het Ziekenfonds ter dekking van zijn aansprakelijkheid maar verzekert zich geheel op de particuliere markt.
Nawoord
De Hoge Raad heeft de zaak ter verdere behandeling naar het Gerechtshof te Arnhem verwezen. Onlangs, na het schrijven van dit stuk, heeft het hof in deze zaak uitspraak gedaan[45] .
Woudsend, de verzekeraar van de werkgever, betoogt bij het hof dat de beslissing van de werknemer om de ziektekosten niet bij het Ziekenfonds te claimen geen gevolgen mag hebben voor de derde op wie verhaal wordt uitgeoefend. Indien de werknemer de ziektekosten bij het Ziekenfonds zou hebben geclaimd zou verhaal op de werkgever niet mogelijk zijn geweest. In het kader van de schadebeperkingsplicht mocht van de werknemer worden verlangd dat hij gebruik maakte van de verplichte verzekering. Met het oog op de belangen van de werkgever had de werknemer het Ziekenfonds behoren aan te spreken. Nu de werknemer dat heeft nagelaten, behoort de schade op grond van de billijkheidscorrectie van artikel 6:101 BW voor rekening van de werknemer te komen en de vergoedingsplicht van de werkgever te vervallen. Woudsend beroept zich dus niet op een beperking van regres (analoog aan 83c Zfw) maar op beperking van de aansprakelijkheid van de werkgever.
Het hof verwerpt het beroep van Woudsend. Terecht wijst het hof erop dat artikel 6:101 BW toepassing mist omdat de keuze van de werknemer welke verzekeraar hij ter zake van de ziektekosten aanspreekt geen gevolgen heeft voor de door de werknemer geleden schade. Bovendien zou het gevolg van een succesvol beroep op art. 6:101 BW zijn dat de ziektekosten nog steeds niet daar komen te liggen waar zij horen, te weten op het Ziekenfonds, maar op de particuliere verzekeraar. Ingeval van twijfel of tevens een beroep op een wettelijke verzekering mogelijk is, zou de particuliere verzekeraar via een omweg er alsnog van kunnen worden weerhouden tot het doen van een coulance-uitkering.
Het hof veroordeelt Woudsend tot betaling aan Nationale-Nederlanden van ƒ 39.982,65. Het advies aan Woudsend is derhalve om, voor zover de regels betreffende samenloop van (aansprakelijkheids)verzekeringen dat toelaten, een vordering tegen het Ziekenfonds in te stellen.
[1] HR 7 januari 2000, NJ 2000, 212, VR 2001, 41, art. 83c Zfw en art. 7.17.2.25 (lid 3) BW.
[2] Verhaal krachtens art. 284 K wegens aansprakelijkheid uit hoofde van art. 6:170 of 7:658 BW is door de wetgever in art. 6:197 BW niet uitgesloten.
[3] Bijv. de ZW, WAO, en de AWBZ.
[4] Zie par. 2.4.
[5] HR 16 september 1994, NJ 1996, 329, VR 1994, 242 m.nt. vWvC.
[6] Hier is recentelijk uitspraak in gekomen: Hof Arnhem, 21 november 2000, VR 2001, 42.
[7] HR 10 januari 1941, NJ 1941, 824.
[8] HR 24 januari 1964. NJ 1964, 465.
[9] B.M.Th. ten Kate, Subrogatie na onverplichte betaling door den verzekeraar, NJB 1948, p. 602.
[10] Voetelink, bijzonder nummer, NJB 1973, p. 137.
[11] S.J.A. Mulder, Subrogatie, Zwolle 1988, p. 90.
[12] TK, 1985-1986, 19 529, nr. 3, p. 34.
[13] Feitelijk geldt de regeling naar komend recht nu reeds. Zie in dit verband D. Wachter, Subrogatie ex art. 284 K ook in geval van onverplichte uitkering door verzekeraar, NbBW 2000/afl. 2, p. 20 en het aldaar genoemd arrest HR 11 september 1992, NJ 1993, 754, VR 1992, 150. In tegengestelde zin: T.J. Dorhout Mees, Subrogatie in onverplichte betaling, Vrb 2000, p. 27-28.
[14] De positie van de werknemer is voor het onderstaande van minder belang omdat de draagplicht meestal op de werkgever rust, vgl. art. 6:170 lid 3 BW en 7:661 BW.
[15] ZW, WAO, AWBZ.
[16] Het bestaan van een aansprakelijkheidsverzekering heeft in beginsel geen invloed op de aansprakelijkheidsvraag, bijv. T. Hartlief en R.P.J.L. Tjittes, Verzekering en aansprakelijkheid, Deventer 1999, p. 21 e.v.
[17] Zie ook art. 6:197 BW.
[18] Zie in dit verband HR 16 september 1994, NJ 1996, 329, VR 1994, 242.
[19] Zie in deze zin o.a. HR 7 november 1975, NJ 1976, 332, VR 1976, 25 en HR 13 februari 1987, NJ 1987, 602, VR 1988, 75.
[20] De vereisten van art. 284 K zijn geen beperkingen van subrogatie maar de definitie daarvan. Zie ook S.J.A. Mulder, Subrogatie, Zwolle 1988, p. 54 en 107 e.v. en p. 117 e.v. Sommige buitenlandse wetgevingen bevatten wél wettelijke uitsluitingen van subrogatie. Voorstellen, door o.a. Fonkert in die richting gedaan hebben het echter hier te lande nooit gehaald. Wellicht dat de komst van art. 7.17.2.25 lid 2 en 3 BW hier in de toekomst verandering in zal brengen.
[21] Ter motivering van de impliciete beperking van het regresrecht wordt de overeenkomst zo uitgelegd dat de aansprakelijke niet gezien kan worden als staande buiten verzekeringsovereenkomst waardoor niet is voldaan aan de eis van 'derde' als bedoeld in art. 284 K. Zie S.J.A. Mulder, Subrogatie, Zwolle 1988, p. 54 e.v.
[22] Of de werknemer zelf een beroep op een beperking van regres jegens de werkgever kan doen is onwaarschijnlijk. Het zogenoemde financiële vestzak/broekzak argument speelt geen rol. Een mogelijke verstoring van de arbeidsrelatie met de werkgever kan mijn inziens geen reden zijn om regres jegens de werkgever te beletten (zie ook par. 4.1.2). Hoe het ook zij de werknemer heeft zich niet op een beperking van regres jegens de werkgever beroepen. Derhalve moet beoordeeld worden of een dergelijk beroep aan de aansprakelijke werkgever toekomt. Zie voor meer over beperking van regresrechten: T. Hartlief en R.P.J.L. Tjittes, Verzekering en aansprakelijkheid, Deventer 1999, p. 95 e.v.; C.C. van Dam, Vader en zoon en de ongewenste indringer, Verkeersrecht 1999, p. 357-359.
[23] HR 6 mei 1983, NJ 1983, 584, VR 1983, 54. Zie ook S.J.A. Mulder, Subrogatie, Zwolle 1988, p. 108.
[24] TK, 1962-1963, nr. 7171 en voorts SER-advies, 1993, nr. 14 (Regresrechten in de sociale verzekeringen).
[25] TK, 1965-1966, 8361 nr. 3, p. 7. Zie voorts voor de ratio van de beperking van verhaal door de verzekeraar de conclusie van A-G Ten Kate bij HR 7 november 1975, NJ 1976, 332, VR 1976, 25; en in de literatuur o.a. C.C. van Dam, In: Verzekering naar komend recht, Zwolle 1995, p. 111 en T. Hartlief en R.P.J.L. Tjittes, Verzekering en aansprakelijkheid, Deventer 1999, p. 98.
[26] Dat is thans wellicht waarschijnlijker. Zie ook par. 3.2.2.
[27] TK, 1962-1963, 7171 nr. 3, p. 21.
[28] Deze percentages zijn te vinden op http://www.lisv.nl/index_1.html.
[29] TK, 1998-1999, 26 238 nr. 3, p. 2 en 4.
[30] TK, 1998-1999, 26 238, nr. 3, p. 8. De MvT stelt expliciet dat de regeling van de AWBZ op dit punt identiek is aan de regeling van o.a. de Ziekenfondswet.
[31] Een willekeurige derde die de schade van een werknemer vergoedt kan zich niet zonder meer op de aansprakelijke werkgever verhalen. Wanneer de vordering op de werkgever niet tevens aan die derde wordt overgedragen is ofwel de verbintenis van de werkgever door die derde nagekomen waardoor de werkgever een voordeel geniet, ofwel de betaling aan de werknemer is onverschuldigd. In het laatste geval kan de derde het door hem onverschuldigd betaalde bedrag terugvorderen.
[32] Zie S.J.A. Mulder, Subrogatie, Zwolle 1988, p. 26-29 en p. 90.
[33] Zie ook Brunner in zijn noot bij HR 16 september 1994, NJ 1996, 329.
[34] TK, 1999-2000, 19 529, nr. 5, p. 43-44.
[35] TK, 1999-2000, 19 529, nr. 5, p. 44.
[36] SER-advies, 1993, nr. 14, p. 29.
[37] SER-advies, 1993, nr. 14, p. 29.
[38] SER-advies, 1993, nr. 14, p. 28. Daarom werd in het oorspronkelijke wetsvoorstel alleen de werkgever van regres uitgezonderd, zie TK, 1962-1963, nr. 7171.
[39] Tegenvoorbeelden heb ik althans niet kunnen vinden.
[40] Zie als voorbeeld: HR 10 december 1993, NJ 1995, 493; HR 7 november 1975, NJ 1976, 332, VR 1976, 25; HR 13 februari 1987, 602, VR 1988, 75; HR 20 mei 1988, NJ 1988, 1032; HR 7 december 1990, NJ 1991, 596, VR 1991, 116; HR 20 mei 1983, NJ 1984, 649, VR 1984, 7.
[41] Dit zal immers niet vaak voorkomen. Particuliere verzekeraars nemen doorgaans een clausule op die de verplichting tot uitbetaling uitsluit indien de werknemer aanspraak kan maken op een wettelijke verzekering.
[42] Of men dit middels rechtspraak dan wel middels wetgevingsaanpassing doet is om het even.
[43] Zie bijv. TK, 1998-1999, 26 238 nr. 3, p. 1; SER-advies, 1993, nr. 14, p. 23; T. Hartlief en R.P.J.L. Tjittes, Verzekering en aansprakelijkheid, Deventer 1999, p. 98 en het aldaar genoemde TK, 1994-1995, 24 169, nr. 3. p. 26.
[44] Zie in dit verband C.C. van Dam en E.A. Waal, De directe actie in titel 7.17 BW, en het aldaar besproken art. 7.17.2.9c BW in: Verzekering en maatschappij, Deventer 2000, p. 105-118 en het aldaar besproken art. 7.17.2.9c BW.
[45] Hof Arnhem 21 november 2000, VR 2001, 42.