pag. 69 VR 2006, De WIA: uitkeringen en gevolgen voor de letselschadepraktijk

VRA 2006, p. 69
2006-03-01
A.P.L. Pinkster
De WIA: uitkeringen en gevolgen voor de letselschadepraktijk
VRA 2006, p. 69
A.P.L. Pinkster
Inleiding
Op 8 november 2005 is de Eerste Kamer akkoord gegaan met het wetsvoorstel Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA), en op 29 december 2005 is de wet in werking getreden, ingaande 1 januari 2006, bij Besluit van 2 december 2005 Stb. 2005, 619. Dat is bepaald wel nipt te noemen, al kon het ook bijna niet anders: op 1 januari 2006 zouden de eerste kandidaten voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering na de verlengde wachttijd van 104 weken 'aan de beurt' zijn, en het zou bijzonder vervelend zijn geweest als die eerst nog even in de (oude) WAO (Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering) hadden gemoeten.
Naast de WIA is van belang de Wet Invoering en financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (IWIA, wet van 10 november 2005, Stb. 2005, 573) Daarin wordt o.a. ook de TW (Toeslagenwet) aangepast, waardoor op de TW een beroep gedaan kan worden wanneer de WIA-uitkering onder het geldende sociaal minimum zou komen. Teven voorziet de IWIA in de intrekking van de Wet REA (Wet op de Reïntegratie Arbeidsgehandicapten). Om werkgevers te stimuleren tot het in dienst nemen of houden van gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers, blijft premiedifferentiatie gehandhaafd en wordt de no-risk-polis uitgebreid. De WIA is het sluitstuk van de herziening van het stelsel met betrekking tot ziekte op het werk, arbeidsongeschiktheid en reïntegratie. Deze herziening is ingezet met de Wet Uitbreiding Loondoorbetalingsverplichting bij Ziekte (WULBZ)[1] , die er in voorzag dat de werkgever van de zieke werknemer diens loon of in elk geval 70% daarvan gedurende een periode van 52 weken moest doorbetalen. De WULBZ werd later gevolgd door WULBZ II[2] , waarin de termijn van 52 weken is verlengd tot 104 weken. E.e.a. geregeld in art. 7:629 e.v. BW.
De WULBZ werd gevolgd door de Wet Poortwachter[3] . De Wet Poortwachter introduceerde verplichtingen zowel voor de werkgever als voor de werknemer gericht op reïntegratie van de zieke werknemer in een zo vroeg mogelijk stadium. Ook werden sancties geïntroduceerd voor zowel werkgever als werknemer, op te leggen bij niet of niet voldoende naleven van eerdergenoemde verplichtingen. De WIA brengt geen wijzigingen in de regeling van de loondoorbetalingsverplichting gedurende de eerste 104 weken. De materiële regelingen van Poortwachter zijn overgenomen in de WIA en deels verscherpt. Onder de WIA heeft de werknemer/uitkeringsgerechtigde ook gedurende de looptijd van zijn uitkering verplichtingen ten aanzien van het aan het werk blijven, gaan of komen. Volledigheidshalve zij vermeld, dat Poortwachter ook na 29 december 2005 (de datum van inwerkingtreding van de WIA) van kracht blijft, omdat de WAO blijft gelden voor degenen die vóór 1 januari 2004 ziek dan wel arbeidsongeschikt zijn geraakt, en daarmee ook de wijzigingen die Poortwachter in de WAO had gebracht.
In dit artikel zal worden ingegaan op de verschillen tussen WAO en WIA, de inhoud van de WIA, het overgangsrecht en zullen thans reeds voorzienbare gevolgen voor de praktijk in kaart gebracht worden, zonder dat daarbij volledigheid gegarandeerd kan worden, er is immers nog geen ervaring met de WIA opgedaan.
Niet ongenoemd mag blijven de lopende herbeoordelingsoperatie: UWV (Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen) is doende alle WAO-ers die op 1 juli 2004 jonger waren dan 50 jaar opnieuw te schatten op basis van het aangescherpte Schattingsbesluit (aSB) dat op 1 oktober 2004 in werking is getreden[4] . Door de aanscherping van het Schattingsbesluit raken een groot deel van de WAO-ers hun uitkering ofwel geheel kwijt, ofwel deze wordt aanzienlijk verlaagd. Het aSB geldt zowel voor 'bestaande gevallen', d.w.z. voor degenen die al vóór het in werking treden van de WIA een WAO-uitkering hadden, als voor degenen die onder de WIA geschat zullen worden.
Verschillen WAO-WIA
Het arbeidsongeschiktheidsbegrip in de WIA verschilt van dat in de WAO: de WAO kent één definitie van arbeidsongeschiktheid, de WIA maakt onderscheid tussen volledig en duurzaam arbeidsongeschikt ter ene zijde en gedeeltelijk arbeidsongeschikt ter andere zijde. De WAO kende 7 arbeidsongeschiktheidsklassen, de hoogte van de uitkering was daarvan afhankelijk (maar komt niet percentueel overeen: een mate van arbeidsongeschiktheid van 15-25% gaf bijvoorbeeld recht op een uitkering van 14%). In de WIA komen deze klassen alleen nog bij de vervolguitkering voor. Het onderscheid tussen volledig en duurzaam arbeidsongeschikt en gedeeltelijk arbeidsongeschikt bepaalt de soort en de hoogte van de uitkering. De WAO gaf al bij een gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van 15% recht op uitkering, de WIA pas bij een gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van 35%. In de WIA zijn de reïntegratievoorzieningen zoals die voorheen in de wet REA stonden in de wet zelf opgenomen. In de WAO kon de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer die geen werk had naast de WAO nog een WW-uitkering hebben als hij aan alle voorwaarden voor de WW voldeed, in de WIA niet: daarin krijgt betrokkene in die situatie één loongerelateerde WGA-uitkering.
Wat niet veranderd is, is de wijze van schatten: de mate van arbeidsongeschiktheid wordt onder de WIA op dezelfde manier berekend als onder de WAO. De regels daarvoor zijn opgenomen in eerdergenoemd Schattingsbesluit. Kort gezegd luidt de formule: maatmanloon minus resterende verdiencapaciteit gedeeld door het maatmanloon x 100. De resterende verdiencapaciteit wordt nog altijd met behulp van het CBBS (claim beoordelings borging systeem) bepaald. Wel zal in overleg met het UWV het nieuwe claimbeoordelingsproces nader uitgewerkt worden[5] . Hierbij is sprake geweest van het werken met indicatieve lijsten van ziektes. De Gezondheidsraad, aan wie hierover advies gevraagd is, gaf de voorkeur aan het ontwikkelen van richtlijnen voor beoordeling, behandeling en begeleiding: '3B-richtlijnen' en beval aan om voor een aantal aandoeningen ontwerp-protocollen op te stellen. Inmiddels is een protocol A-specifieke lage rugpijn en een protocol Hartinfarct gerealiseerd; er is nog geen protocol voor whiplash[6] .
Art. 6 WIA bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur nadere en zo nodig afwijkende regels kunnen worden gesteld voor de beoordeling van arbeidsongeschiktheid, die voor volledig en gedeeltelijk arbeidsongeschikten verschillend kunnen zijn (lid 4) en voorts dat de verzekeringsarts bij de beoordeling zoveel mogelijk gebruik maakt van bij ministeriele regeling vastgelegde wetenschappelijke inzichten (lid 6).
Arbeidsongeschiktheidscriterium WAO
In de WAO (art. 18) staat:
Geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling, geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid inkomen te verdienen, hetgeen gezonde personen, met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen.
Art. 4 van de WIA luidt:
1
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
2
In het eerste lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch en arbeidskundig stabiele of verslechterende situatie.
3
Onder duurzaam wordt mede verstaan een medisch en arbeidskundige situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Er is derhalve in twee situaties sprake van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid: als herstel uitgesloten is, en als op de lange termijn een geringe kans op herstel bestaat (nadat betrokkene dan al 104 weken ziek geweest is vóórdat hij aan de WIA-beoordeling toekwam).
Over deze 'geringe kans op herstel' heeft een verschil van mening bestaan tussen de SER in zijn WAO-advies van 20 februari 2004 en het Kabinet in zijn wetsvoorstellen van maart 2004. Aanvankelijk wilde het Kabinet onder 'duurzaam' alléén verstaan de situatie waarin herstel is uitgesloten[7] . Later is aansluiting gezocht bij het SER-advies[8] . Wél is nu bepaald dat de volledig en duurzame arbeidsongeschikte met een geringe kans op herstel de eerste vijf jaar ieder jaar beoordeeld zal worden om te bezien of herstel intreedt. Treedt herstel in dan zal sprake zijn van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid, is na vijf jaar nog altijd geen herstel ingetreden, dan ontstaat volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid zonder geringe kans op herstel. Dit onderscheid is van belang omdat volledige en duurzame arbeidsongeschikten recht hebben op een IVA-uitkering, en gedeeltelijk arbeidsongeschikten op een WGA-uitkering.
Gedeeltelijk arbeidsongeschikt in de WIA
Art. 5 WIA:
Gedeeltelijk arbeidsongeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Dat wil zeggen: wie meer dan 35% arbeidsongeschikt is, maar niet volledig en duurzaam, heeft recht op een WGA-uitkering. 'Niet volledig en duurzaam' moet hier als één begrip worden opgevat.
Degene die wél volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is, valt ook onder de WGA. Uit het verband dat beide wetsartikelen leggen tussen het maatmaninkomen per uur en het percentage dat daarvan al dan niet verdiend kan worden, wordt nog eens duidelijk dat de WIA (slechts) loonverlies wil repareren voor de arbeidsongeschikte.
Net als in de WAO zijn de uitkeringen gemaximeerd door het maximum dagloon, terwijl niet alle loonbestanddelen van betrokkene in het dagloon worden meegenomen. In het besluit dagloonregels werknemersverzekeringen staan de nadere bepalingen over o.a. het WIA-dagloon[9] . De WIA vergoedt derhalve evenmin als voorheen de WAO het totale verlies aan verdiencapaciteit zoals dit in het kader van letselschade begrepen wordt.
Minder dan 35% arbeidsongeschikt
Degene die minder dan 35% arbeidsongeschikt is, heeft geen recht op uitkering krachtens de WIA. Of iemand minder dan 35% arbeidsongeschikt is, wordt door het UWV of door de ARBO-dienst van de eigen-risico-drager bepaald nadat gedurende 104 weken pogingen tot reïntegratie zijn gedaan. Zijn deze geslaagd dan heeft de minder dan 35% arbeidsongeschikte inkomen uit arbeid. Zijn deze niet geslaagd, dan kan ontslag volgen, waarbij toestemming van het CWI vereist is. Het CWI vraagt verplicht advies aan het UWV over de vraag of voldoende reïntegratie-inspanningen hebben plaatsgevonden alvorens zij toestemming tot ontslag geeft. Betrokkene kan dan recht hebben op een WW-uitkering, indien hij aan de voorwaarden hiervoor voldoet.
IVA- en WGA-uitkeringen
IVA-uitkering
Alleen degene die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, heeft recht op de IVA-uitkering: Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten, te vinden in hoofdstuk 6 van de WIA. De wet noemt deze uitkering overigens de of een 'arbeidsongeschiktheidsuitkering' en spreekt dus niet van een IVA-uitkering. Om echter de uitkering voor de volledig arbeidsongeschikten duidelijk te onderscheiden van die voor de gedeeltelijk arbeidsongeschikten, wordt de inmiddels ingeburgerde term IVA-uitkering in dit artikel gebruikt.
Omdat er vérstrekkende gevolgen voor het soort uitkering waar men recht op heeft, zijn verbonden aan het antwoord op de vraag of men volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, wordt de beslissing hierover opgedragen aan een nieuw in het leven te roepen beslissingsautoriteit van het UWV. Wanneer binnen de wachttijd van 104 weken al duidelijk is dat iemand ook na 104 weken nog volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zal zijn, kan het UWV op verzoek van de verzekerde ingevolge art. 3.1 lid 6 van de WIA de wachttijd bekorten. Deze verkorte wachttijd bedraagt tenminste 26 en ten hoogste 78 weken. De uitkering bedraagt 70% van het maandloon, dat in art. 13 lid 4 WIA wordt gesteld op 21,75 maal het dagloon. Indien betrokkene (ondanks het feit dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is) inkomsten uit of in verband met arbeid geniet, wordt per kalendermaand 70% van deze inkomsten op de uitkering in mindering gebracht.
De duur van de IVA-uitkering is tot het 65e levensjaar, zolang men volledig en duurzaam arbeidsongeschikt blijft. Als de IVA-gerechtigde een aaneengesloten periode van 12 maanden per kalendermaand een inkomen verwerft van meer dan 20% van het maatmaninkomen per kalendermaand, wordt hij door het UWV opgeroepen voor herkeuring. Resultaat van deze herkeuring kan zijn dat betrokkene niet langer volledig en duurzaam arbeidsongeschikt bevonden wordt. Dan heeft hij geen recht meer op IVA, maar op WGA indien hij meer dan 35% arbeidsongeschikt geacht wordt (zie art. 52 lid 2 WIA).
De hoogte van de IVA-uitkering zal mogelijk opgetrokken worden naar 75% van het maandloon, als in 2006 niet meer dan 25.000 personen gebruik maken van de IVA, en als werkgevers niet méér loon hebben doorbetaald bij ziekte dan afgesproken in het sociaal akkoord van het kabinet met de sociale partners (over twee jaar in totaal maximaal 170% van het loon). Dit zal worden vastgesteld in augustus 2007.
WGA-uitkering
De WGA-uitkering bestaat uit verschillende fasen, afhankelijk van het voldoen aan de referte-eis en afhankelijk van het al dan niet voldoende werken. Allereerst moet worden vastgesteld of betrokkene aan de referte-eis voldoet: in 39 weken onmiddellijk voorafgaand aan het einde van de 104 weken loondoorbetaling door de werkgever moet in tenminste 26 weken zijn gewerkt. Voldoet betrokkene aan de referte-eis dan is er eerst recht op een WGA-loongerelateerde uitkering en daarna op een WGA-loonaanvullingsuitkering (bij voldoende werken) of een WGA-vervolguitkering (bij niet of niet voldoende werken). Voldoet betrokkene niet aan de referte-eis, dan bestaat alleen aanspraak op (direct) een WGA-loonaanvullingsuitkering (bij voldoende werken) of op een WGA-vervolguitkering (bij niet of onvoldoende werken). E.e.a. is te vinden in art. 54 lid 3 en 4 en in art. 60 WIA.
Referte-eis
Voor de referte-eis is aansluiting gezocht bij de WW, en deze wordt uitgewerkt in art. 58 WIA. Van belang is daarom dat een wetsvoorstel is ingediend om de toegang tot de WW te beperken door aanscherping van de wekeneis (TK 2005-2006 nr 29 738). Verder heeft het Kabinet een wetsvoorstel voor advies aan de Raad van State gezonden om de duur van de WW te beperken tot maximaal 38 maanden. Worden deze voorstellen ongewijzigd aangenomen dan zullen zij ook voor de WIA-loongerelateerde uitkering gelden, zie hieronder.
WGA-loongerelateerde uitkering
De duur van de WGA-loongerelateerde uitkering is afhankelijk van de duur van het arbeidsverleden (art. 59 WIA). Art. 15 WIA geeft aan hoe het arbeidsverleden berekend moet worden, nl. op dezelfde wijze als nu in de WW. Door op die bepaalde manier het aantal gewerkte jaren en de leeftijd van betrokkene op te tellen, ontstaat een arbeidsverleden, waarvan de duur als volgens de opsomming in art. 59 WIA recht geeft op een bepaald aantal maanden/jaren WGA-loongerelateerde uitkering. Hiervan kan men dus net als nu bij de WW 'uitgetrokken' raken zonder dat er iets hoeft te veranderen in de mate van arbeidsongeschiktheid. Deze uitkeringsduur loopt van zes maanden tot maximaal 5 jaar. Hierbij is eveneens aansluiting gezocht bij de WW.
Om een aanschouwelijk voorbeeld te geven: voor iemand van 38 jaar met een arbeidsverleden van 22 jaar is de uitkeringsduur (nu nog) 2 jaar. De WGA-loongerelateerde uitkering is dus van betrekkelijk korte duur. Als betrokkene geen werk heeft, houdt of vindt, komt hij vrij snel in de (veel) lagere andere WGA-uitkeringen terecht.
Tot 1 januari 2008 is de duur van de WGA-loongerelateerde uitkering afhankelijk van de leeftijd van betrokkene: van zes maanden voor wie jonger is dan 23 jaar tot vijf jaar voor wie 58 jaar of ouder is, te vinden in art. 127 WIA, het overgangsrecht voor de duur van de loongerelateerde uitkering.
De hoogte van de WGA-loongerelateerde uitkering bedraagt per maand blijkens art. 61 WIA 0,7 x (C - D) waarbij C staat voor het maandloon en D voor het in de betreffende kalendermaand verworven inkomen.
Rekenvoorbeeld bij een dagloon van 100 en inkomsten van 500 (= D)
Maandloon = 21,75 x dagloon = 2175 (= C); 70% van 2175 = 1522. Bij niet werken is de WGA-loongerelateerde uitkering dus 1522, bij wel werken is de uitkering 70% van (maandloon min inkomen) = 70% van (2175 - 500 =) 1675 = 1172,50. Daarbij heeft betrokkene zijn inkomen van 500, zodat zijn totale maandinkomen beloopt 1172,50 + 500 = 1672,50. Dit is méér dan 1522 (bij niet werken).
Voorbeeld met inkomen van 800 (= D)
WGA-loongerelateerde uitkering is 70% van (2175 - 800 =) 1375 = 962,50, te vermeerderen met het inkomen ad 800 = 1762,50.
De facto behoudt betrokkene van elke 100 ct die hij verdient 30 ct zelf, en wordt 70 ct verrekend met de WGA-loongerelateerde uitkering.
Hiermee wil de WIA betrokkene aanmoedigen om (meer) te werken.
Voor de hieronder te noemen WGA-loonaanvullingsregeling geldt hetzelfde, namelijk dat naarmate er meer gewerkt wordt, het maandinkomen hoger wordt.
Nadat men is 'uitgetrokken' voor de WGA-loongerelateerde uitkering ontstaat recht op óf WGA-loonaanvullingsuitkering, óf WGA-vervolguitkering. Ook wie geen recht op een WGA-loongerelateerde uitkering heeft omdat hij niet aan de referte-eis voldoet, heeft recht op óf WGA-loonaanvullingsuitkering, óf WGA-vervolguitkering. Welke soort uitkering van toepassing is, hangt af van het antwoord op de vraag of men wel werkt (aan de inkomenseis voldoet) of niet werkt (niet aan de inkomenseis voldoet) of niet aan de inkomenseis hoeft te voldoen.
Art. 60 lid 2 stelt de inkomenseis op 50% van de resterende verdiencapaciteit, voor wie in staat is om tenminste 20% van het maatmaninkomen per uur te verdienen. Wie daartoe niet in staat is, is immers niet gedeeltelijk arbeidsongeschikt, maar (tijdelijk) volledig arbeidsongeschikt - zij het niet volledig én duurzaam! - en hoeft niet aan de inkomenseis te voldoen.
Onder resterende verdiencapaciteit wordt verstaan: het inkomen dat betrokkene kan verdienen met algemeen geaccepteerde arbeid. Wat dat inkomen is, zal aan betrokkene worden meegedeeld uiterlijk 2 maanden voor afloop van de WGA-loongerelateerde uitkering, zodat hij weet hoeveel hij tenminste moet verdienen om voor de loonaanvullingsuitkering in aanmerking te komen[10] .
Lijst
van afkortingen
ARBO
  Wet Arbeidsomstandigheden
aSB
  aangescherpte Schattingsbesluit
CBBS
  Claim Beoordelings Borging Systeem
CBS
  Centraal Bureau voor de Statistiek
CWI
  Centrum voor Werk en Inkomen
IVA
  Regeling Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten
IWIA
  Wet Invoering en financiering WIA
REA
  Wet op de Reïntegratie Arbeidsgehandicapten
SB
  Schattingsbesluit
SER
  Sociaal Economische Raad
SUWI
  Wet Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen
TW
  Toeslagenwet
UWV
  Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen
WAO
  Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering
WGA
  Wet Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsongeschikten
WIA
  Wet Werk en Inkomen
WULBZ
  Wet Uitbreiding Doorbetalingsverplichting bij Ziekte
WW
  Werkloosheidswet
WGA-loonaanvullingsuitkering
Degene die niet aan de inkomenseis hoeft te voldoen en tenminste 50% van zijn resterende verdiencapaciteit benut, heeft recht op een WGA-loonaanvullingsuitkering. De WGA-loonaanvullingsuitkering is, anders dan de loongerelateerde uitkering, niet in duur beperkt. Met andere woorden: zolang betrokkene voldoende werkt, of zolang hij tijdelijk volledig arbeidsongeschikt is, kan hij aanspraak maken op de WGA-loonaanvullingsuitkering. Opmerking verdient dat de tijdelijk volledig arbeidsongeschikte na verloop van tijd wel volledig en duurzaam arbeidsongeschikt kan worden, als er op de lange termijn geen geringe kans op herstel meer bestaat, in welk geval hij aanspraak kan maken op de IVA-uitkering.
De hoogte van de WGA-loonaanvullingsuitkering is geregeld in art. 61 lid 2 WIA voor wie zijn resterende verdiencapaciteit volledig benut, en in lid 4 voor wie tenminste 50% benut[11] .
Voor degene die zijn resterende verdiencapaciteit volledig benut én voor degene voor wie geen inkomenseis geldt, wordt de hoogte van de WGA-loonaanvullingsuitkering op dezelfde manier berekend als die van de WGA-loongerelateerde uitkering. Voor degene die tenminste 50% maar niet zijn volledige resterende verdiencapaciteit benut, is de hoogte van de WGA-loonaanvullingsuitkering afhankelijk van hoeveel hij werkt. Deze bedraagt 0,7 maal (E - F) waarbij E staat voor het maandloon en F voor de resterende verdiencapaciteit.
Rekenvoorbeeld met dagloon 100, maandloon is dan 2175 = E
Resterende verdiencapaciteit 800 = F, 50% daarvan is 400 en moet tenminste verdiend worden.
WGA-loonaanvullingsuitkering 0,7 x (2175 - 800 =) 1375 = 962,50, totaal inkomen 400 + 962,50 = 1362,50.
Rekenvoorbeeld met een inkomen van 600
WGA-loonaanvullingsuitkering is 0,7 x (2175 - 800) 1375 = 962,50 + inkomen 600, totaal inkomen 1562,50.
Zolang de resterende verdiencapaciteit niet verandert, blijft de WGA-loonaanvullingsuitkering dus gelijk, het is dus een vast bedrag. Naarmate betrokkene meer verdient, wordt het totale maandinkomen hoger, telkens met het meerdere dat hij verdient, totdat betrokkene zijn volledige verdiencapaciteit benut. Daarna houdt hij 30 ct van elke verdiende 100 ct over.
In de WGA-loonaanvullingsuitkering zit een bodem: deze kan nooit lager zijn dan de WGA-vervolguitkering.
WGA-vervolguitkering
Degen die niet aan de inkomenseis voldoet, oftewel wie niet werkt of minder dan 50% van zijn resterende verdiencapaciteit werkt, heeft (alleen) recht op een WGA-vervolguitkering. De duur van deze uitkering is niet beperkt: zolang men gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, bestaat in beginsel recht op WGA-vervolguitkering tot aan het 65e jaar - net als bij de WGA-loonaanvullingsuitkering. De hoogte van de WGA-vervolguitkering is echter niet meer gerelateerd aan het dagloon, doch aan het minimumloon. De WGA-vervolguitkering is geregeld in art. 60 lid 1b jo art. 62 lid 5 WIA en bedraagt G x H waarbij G staat voor uitkeringspercentages (gebaseerd op de arbeidsongeschiktheidsklassen van de WIVA) en H voor het minimumloon. Het uitkeringspercentage (= G) bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van 0-35%: 0%, 35-45%: 28%, 45-55%: 35%, 55-65%: 42%, 65-80%: 50,75%, 80% of meer: 70% van het minimumloon (= H).
Rekenvoorbeeld
Als het minimumloon 1200 en de mate van arbeidsongeschiktheid 60% is, dan is de WGA-vervolguitkering 42% van 1200 = 504.
De WGA-uitkeringen worden per kalendermaand berekend. Dat betekent dat bij afwisselend wel en niet werken, aanspraken op verschillende WGA-uitkeringen ontstaan en dat de hoogte van die uitkeringen kan variëren.
Het is mogelijk om naast een WGA-uitkering een WW-uitkering te hebben, indien aan de voorwaarden daarvoor voldaan wordt, bijvoorbeeld als een gedeeltelijk arbeidsongeschikte op jaarcontract werkt en het contract niet verlengd wordt. Hierdoor verandert zijn mate van arbeidsongeschiktheid niet, wel de soort WGA-uitkering (en dus de hoogte ervan).
Nieuwe verplichtingen WIA-gerechtigde
In hoofdstuk 4 van de WIA (art. 27 e.v.) staan de verplichtingen van de uitkeringsgerechtigde. Dat zijn de verplichtingen die ook al voor de WIVA golden, maar er is een aantal bijgekomen, ontleend aan de WW. Dat zijn verplichtingen ter voorkoming van ontstaan en bestaan van het recht op een uitkering krachtens de WIA, zoals het in voldoende mate trachten te verkrijgen, aanvaarden en behouden van passende arbeid, ingeschreven staan als werkzoekende (indien niet de volledige resterende verdiencapaciteit wordt benut), maar ook zich geneeskundig te laten behandelen of aanwijzingen van een arts op te volgen als het UWV, de eigen-risico-drager of het reïntegratiebedrijf daartoe opdracht geeft, om te voldoen aan de verplichtingen opgenomen in het reïntegratieplan.
Nieuw is dat de WGA-gerechtigde een sollicitatieplicht heeft. Voor de WW geldt het Sollicitatiebesluit[12] , dat stringente eisen stelt. Aannemelijk is dat dit besluit analoog van toepassing zal worden verklaard voor de WGA-gerechtigde. Daartegenover staat dat betrokkene aanspraak kan maken op reïntegratie-instrumenten. De voorzieningen uit de wet REA zijn opgenomen in de WIA.
Eigen-risico-dragen door de werkgever
Hoofdstuk 9 van de WIA regelt het eigen-risico-dragen door de werkgever. Dit wordt mogelijk voor zowel de WGA, voor grote werkgevers al vanaf 2006, voor kleine werkgevers vanaf 2007, als voor de IVA vanaf 2008. De werkgever kan, als hij eigen risico draagt, een verzekering afsluiten bij een particuliere verzekeraar. Vooralsnog is de duur van het eigen-risico-dragen bepaald op 4 jaar.
Overgangsrecht
De WAO blijft van toepassing op degenen die vóór 1 januari 2006 al een WAO-uitkering hebben. Alleen degene die na 1 januari 2004 ziek of arbeidsongeschikt is geworden, valt onder de WIA. Op hen is immers voor het eerst de verlengde loondoorbetalingsverplichting van WULBZ II van toepassing.
Gevolgen voor de praktijk
Het meest in het oog springende gevolg van de WIA is dat een arbeidsongeschiktheidspercentage van minder dan 35 géén recht op uitkering geeft. De WAO kende nog de klassen 15-25% en 25-35% arbeidsongeschiktheid. Dat betekent dat de minder dan 35% arbeidsongeschikte in dienst van de werkgever blijft. Is er geen passend werk voorhanden, dan kan ontslag volgen, met al dan niet een WW-uitkering, die in duur (veel) korter is dan een (gedeeltelijke) WAO-uitkering was.
Het mogelijke switchen tussen de WGA-loonaanvullingsuitkering en de WGA-vervolguitkering, afhankelijk van het al dan niet voldoende werken, maakt berekening van het verlies aan verdienvermogen ingewikkelder.
Hetzelfde geldt voor het antwoord op de vraag of de verzekeraar straks de WGA-gerechtigde zou kunnen verwijten dat hij niet voldoende solliciteert en dat verwijt te gelde kan maken door een lagere vergoeding uit te keren. Onder de WAO bestond geen sollicitatieplicht voor de arbeidsongeschikte werknemer voor het deel waarvoor hij arbeidsongeschikt was. Wanneer eigen-risico-dragers zich bij een private verzekeraar verzekeren tegen de arbeidsongeschiktheid van hun werknemers kan het gevaar voor collusie ontstaan: één en dezelfde verzekeraar zou dan bijvoorbeeld de ziektekostenverzekeraar van de werknemer, de verzuimverzekeraar van de werkgever, de arbeidsongeschiktheidsverzekeraar van de werkgever én de verzekeraar van de aansprakelijke partij kunnen zijn.
De reïntegratie van de arbeidsongeschikte werknemer wordt bij eigen-risico-dragen nog meer een aangelegenheid van de private sector, al blijft het UWV controle houden. Al sinds Poortwachter heeft het UWV ex art. 30 Wet SUWI (Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen) de bevoegdheid desverzocht een second opinion te geven over de vraag of er voldoende voldaan is aan reïntegratieverplichtingen, of er passend werk is en of het aangeboden of geweigerde werk passend is.
Wellicht goed om even aan te stippen zijn het WAO-gat en de WIA-krater . Heel kort weergegeven werd met het WAO-gat bedoeld de verlaging van de WAO-uitkering die het gevolg was van het 'uitgetrokken' raken van de WAO en in de WAO-vervolguitkering terechtkomen. Omdat de WAO-vervolguitkering een lagere uitkering dan de WAO gaf, en daarmee een 'gat' in het inkomen door het enkele tijdsverloop, zonder dat er iets aan zijn arbeidsongeschiktheid veranderde, ontstond het 'gat'. Dat 'gat' kon bijverzekerd worden.
De WIA kent een grotere inkomensachteruitgang dan het WAO-gat. Degenen die - al dan niet nadat zij van hun WGA-loongerelateerde uitkering zijn 'uitgetrokken' hun resterende verdiencapaciteit niet voor tenminste 50% benutten, ontvangen slechts de WGA-vervolguitkering, dat wil zeggen het met hun mate van arbeidsongeschiktheid corresponderende percentage van 70% van het minimum loon (zie voor de percentages hierboven onder WGA-vervolguitkering). Dat wordt hier en daar wel de WIA-krater genoemd. Ook hiervoor worden bij-verzekeringen aangeboden.
Afronding
Al met al lijkt de WIA het er niet eenvoudiger op te maken, hoewel dat wel degelijk mede de bedoeling van de wetgever was. De belangrijkste doelstelling van de WIA is (volgens de wetgever) om arbeidsongeschikte werknemers te 'prikkelen' tot het meer dan nu het geval is (blijven) werken naast een arbeidsongeschiktheidsuitkering.
Door de toegang tot de arbeidsongeschiktheidsuitkering te beperken, zal naar verwachting het volume van de uitkeringen dalen, al was het alleen maar omdat de laagste twee arbeidsongeschiktheidsklassen vervallen.
Het zal echter met name ook afhangen van de bereidheid van werkgevers om arbeidsongeschikten in dienst te houden of te nemen, of de gebezigde prikkel voor laatstgenoemden ook zoden aan de dijk zet.
Een in november 2005 gepubliceerd onderzoek door het CBS[13] , waar uit bleek dat (ex) arbeidsongeschikten met een baan langer ziek zijn dan een gemiddelde werknemer, doet het ergste vrezen voor die bereidheid.
[1] Wet van 8 februari 1996, Stb. 1996, 134, in werking getreden op 1 maart 1996.
[2] In werking getreden op 1 januari 2004.
[3] Wet van 29 november 2001, Stb. 2001, 628, in werking getreden op 1 april 2002.
[4] Besluit van 18 augustus 2004 tot wijziging van het Schattingsbesluit enz., Stb. 2004, 434.
[5] P. 31 Memorie van Toelichting op WIA.
[6] Het advies van de Gezondheidsraad is te downloaden van www.gezondheidsraad.nl.
[7] Vgl. de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 30 maart 2004 aan de voorzitter van de Tweede Kamer.
[8] SER-advies van 20 februari 2004 te downloaden van www.SER.nl.
[9] Besluit van 8 oktober 2005, Stb. 2005, 546, in werking getreden op 29 december 2005.
[10] MvT WIA p. 62.
[11] De wet spreekt van overblijvende verdiencapaciteit, om rekentechnische redenen, het begrip komt nagenoeg overeen met 'resterende verdiencapaciteit'. Voor de helderheid wordt in dit artikel van 'resterende verdiencapaciteit' gesproken.
[12] Besluit van 14 januari 1998 Stcrt. 1998, 22.
[13] Webmagzine CBS, maandag 7 november 2005 10.00 uur.