pag. 73 VR 2002, Vreemde verkeersboetes

VRA 2002, p. 73
2002-03-01
Mr R.P.C. Haentjens
Vreemde verkeersboetes
Enkele kanttekeningen bij twee recente overeenkomsten op het terrein van het verkeersstrafrecht
VRA 2002, p. 73
Mr R.P.C. Haentjens
Overeenkomst ontzegging rijbevoegdheid 1999 Geldboeteovereenkomst
1
Inleiding
Stel: U komt thuis van vakantie in Italië en enkele weken later bevindt zich bij Uw post een bericht van het parket van het openbaar ministerie waar U woont. In de brief wordt U gevraagd vóór een bepaalde datum € 51,65 (100.000 L) te betalen wegens een - op kenteken vastgestelde - verkeersovertreding die U met Uw (huur)auto in Palermo heeft begaan op 1 mei 2001. Als U niet heeft betaald vóór de genoemde datum, wordt U, zo staat er te lezen, gedagvaard. U schrikt en vraagt U af of dat zo maar kan en zo ja waarop dan deze handelwijze is gebaseerd.
Is de brief en hetgeen daarin staat vermeld een uitvloeisel van afspraken die nationale staten hebben gemaakt? Het zou kunnen. Internationale strafrechtelijke samenwerking op het terrein van het verkeer is vanouds een terrein dat aandacht van de nationale staten heeft gehad. Een aantal redenen heeft bijgedragen tot deze aandacht. In de eerste plaats gingen staten er vanuit dat het verkeer een betrekkelijk afgeperkt, te isoleren, terrein was waarover afspraken konden worden gemaakt. Het verkeer was tevens een terrein dat alle burgers aanging. Bovendien vond men eind vijftiger begin zestiger jaren het verkeer steeds gevaarlijker worden[1] . Daar moest iets tegen worden gedaan. Men verwachtte tenslotte ervaring op te doen die zou kunnen worden gebruikt bij het ontwerpen van andere regelingen van inhoudelijke aard. Toch verloopt de beoogde samenwerking op het terrein van het verkeer alles behalve gemakkelijk. Hoe is de ontwikkeling geweest?
Voordat daarover enkele opmerkingen worden gemaakt, is het goed zich te realiseren dat tot nu toe het uitgangspunt van de soevereine nationale staten is, dat feiten die op het grondgebied van de desbetreffende staat plaatsvinden door die staat worden opgespoord, vervolgd en berecht. Zo bepaalt artikel 2 van het Wetboek van strafrecht (verder: Sr) 'De Nederlandse strafwet is toepasselijk op ieder die zich in Nederland aan enig strafbaar feit schuldig maakt'. Dus wie zich ook op Nederlands territoir bevindt is aan de Nederlandse strafwet onderworpen (immuniteiten van bijvoorbeeld staatshoofden en een beperkt aantal anderen even daargelaten). Dus als een bestuurder van een motorvoertuig die de Belgische nationaliteit heeft en in België woont in Nederland te hard rijdt, wordt dat in Nederland opgespoord door Nederlandse bevoegde ambtenaren, kan vervolging tegen hem worden ingesteld door de Nederlandse officier van justitie (verder: OvJ) en kan hij door de Nederlandse rechter worden veroordeeld en zal hij - als hij wordt veroordeeld - in Nederland de boete moeten betalen. Nu zal de Belgische bestuurder slechts een zo korte tijd in Nederland verblijven dat de gehele gerechtelijke procedure pas zal zijn afgewikkeld als hij alweer lang en breed naar zijn woonplaats in België is teruggekeerd.
In het hierna volgende zal het gaan over de samenwerking op het terrein van het verkeersstrafrecht. Twee verdragen staan centraal. Het internationale regime van de afspraken en voorschriften betreffende het wegverkeer komen hier niet aan de orde[2] . Startpunt voor deze excursie is de Nederlander die in het buitenland een verkeersovertreding begaat.
Het hierna volgende is als volgt opgebouwd: eerst zullen verdragen binnen de Raad van Europa betreffende de tenuitvoerlegging van geldboetes en anders sancties in het wegenverkeersrecht worden geschetst (§ 2), vervolgens komen in § 3 de overeenkomsten aan de orde betreffende de ontzegging van de rijbevoegdheid (hier na te noemen de 'ontzeggingsovereenkomst') en die inzake samenwerking in procedures wegens inbreuken op de verkeerswetgeving en bij de tenuitvoerlegging van ter zake opgelegde geldelijke sancties met bijlagen (hier na te noemen 'de geldboeteovereenkomst'). In § 4 zal een aantal opmerkingen worden gemaakt naar aanleiding van deze overeenkomsten. Tenslotte maak ik nog enkele slotopmerkingen en trek ik enkele conclusies (§ 5).
2
De Raad van Europa
In het kader van de Raad van Europa (verder: RvE) heeft de strafrechtelijke samenwerking altijd hoog in het vaandel gestaan. Hoewel het Europese verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) het bekendste verdrag is geworden, zijn er in de periode 1960-1995 talrijke verdragen tot stand gekomen, met name op het terrein van de justitiële strafrechtelijke samenwerking. Zo kwamen de lidstaten tot het openstellen voor ondertekening van de 'European convention on the punishment of road traffic offences'[3] . Dit verdrag bevat bepalingen die voorzien in zowel de overdracht van strafvervolging als ook de overdracht van de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraken. Bijzonder is ook dat het verdrag rekening houdt met administratieve beslissingen. Het verdrag voorziet onder andere in overdracht van strafvervolging tussen de staat waar het feit is begaan en de staat waar de dader zijn verblijfplaats heeft (art. 1). Het verdrag moest voorkomen dat de strafrechtelijke procedure bij verstek werd gevoerd en de rechterlijke uitspraak 'een slag in de lucht' zou zijn, want niet ten uitvoer te leggen. Het verdrag is slechts in te roepen, indien zich een van de inbreuken voor heeft gedaan die in de bijlage bij het verdrag is genoemd. Die - overigens beperkte - lijst omvat zowel misdrijven als overtredingen naar Nederlands recht, waarvan sommige vervolgens weer zijn ondergebracht in de Wet Mulder[4] . Het verdrag voorziet echter niet in de mogelijkheid de ontzegging van de rijbevoegdheid ten uitvoer te leggen in een andere staat. Hoewel dit verdrag uiterst interessant is vanuit het gezichtspunt van de ontwikkeling van (Europese) internationale strafrechtelijke samenwerking - al is het geen fijn gedetailleerd verdrag geworden (het bevat de nodige leemten)[5] - laat ik het hier rusten, omdat dit verdrag voor Nederland niet in werking is getreden[6] .
Het tweede verdrag dat in het kader van de Raad van Europa werd gewijd aan de verkeersstrafrechtelijke samenwerking, is de - zeer rudimentaire - 'European convention on the international effects of deprivation of the right to drive a motor vehicle'[7] . Dit verdrag was nodig omdat werd aangenomen dat het eerste verdrag niet voorzag in de mogelijkheid de ontzegging van de rijbevoegdheid in het buitenland ten uitvoer te leggen, terwijl daar wel steeds meer behoefte aan bestond. Het eerder tot stand gekomen Europees verdrag inzake de internationale geldigheid van strafvonnissen[8] bood geen soelaas omdat het niet uitdrukkelijk voorzag in overdracht van rechterlijke (administratieve) beslissingen omtrent ontzeggingen[9] . Het doel van dit nieuwe verdrag was ervoor te zorgen dat het effect van een nationale ontzegging van de rijbevoegdheid ook in andere staten die partij bij dit verdrag zijn, zou worden gerespecteerd. Het verdrag heeft niet tot doel de voorwaarden voor de intrekking van de rijbevoegdheid, als 'final measure', in alle lidstaten gelijk te trekken[10] . (Voorlopige) invorderingen of inhoudingen vallen buiten de reikwijdte van het verdrag. Het verdrag voorziet erin dat een staat waarin de ontzegging is uitgesproken, de staat waar het rijbewijs is afgegeven en de veroordeelde gewoonlijk verblijft, op de hoogte stelt van de ontzeggingsbeslissing, opdat geen nieuw rijbewijs wordt afgegeven. Ook dit verdrag heeft zeker geen algemene gelding binnen de staten die partij zijn bij de Raad van Europa[11] . Nederland heeft het verdrag noch ondertekend noch geratificeerd.
Afgezien van deze twee verdragen die tot stand zijn gekomen binnen het kader van de Raad van Europa is nog te wijzen op een aantal aanbevelingen van de Raad van Europa[12] . Het op dat moment nog zeer gering aantal staten dat was toegetreden tot het verdrag van 1964 (betreffende de bestraffing van verkeersovertredingen) was voor het Comité van ministers van de Raad van Europa in 1979 nog reden een resolutie aan te nemen die de staten opriep dit verdrag zo snel mogelijk te ratificeren[13] . Daarnaast werden in deze aanbeveling de staten nog gewezen op enkele algemene uitgangspunten van strafrechtelijke samenwerking, zoals het in acht nemen van de verjaringstermijn, het 'ne bis in idem-beginsel', en de uitgangspunten van de resolutie uit 1975 betreffende het zoveel mogelijk doen vermijden van veroordelingen bij verstek[14] . Niet onbelangrijk is ook het daarin geformuleerde uitgangspunt dat met betrekking tot de ontzegging van de rijbevoegdheid de aangezochte staat niet zwaarder mag straffen dan de staat waarin de overtreding is begaan (het zogenaamde lex mitior-beginsel). Artikel 8 van deze Aanbeveling van de Raad van ministers beveelt aan de verdachte in de gelegenheid te stellen, behalve wanneer het gaat om geldboetes, zijn zienswijze over het vermoedelijke strafbare feit te geven.
Specifieke op het verkeer gerichte verdragen, die in het kader van de Raad van Europa zijn opgesteld ten behoeve van het wegverkeer zijn voor Nederland derhalve niet van betekenis. Er zijn echter wel aanknopingspunten voor samenwerking te vinden in de algemene verdragen in het kader van de RvE op het gebied van de kleine rechtshulp, de overdracht van strafvervolging of de overdracht van strafvonnissen.
Het Europees rechtshulpverdrag
Het langst in werking zijnde verdrag is het Europees verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken (verder: EVRHS) waarbij Nederland ook partij is. Dat laat echter niet toe dat deze vorm van samenwerking wordt aangewend ter fine van tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen[15] . Het Aanvullend protocol van het EVRHS[16] breidt de reikwijdte van het verdrag wel in die richting uit. De wederzijdse rechtshulp kan ook betrekking hebben op stukken (curs., RH) die mededelingen bevatten over de tenuitvoerlegging van de straf en over - onder meer - de inning van geldboetes[17] . Van belang is op te merken dat hier niet sprake is van de (overdracht of hulp bij) tenuitvoerlegging van de door een buitenlandse justitiële autoriteit opgelegde straf, maar 'slechts' op de mededelingen die daaraan vooraf plegen te gaan. De Uitvoeringsovereenkomst bij het Akkoord van Schengen incorporeert de bepaling van het Aanvullend protocol bij het EVRHS in art. 49, zodat ook bij de daarbij partij zijnde staten stukken die betrekking hebben op de tenuitvoerlegging van onder andere geldboetes kunnen worden overgebracht[18] . Het komt er bijvoorbeeld op neer dat er, bij deze stand van zaken, als U Uw vakantie heeft doorgebracht in Rusland, in Italië of Ierland en U beging aldaar een verkeersovertreding, in beginsel de mogelijkheid bestaat dat U brieven van het Nederlandse openbaar ministerie thuis gestuurd krijgt die daarop betrekking hebben.
Overdracht van strafvervolging
Deze vorm van strafrechtelijke samenwerking is eveneens gevat in verschillende - Europese - verdragen. Wat is de betekenis daarvan voor het onderhavige probleem? Het Europees verdrag betreffende de overdracht van strafvervolging opent de mogelijkheid de strafvervolging over te nemen van een andere staat als de verdachte zich daar niet meer bevindt, maar zich bevindt in de staat waar hij woont of zeer regelmatig verblijft. Van belang is daarbij dat de strafvervolging overnemende staat (bijvoorbeeld Nederland) rechtsmacht heeft met betrekking tot het feit dat in de verzoekende staat (bijvoorbeeld Italië) is begaan. De verkeersovertredingen zijn naar Nederlands recht voor het overgrote deel overtredingen (in technische zin) en geen misdrijven, hetgeen de betekenis van art. 5 Sr beperkt, dat de mogelijkheid schept dat Nederland zich strafrechtelijk 'mag bemoeien met' gedragingen van Nederlanders buiten Nederland. Slechts een klein aantal strafbare feiten zijn misdrijven, waarvan de bekendste zijn: dood door verkeersschuld (art. 6 WVW), het verlaten van de plaats van ongeval (art. 7 WVW), 'dronken rijden' (art. 8 WVW) en rijden tijdens ontzegging (art. 9 WVW) en het rijverbod (art. 162 WVW)[19] . Naast de mogelijkheid van art. 5 Sr vormt een tweede grondslag voor het scheppen van rechtsmacht de aanwezigheid van een verdrag dat de overdracht toelaat. Het Europees verdrag betreffende de overdracht van strafvervolging is zo'n verdrag dat de grondslag kan bieden[20] . Derhalve ook voor verkeersovertredingen.
Voor toepassing van een verdrag wordt de eis van dubbele strafbaarheid gesteld. Dat beperkt enerzijds enigszins de betekenis van het verdrag, maar daartegenover staat dat door middel van administratiefrechtelijke beslissingen afgedane verkeersovertredingen wel onder de werking van het verdrag worden gebracht[21] . Toch heeft de overdracht van strafvervolging (met of zonder verdrag) geen grote populariteit bij de justitiële autoriteiten gekend: men vond het instrument in zijn toepassing te duur. Een uitzondering daarvoor zijn de overtredingen van de rij- en rusttijden in het (internationale) wegvervoer[22] . In die zin bezit het verdrag de nodige potentie om de strafrechtelijke samenwerking op het terrein van de verkeersovertredingen vorm te geven. Het probleem is echter dat lange tijd dit verdrag slechts door een zeer beperkt aantal staten was geratificeerd.
De betekenis van dit verdrag binnen West-Europa was dan ook betrekkelijk gering. Dat betekent dat een zogenaamde primaire rechtsmachtgrondslag, zoals in Nederland art. 5 Sr, aanwezig moet zijn en daarvan is de territoriale reikwijdte, zoals we hebben gezien, gering. Dat geldt voor de meeste Westeuropese staten, die een dergelijk 'actief nationaliteitsbeginsel' kennen. De Uitvoeringsovereenkomst bij het Akkoord van Schengen heeft daarin evenmin verandering gebracht[23] .
De overdracht van de tenuitvoerlegging van strafvonnissen
Tenslotte komen de verdragen tot overdracht van de tenuitvoerlegging van strafvonnissen in beeld. Het eerste verdrag dat op Europees niveau dit mechanisme van internationale strafrechtelijke samenwerking vorm gaf was het Europees verdrag inzake de internationale geldigheid van strafvonnissen[24] . Dat verdrag voorziet in de mogelijkheid een rechterlijke beslissing tot ontzegging van de rijbevoegdheid over te dragen (art. 1, eerste lid aanhef en onder e). Onder dit verdrag is het tevens mogelijk administratieve afdoeningen over te dragen[25] . Onder het verdrag is het eveneens mogelijk rechterlijke/administratiefrechtelijke veroordelingen tot geldboetes over te dragen (art. 45 t/m 48). Het verdrag gaat uit van een omzettingsprocedure voor een rechter (en in geval van geldboetes door een justitiële autoriteit) (art. 37). Vele staten hebben tegen een dergelijke omzettingsprocedure bezwaren en achten deze een onaanvaardbare aantasting van de soevereiniteit. De werking van het verdrag is daardoor lange tijd betrekkelijk beperkt gebleven, doordat weinig staten het ratificeerden. De recente uitbreiding van de Raad van Europa met staten die vroeger tot het 'Oostblok' werden gerekend, heeft het aantal ratificaties doen toenemen[26] . Het Beneluxverdrag dat dezelfde materie regelt is van oudere datum (1968), maar is niet in werking bij gebreke van voldoende ratificaties[27] .
Tussenbalans
Samenvattend kan worden vastgesteld dat de rechtshulpinstrumenten die in het kader van de Raad van Europa zijn ontwikkeld in grote lijnen voldoende houvast bieden voor een Europese aanpak van in het buitenland begane verkeersovertredingen. Afgezien van het Europees uitleveringsverdrag en de daarbij behorende protocollen, geven het Aanvullend protocol bij het EVRHS, het Europese Verdrag betreffende de overdacht van strafvervolging en het Europees verdrag inzake de internationale geldigheid van strafvonnissen in beginsel de nodige handvaten voor een krachtdadige aanpak. Het grootste probleem tot nu toe is echter geweest de beperkte territoriale reikwijdte, doordat zeer weinig staten deze verdragen hadden geratificeerd. Het hing en hangt ervan af of de andere staat waar de overtreding was begaan toegetreden was tot een bestaand rechtshulpverdrag en dat verdrag in de bevoegdheid tot overdracht voorzag, of de in het buitenland begane verkeersinbreuk leidde tot justitiële reactie van de overheid in de staat van verblijf of woonplaats[28] .
Terugkerend naar het voorbeeld waarmee dit artikel opende: de mededeling van het parket van de officier van justitie is gebaseerd op het Aanvullend protocol bij het EVRHS (en inmiddels ook op de UOS), dat de bevoegdheid heeft een mededeling omtrent een geldelijke sanctie op een begane verkeersovertreding te sturen naar de Nederlandse autoriteiten en daarbij te vermelden hoe aan de Italiaanse justitie dient te worden betaald. Let op: niet de Nederlandse justitie int de geldboete. Dat zou alleen dan het geval zijn, indien de overtreding zou zijn overgedragen hetzij ter vervolging hetzij ter fine van tenuitvoerlegging. Het laatste is niet mogelijk nu Italië noch partij is bij het Europees verdrag van 1970 aangaande de geldigheid van strafvonnissen noch bij het Europees verdrag inzake de overdracht van strafvervolging (1972) noch bij het verdrag van 1964 betreffende de bestraffing van verkeersdelicten. Italië heeft alleen het verdrag van 1976 aangaande de ontzegging van de rijbevoegdheid geratificeerd[29] , maar dat heeft Nederland weer niet gedaan.
Zijn er nog andere gremia die specifieke voorzieningen hebben getroffen die voor de Nederlandse strafrechtelijke handhaving van het vreemde, buitenlandse verkeersrecht van belang zijn?
3
De Europese Gemeenschap
De drijvende kracht die de Raad van Europa op het terrein van de samenwerking op strafrechtelijk gebied was, werd vanaf 1985-1990 langzaam maar zeker overgenomen door andere gremia: de Europese Gemeenschap en daarbinnen een aantal staten die zich verenigd hadden onder de noemer van 'Schengen'. In 1985 werd het Akkoord van Schengen gesloten en is de Uitvoeringsovereenkomst ter zake tot stand gekomen, waarin overigens geen specifieke bepalingen voorkomen die betrekking hebben op verkeersovertredingen[30] .
Specifiek werden er binnen de Europese Gemeenschap enkele richtlijnen opgesteld, maar de strafrechtelijke component was daarin nauwelijks te onderkennen. De ruimte om op strafrechtelijk terrein richtlijnen vast te stellen (wat overigens iets anders is dan strafrechtelijke handhaving van gemeenschapsrecht), was zeker in het begin geen vanzelfsprekendheid, aangezien in het EG-verdrag daarvoor geen grondslag was aan te geven[31] . Eerst sinds het Verdrag van Maastricht is de bevoegdheid dat wel te doen uitdrukkelijk vastgelegd (de zogenaamde derde pijler)[32] . In art. K1, aanhef en onder 7 wordt daarin de justitiële samenwerking 'een aangelegenheid van gemeenschappelijk (Unie) belang'[33] . Langzaam maar zeker krijgt of neemt de Raad van de Europese Gemeenschappen de bemoeienis van de Raad van Europa op het terrein van de strafrechtelijke samenwerking over. Duidelijk is dat te zien in de Richtlijn van 29 juli 1991 'betreffende het rijbewijs'[34] . In de considerans wordt als laatste overweging gegeven - na de nodige uitweidingen over het nut van een gemeenschappelijk vervoerbeleid etc. - 'Overwegende dat de Lid-Staten bovendien (curs., RH), om redenen die verband houden met de veiligheid van het wegverkeer of met het wegverkeer als zodanig, hun nationale bepalingen die betrekking hebben op de intrekking, schorsing en nietigverklaring van het rijbewijs, kunnen toepassen op iedere houder van een rijbewijs die zijn gewone verblijfplaats op hun grondgebied heeft verworven'. Art. 8 van deze Richtlijn werkt dat als volgt uit: 'Onder voorbehoud van de naleving van het territorialiteitsbeginsel van de strafrechtelijke en politiële bepalingen, kan de Lid-Staat van gewone verblijfplaats op de houder van een door een andere Lid-Staat afgegeven rijbewijs zijn nationale bepalingen toepassen die betrekking hebben op de beperking, schorsing, intrekking of nietigverklaring van de rijbevoegdheid en daartoe zo nodig overgaan tot inwisseling van dat rijbewijs' en (lid 4, tweede volzin) 'een Lid-Staat kan (…) weigeren een rijbewijs af te geven aan een aanvrager tegen wie in een andere Lid-Staat een dergelijke maatregel is getroffen'. Dit lijkt een erkenning van een administratieve of strafrechtelijke beslissing tot inhouding, invordering of ontzegging te impliceren[35] . Tot nu toe ging het om een bepaalde strafrechtelijke maatregel van de ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorvoertuigen. Voor Nederland is dat slechts van belang voor zover de EG-richtlijn van 1997 strafrechtelijke beslissingen van vreemde staten accepteert op het terrein van de ontzegging van de rijbevoegdheid.
3.1
De EG-overeenkomst van 1998 en de in het kader van Schengen tot stand gekomen overeenkomsten van 1990 en 1999
De ontzeggingsovereenkomst
Het valt op dat in het kader van de EG niet eerst een overkoepelend verdrag wordt gesloten, maar eerst een deelovereenkomst. Op 17 juni 1998 is te Brussel de overeenkomst betreffende de ontzegging van de rijbevoegdheid (de 'ontzeggingsovereenkomst') tot stand gekomen[36] . Pas daarna komt een ruimere overeenkomst tot stand.
De hoofdlijnen van deze overeenkomst, die specifieke regelingen ten opzichte van de algemene regelingen op het terrein van de overdracht van de tenuitvoerlegging van de straf regelt, zien er als volgt uit. De ontzeggingsovereenkomst behelst in hoofdzaak een regeling waardoor een ontzegging van de rijbevoegdheid die aan een bestuurder in een andere lidstaat dan de staat van verblijf is opgelegd naar aanleiding van een zeer ernstige verkeersovertreding, in elke lidstaat kan worden toegepast, zodat de veroordeelde of degene aan wie de beslissing is opgelegd in geen enkele staat van de Europese Gemeenschap kan rijden. De overeenkomst van 1998 bouwt voort op de Richtlijn 91/439/EEG van 29 juli 1991 betreffende het rijbewijs.
De staat van de overtreding stelt de staat van verblijf van de bestuurder aan wie de - onherroepelijk geworden - ontzegging werd opgelegd, verplicht en onverwijld in kennis - door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de centrale autoriteit van de staat van verblijf - van de genomen maatregel naar aanleiding van in de bijlage van de overeenkomst opgesomde verkeersovertredingen (art. 3, eerste lid)[37] .
De staat van verblijf dient onverwijld uitvoering te geven aan de in de staat van overtreding getroffen beslissing (art. 4, eerste lid). Dit kan hetzij door een zogenaamde rechtstreekse tenuitvoerlegging (dat wil zeggen zonder tussenkomst van een autoriteit van de staat van verblijf), hetzij door een zogenaamde omzettingsprocedure (art. 6, eerste lid, aanhef en onder c). De overeenkomst kent nog een derde variant: de autoriteiten van de staat van verblijf kunnen een strafrechtelijke of administratiefrechtelijke beslissing nemen, waarin de beslissing van de staat van overtreding wordt bevestigd dan wel goedgekeurd (art. 6, eerste lid, aanhef en onder b). Daarbij dient rekening te worden gehouden met het reeds ten uitvoer gelegde gedeelte (art. 6, tweede lid). Het derde lid van art. 6 geeft de voorwaarden waaronder de omzettingsrechter of omzettingsautoriteit mag opereren: geen verzwaring van de sanctie ten opzichte van de sanctie in de staat van overtreding, met name is geen omzetting geoorloofd in een geldboete of een andere maatregel.
In art. 6 vindt men de absoluut verhinderende gronden voor de autoriteiten van de staat van verblijf de ontzegging over te nemen: a) de beslissing is reeds in de staat van overtreding geheel ten uitvoer gelegd; b) bij tenuitvoerlegging in de staat van verblijf ontstaat strijd met het ne bis in idem-beginsel; c) in de staat van verblijf zou gratie of amnestie ter zake worden verleend; d) de beslissing is verjaard in de staat van verblijf; e) de betrokkene heeft naar het oordeel van de autoriteiten van de staat van verblijf, onvoldoende gelegenheid gehad zich te verdedigen. In een aantal andere gevallen kan de staat van verblijf zich beroepen op zijn bevoegdheid te weigeren: de dubbele strafbaarheid naar het recht van de staat van verblijf ontbreekt; de resterende tijd van de ontzegging is korter dan een maand; de feiten kunnen in de staat van verblijf niet aan de beslissing tot ontzegging van de rijbevoegdheid ten grondslag worden gelegd (art. 6, tweede lid).
Art. 8 van de ontzeggingsovereenkomst schrijft voor welke informatie en stukken dienen te worden overgelegd aan de 'centrale autoriteit' van de staat van verblijf, zoals ' nuttige informatie met het oog op het lokaliseren van degenen aan wie de sanctie is opgelegd; een - gewaarmerkt (art. 9, derde lid) - origineel of afschrift van de beslissing; een beknopte uiteenzetting van de feiten en de relevante wettelijke bepalingen. Het tweede lid beoogt er zoveel mogelijk voor te waken dat de persoon aan wie de sanctie is opgelegd op de hoogte is van wat hem boven het hoofd hangt. Hij behoort 'naar behoren' in kennis te zijn gesteld van de procedure die tegen hem liep dan wel aanwezig te zijn geweest bij de behandeling van zijn zaak.
Opmerkelijk is art. 11, eerste lid van de overeenkomst van 1998 waarin de staat van overtreding het recht wordt gelaten de sanctie geheel ten uitvoer te leggen, ook al heeft de staat van verblijf de beslissing overgenomen. In de toelichting wordt erop gewezen dat de staat van overtreding de bevoegdheid moet blijven behouden, indien de staat van verblijf een korte periode heeft opgelegd, toch de in de staat van overtreding opgelegde gehele periode ten uitvoer te leggen[38] . Een dergelijke bepaling wijkt af van het gangbare recht inzake de overdracht van strafrechtelijke beslissingen.
Art. 13 bepaalt dat elke staat zijn eigen kosten betaalt; art. 9 gaat ervan uit dat de stukken op een enkele na niet behoeven te worden vertaald. Art. 14 verklaart het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen bevoegd zich met geschillen die zich tussen de partijen zouden kunnen voordoen te bemoeien. De overeenkomst treedt in werking als alle staten die lid zijn van de Europese Unie de overeenkomst van 1998 hebben geratificeerd (art. 15, derde lid). Lidstaten kunnen bilateraal anders afspreken (art. 15, vierde lid). Het maken van voorbehouden is niet toegestaan.
Deze overeenkomst gaat verder dan de equivalent van de RvE, die voornamelijk voorzag in het wederzijds op de hoogte stellen van de in de ene staat uitgesproken ontzegging met een daaraan gekoppelde bevoegdheid van de andere staat maatregelen met hetzelfde effect te nemen.
Uitvoeringsovereenkomst bij het Akkoord van Schengen
In de gemeenschappelijke verklaring die behoort bij de Uitvoeringsovereenkomst van Schengen hebben de overeenkomst sluitende partijen afgesproken dat zij besprekingen zouden openen over de verbetering van de samenwerking bij de vervolging van verkeersovertredingen alsmede over de mogelijkheden tot wederzijdse tenuitvoerlegging van terzake opgelegde geldelijke sancties[39] . In de Overeenkomst ter Uitvoering van het Akkoord van Schengen wordt een aantal bepalingen gewijd aan politiële samenwerking (art. 39 t/m 47). Met name art. 39, eerste lid OUS is van belang, omdat daarin de mogelijkheid wordt geopend voor politiële diensten onderling, zonder tussenkomst van het openbaar ministerie, gegevens uit te wisselen 'ter voorkoming en opsporing van strafbare feiten'. Voorwaarden zijn dat 'het doen of behandelen van een verzoek naar nationaal recht niet aan justitiële autoriteiten is voorbehouden en voor het inwilligen van het verzoek door de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij geen dwangmiddelen behoeven te worden aangewend'. Het uitwisselen van gegevens omtrent merk, type van een motorvoertuig en de identiteit en adres van de vermoedelijke dader zal daar onder vallen. Voor het overige worden slechts enkele aanvullende bepalingen aangetroffen op het terrein van de internationale samenwerking in strafzaken[40] .
De uitvoeringsovereenkomst kent nog een enkele bepaling met betrekking tot het weg- en goederenvervoer van gevaarlijke stoffen (art. 120 t/m 125).
De geldboete-overeenkomst van 1999
Een zelfstandig verdrag binnen 'Schengen' was er tot voor kort nog niet, maar daar is verandering in gekomen. In het Staatsblad is onlangs gepubliceerd de 'Overeenkomst inzake samenwerking in procedures wegens inbreuken op de verkeerswetgeving en bij de tenuitvoerlegging van ter zake opgelegde geldelijke sancties, met Bijlagen' (de geldboete-overeenkomst)[41] . De overeenkomst is gesloten door de zogenaamde Schengenpartners, die wel vaker het voortouw nemen binnen de Europese Unie[42] . Zij is nog niet inwerking getreden[43] .
Wat was de reden voor deze overeenkomst? Uit de considerans is af te leiden dat 'burgers van de Schengenlanden ook tijdens hun verblijf op het grondgebied van een andere Overeenkomstsluitende Partij dan de Overeenkomstsluitende Partij op wier grondgebied zij regelmatig verblijven, inbreuken op de verkeerswetgevingen plegen'. Dat was ook al bij het RvE-verdrag van 1964 opgemerkt. Gebleken was voorts dat het 'ondanks intensief optreden tegen deze inbreuken op de verkeerswetgeving niet altijd mogelijk is de identiteit van de plegers daarvan nog voor hun terugkeer naar het grondgebied van de Overeenkomstsluitende Partij op wier grondgebied zij regelmatig verblijven, te achterhalen en hen aan de inbreuk verbonden boete te doen betalen'.
De opzet
Uitgangspunt van de geldboete-overeenkomst is dat de autoriteiten van de verzoekende staat op wier grondgebied de inbreuk op de verkeerswetgeving is begaan eerst proberen de geldboete (strafrechtelijk of administratiefrechtelijk) zelf te innen. Daartoe dient vaak de hulp van buitenlandse autoriteiten te worden ingeroepen. Dit zijn in de eerste plaats diensten als de Nederlandse 'Rijksdienst voor het Wegverkeer' en in de tweede plaats het openbaar ministerie in de aangezochte staat. Als die actie niet lukt en de burger in de aangezochte staat geen reactie geeft, dan pas komt de tweede trap tot ontbranding: de overdracht/overname van de genomen beslissing.
De overeenkomst van 1999 bevat vijf hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat begripsomschrijvingen. Hoofdstuk I geeft definities. Zo komt de reikwijdte van de geldboete-overeenkomst in beeld. Als 'inbreuk op de verkeerswetgeving' moet worden beschouwd, handelen in strijd met de verkeersregels of dit nu strafrechtelijk of bestuursrechtelijk wordt gestraft, met inbegrip van overtredingen van de rij- en rusttijdwetgeving[44] en van de wetgeving inzake gevaarlijke goederen (art. 1)[45] . Hoofdstuk II bevat 'beginselen'. De overeenkomst gaat uit van een zo groot mogelijke samenwerking bij procedures inzake inbreuken op de verkeerswetgeving alsook bij de wederzijdse tenuitvoerlegging van beslissingen (art. 2, eerste lid). Hoofdstuk IV bevat bepalingen met betrekking tot 'wederzijdse tenuitvoerlegging van beslissingen'. Omdat het in deze geldboete-overeenkomst met name gaat om de tenuitvoerlegging van geldboetes, zijn de bepalingen uit hoofdstuk IV niet van toepassing op de tenuitvoerlegging van beslissingen die een vrijheidsstraf als hoofdstraf inhouden (art. 2, derde lid aanhef en onder a). Art. 2, derde lid, aanhef en onder b sluit toepassing van de kern van de geldboete-overeenkomst (hoofdstuk IV) uit van feiten die in (eendaadse) samenloop zijn begaan met strafbare feiten uit het commune recht althans die niet exclusief de wegenverkeerswetgeving betreffen.
In het kader van de opsporing en vervolging voorziet art. 3, eerste lid (hoofdstuk III) in het verkrijgen door de 'bevoegde autoriteiten' van gegevens - aan de hand van het kenteken - over type, merk van het voertuig, de identiteit en het adres van degene die als houder/eigenaar stond geregistreerd ten tijde van de normovertreding[46] . De bevoegde autoriteiten zijn de 'gerechtelijke of bestuurlijke autoriteiten van de Overeenkomstsluitende Partijen, belast met de procedure wegens inbreuken op de verkeerswetgeving' (art. 1, aanhef en onder de derde volzin) van de staat op wier grondgebied de inbreuk op verkeerswetgeving heeft plaatsgevonden. Deze gegevens zullen veelal door daartoe aangewezen openbare diensten ter beschikking moeten worden gesteld. Het artikel geeft de bevoegdheid dat er rechtstreeks contact wordt opgenomen tussen de verschillende verkeersdiensten in de onderscheiden lidstaten. In Nederland zal dat de Rijksdienst voor het Wegverkeer zijn. Op deze wijze kunnen de verkregen gegevens worden doorgegeven aan de bevoegde autoriteiten van de verzoekende staat.
Met de verkregen gegevens in de hand is de autoriteit in de verzoekende staat bevoegd de vermoedelijke dader rechtstreeks mee te delen welke gevolgen de gedraging heeft en welke beslissingen terzake zijn of zullen worden genomen (art. 4, eerste lid). Aangezien art. 52 van de Uitvoeringsovereenkomst behorende bij het Akkoord van Schengen van overeenkomstige toepassing is verklaard, brengt dit met zich dat de mededelingen 'wanneer aannemelijk is dat de geadresseerde niet de taal beheerst waarin het desbetreffende stuk is gesteld' in essentie zullen moeten worden vertaald (art. 52, tweede lid UOS). Rechtstreekse toezending van de hier bedoelde mededelingen is slechts mogelijk indien deze vorm van mededelingen staat vermeld op een lijst van gerechtelijke stukken waarvan de partijen bij de Uitvoeringsovereenkomst hebben verklaard geen bezwaar te hebben tegen een dergelijke rechtstreekse toezending (art. 52, eerste lid UOS). Is betekening in persoon vereist volgens het recht van de verzoekende staat dan dienen dergelijke mededelingen altijd via de autoriteiten van de aangezochte staat plaats te vinden (art. 52, vijfde lid UOS). De geldboete-overeenkomst schrijft voor welke gegevens in de mededeling zullen moeten staan, opdat de geadresseerde weet waarover het gaat[47] . Hem zal moeten worden medegedeeld de hoogte van de geldelijke sanctie, die kan of reeds is toegepast, de termijn en de wijze waarop gereageerd moet worden (art. 4, aanhef en onder c). De geadresseerde, vermoedelijke dader van de inbreuk moet in de gelegenheid zijn eventueel ontlastende omstandigheden naar voren te brengen. Daarvoor zal ruimte moeten zijn en op deze bevoegdheid dient de betrokkene te worden geattendeerd. Tenslotte zal degene aan wie de mededeling is verstuurd moeten worden gewezen op openstaande rechtsmiddelen en hoe en waar deze aan te wenden. Wordt niet gereageerd door de aangeschrevene dan heeft de verzoekende autoriteit de bevoegdheid de hulp van de autoriteiten van de aangezochte staat in te roepen. Een verplichting om dat te doen bestaat echter niet (art. 5).
Voorwaarden voor overname
Als de reactie van degene die is benaderd door de verzoekende staat achterwege blijft, wordt de overname van de rechterlijke of administratiefrechtelijke beslissing mogelijk. Art. 6 van de geldboete-overeenkomst schrijft een aantal - cumulatief in acht te nemen - voorwaarden voor de overname:
a
er dient geen rechtsmiddel tegen de beslissing open te staan en deze beslissing moet voor tenuitvoerlegging vatbaar zijn;
b
er is geen reactie gekomen van degene die is aangeschreven door de verzoekende staat;
c
de geldelijke sanctie is - volgens het recht van de verzoekende staat - nog niet verjaard;
d
in de aangezochte staat dient de aangeschrevene zijn vaste woon- of verblijfplaats te hebben;
e
de opgelegde geldelijke sanctie dient ten minste € 40 te bedragen (overigens kunnen staten onderling iets anders afspreken).
Is aan deze voorwaarden voldaan, dan dient de aangezochte staat in beginsel de overdracht te accepteren (art. 7, eerste lid).
Weigeringsgronden
In beperkte mate is de aangezochte staat bevoegd de gevraagde overdracht te weigeren of de tenuitvoerlegging over te nemen. De geldboete-overeenkomst van 1999 kent vier van dergelijke gronden:
a
de inbreuk op de verkeerswetgeving komt niet voor in het recht van de aangezochte staat[48] ;
b
door de overdracht ontstaat strijd met het beginsel van ne bis in idem als bedoeld in de art. 54 tot en met 58 UOS;
c
de geldelijke sanctie is verjaard naar het recht van de aangezochte staat;
d
er zou amnestie of gratie worden verleend naar het recht van de aangezochte staat als de inbreuk op haar grondgebied zou zijn begaan.
De formulering van de eis van dubbele strafbaarheid brengt niet mee dat sprake moet zijn van gehele gelijkluidende bepalingen. Daarvoor laat de formulering dat 'de inbreuk voor moet komen' niet veel ruimte, voldoende is dat een vergelijkbare rechtsschending heeft plaatsgehad, in de zin van de 'sinngemässe Umstellung des Sachsverhalts', zoals dat in het uitleveringsrecht bekend is[49] .
De tenuitvoerlegging
De beslissing kan aanstonds ten uitvoer worden gelegd als aan alle voorwaarden is voldaan. In het recht met betrekking tot de erkenning en tenuitvoerlegging van vreemde rechterlijke beslissingen worden twee mogelijkheden onderscheiden: een directe tenuitvoerlegging, waarbij geen omzetting plaatsvindt van de buitenlandse beslissing en een indirecte door middel van een 'exequaturprocedure', waarbij de rechter in de aangezochte staat de aangeboden vreemde rechterlijke beslissing omzet naar het recht van de aangezochte staat. Ook in de overeenkomst van 1999 is deze keuzemogelijkheid geopend (art. 8, eerste en vierde lid)[50] , maar de derde variant uit de EG-overeenkomst van 1998 wordt niet overgenomen.
Het recht van de aangezochte staat is van toepassing (art. 9, eerste lid). Dat brengt met zich, zoals ook in art. 8, derde lid te lezen is, dat de hoogte van de geldelijke sanctie nooit meer kan zijn dan toelaatbaar is in de aangezochte staat (ook al zou deze na omrekening lager zijn dan de sanctie in de verzoekende staat). De tenuitvoerlegging geschiedt in de munteenheid van de aangezochte staat, volgens de wisselkoers zoals deze gold ten tijde van de beslissing in de verzoekende staat (art. 8, tweede lid). Voor staten waar de euro is ingevoerd heeft deze bepaling natuurlijk geen betekenis meer.
Opmerkelijk is - in afwijking van het Verdrag tot overdracht van gevonniste personen van 1983[51] - dat de autoriteit die de vreemde beslissing omzet niet bevoegd is de hoogte van de sanctie te wijzigen (art. 8, vierde lid, tweede lid). Een tweede opmerking betreft de bevoegdheid om de sanctie in die zin te verzwaren dat bij de omzetting, indien blijkt dat de geldelijke sanctie niet kan worden ten uitvoer gelegd, vervangende hechtenis kan worden opgelegd (art. 9, derde lid)[52] . Staten hebben overigens de bevoegdheid deze mogelijkheid uit te sluiten in hun bilaterale betrekkingen. Problematisch in dit verband is art. 10 van de geldboete-overeenkomst. Deze bepaling voorziet erin dat de verzoekende staat het recht tot tenuitvoerlegging weer terug krijgt op het moment dat de aangezochte staat laat weten dat de tenuitvoerlegging 'onmogelijk is gebleken'. Die zelfde omstandigheid kon ook al leiden tot het opleggen van vervangende hechtenis. Dat brengt met zich dat overleg tussen beide staten noodzakelijk is ten einde verzwaring van de sanctie dan wel strijd met het beginsel van ne bis in idem te voorkomen.
Enkele formele voorschriften
De art. 12 tot en met 16 geven regels betreffende de wijze waarop de verzoeken moeten worden gedaan (altijd schriftelijk)[53] . De verzoeken tot tenuitvoerlegging worden voorzien van de relevante stukken: de beslissing die ten uitvoer moet worden gelegd en een verklaring dat aan alle formaliteiten, zoals art. 6 die stelt, is voldaan (art. 13, eerste lid). De taal van de over te leggen stukken is hetzij één van de officiële talen van Europese Gemeenschappen of één der officiële talen van de aangezochte staat. De kosten komen voor rekening van de verzoekende staat; de opbrengsten zijn voor de aangezochte staat, teneinde deze staat gunstig te stemmen mee te doen met het inwilligen van het verzoek.
Hoofdstuk V (art. 17 t/m 23) bevat slotbepalingen (inwerkingtreding, toezichthoudende instantie, territoriale reikwijdte, etc.), waarvan wel de opmerkelijkste is artikel 19, eerste lid dat bepaalt dat de Overeenkomst van 1999 'eveneens toepassing vindt op inbreuken op de verkeerswetgeving die vóór de inwerkingtreding daarvan zijn begaan'. Bij ratificatie kunnen de overeenkomstsluitende partijen echter anders bepalen (art. 19, tweede lid). De geldboete-overeenkomst treedt in werking als zij door alle Schengenstaten is geratificeerd (art. 20, tweede lid). Staten kunnen echter afspreken dat de overeenkomst tussen de reeds toegetreden staten zal gelden (art. 20, derde lid).
4
Discussie
Het tweeledige karakter van de geldboete-overeenkomst - het verschaffen van gegevens en de regeling van de tenuitvoerlegging van de geldelijke sanctie - vereist dat zij wordt bezien tegen de achtergrond van zowel het recht van de wederzijdse hulp in strafzaken als tegen de achtergrond van de overeenkomsten op het terrein van de overdracht van strafrechtelijke beslissingen. Voor daartoe over te gaan doet zich de vraag voor naar de noodzaak van duplicering met een enkele aanvulling of wijziging van de eerder tot stand gekomen verdragen binnen het kader van RvE. Het wordt er niet eenvoudiger op, nu zowel een overeenkomst binnen het kader van het Akkoord van Schengen is gesloten met betrekking tot de ontzegging van de rijbevoegdheid en binnen de Europese Unie een overeenkomst betreffende de uitwisseling van gegevens en tenuitvoerlegging van geldelijke sancties. De kans dat deze laatste twee overeenkomsten snel zullen worden geratificeerd, zodat alle Schengen-staten en alle EG-staten partij bij de onderscheiden overeenkomsten zullen worden, lijkt mij, zeker gelet op de ervaringen in het verleden met de twee verdragen in het kader van de RvE, erg klein. Is het dan allemaal verspilde moeite?
Voor zover sprake is van het verzoeken en verschaffen van gegevens omtrent merk, type van het voertuig en identiteit en adres van de vermoedelijke overtreder is sprake van een vorm van wederzijdse rechtshulp in strafzaken die niet eerder als aparte vorm in gesloten verdragen specifiek werd geregeld. Het verdrag van 1964 behandelde de overdracht van strafvervolging en tenuitvoerlegging, maar niet de uitwisseling van gegevens vóór de beslissing tot vervolging teneinde tot vervolging over te kunnen gaan. In die zin is de in de geldboete-overeenkomst ontworpen vorm een verbijzondering van eerdere verdragen, zoals het EVRHS en de Beneluxvariant.
Opmerking verdient dat aan het verzoeken tot het geven van inlichtingen geen eisen worden gesteld, die aan de overname/overdracht van de tenuitvoerlegging wel worden gesteld. Tegelijkertijd moet tegen die achtergrond erop worden gewezen dat het vragen van inlichtingen aan geen enkele beperking is onderworpen. De gebruikelijke weigeringsgronden zijn niet opgenomen. Daarin ligt een zwakte van de geldboete-overeenkomst: Het maakt mogelijk dat de ene staat meewerkt aan een strafrechtelijke of administratiefrechtelijke beslissing die genomen kan zijn op gronden die in de andere staat niet toelaatbaar zijn. Te denken is bijvoorbeeld aan de wijze waarop in verschillende staten de snelheid wordt gemeten[54] of het 'dronken rijden' wordt 'vastgesteld'. Deze bezwaren zijn niet nieuw en gelden niet alleen deze overeenkomst omdat, telkens als sprake is van wederzijdse rechtshulp in strafzaken, de vraag aan de orde is hoe om te gaan met divergerende in de ene staat wel en in de andere staat niet toelaatbare opsporingsmethoden. Zij zijn echter wel des te klemmender nu de autoriteiten van een sanctieopleggende staat de bevoegdheid hebben om rechtstreeks de burger van de aangezochte staat te verzoeken te voldoen aan hun beslissing.
Als de mededelingen via de officier van justitie lopen, kan er op worden gewezen dat een 'openbare-orde-clausule' wordt gemist, die de officier van justitie zou kunnen inroepen[55] teneinde medewerking te weigeren. De gebruikelijke clausule 'met inachtneming van haar nationale recht' of vergelijkbare clausules zoekt men tevergeefs[56] . Dit kan bij staten leiden tot het afzien van ratificatie, omdat het ontbreken van een dergelijke veiligheidsklep al gauw wordt gezien als een niet toelaatbare inbreuk op de nationale (strafrechtelijke) soevereiniteit.
Voorts moet worden gewezen op de regeling van de rechtstreekse benadering van de burger als bedoeld in art. 4 van de geldboete-overeenkomst. Hij heeft in de meeste gevallen geen enkele kennis van het internationale rechtshulprecht. Er kunnen immers omstandigheden zijn die hij zou willen inroepen teneinde - gerechtvaardigd - zijn medewerking aan de verzoeken van de buitenlandse autoriteiten te weigeren. Maar zouden de weigeringsgronden hem worden medegedeeld? Bij wie moet hij terecht als hij het er niet mee eens is? Hij zal zich - in de meeste gevallen - niet afvragen of het voldoen aan de verzoeken zich verzet tegen het rechtsstelsel van de staat waar hij deel van uitmaakt. Niet onwaarschijnlijk zal, met een parafrase, '(het recht) functioneren bij de gratie van de juridische achterlijkheid van de burger'[57] en de burger gewoon aan het verzoek voldoen door te betalen. Maar waarom zouden de officier van justitie of de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren zich dan wel het hoofd moeten breken over de vraag of meewerken aan het verzoek in strijd zou komen met het verzoek? Is er in zoverre geen sprake van een discrepantie tussen de beide onderdelen van deze geldboete-overeenkomst van 1999? Of is het stellen van hogere eisen aan het benaderen van burgers disproportioneel? Zolang weigeringsgronden een dominante rol spelen in het internationale rechtshulprecht in strafzaken zouden alle verzoeken dan ook via het openbaar ministerie van de aangezochte staat moeten lopen. Dat is immers de instantie waar de beslissingen, wel of niet voldoen aan het verzoek in het internationale rechtshulprecht, in eerste instantie worden genomen. Ziet men af van weigeringsgronden, dan is rechtstreekse benadering van de buitenlandse burger in beginsel toelaatbaar, mits hem adequate mogelijkheden worden geboden zich te voorzien van (rechts)middelen en bezwaar aan te tekenen bij voorkeur in de staat waar de aangeschreven burger verblijf houdt.
In de geldboete-overeenkomst mist men enige tijdsbepaling waarbinnen de verzoekende staat de mededelingen aan de betrokken burger moet doen toekomen en de betrokken burger moet reageren. Dit is met name van belang met het oog op de termijnen waarbinnen moet worden betaald, bij het instellen van beroep en het aanwenden van rechtsmiddelen[58] . De wijze waarop een en ander thans is vormgegeven leidt er bijna vanzelf toe dat de beslissingen onherroepelijk zijn geworden en - dus bij niet betaling - de tweede trap, de overdracht van de tenuitvoerlegging, in werking moet worden gesteld. Men zou zich als oplossing kunnen voorstellen dat het bezwaar aantekenen of aanwenden van rechtsmiddelen in de aangezochte staat mogelijk wordt gemaakt[59] . De kans is derhalve groot dat de beslissing wordt genomen zonder dat de betrokkene hetzij zijn bezwaren kenbaar heeft kunnen maken hetzij wordt veroordeeld zonder bij zijn proces aanwezig te zijn geweest. In dit verband is van belang te wijzen op de Resolutie van het Comité van Ministers van de Raad van Europa die maatregelen aanbeval te komen tot vermindering van en het aanbieden van deugdelijke remedies tegen veroordelingen bij verstek (in absentia)[60] en natuurlijk de jurisprudentie in het kader van art. 6 EVRM.
Ook voorzieningen met betrekking tot het inroepen van hulp van raadslieden ontbreken, een gebrek dat aan vele internationale verdragen en overeenkomsten op het terrein van de internationale rechtshulp in strafzaken kleeft.
Wat betreft het tweede gedeelte van de geldboete-overeenkomst is al opgemerkt dat een aantal inbreuken wellicht tussen wal en schip terecht zal komen, omdat zij niet voldoen aan de voorwaarde van dubbele strafbaarheid en/of minimum bedreigde geldelijke sanctie. Op zichzelf is deze eis niet geheel onbegrijpelijk omdat internationale rechtshulp in strafzaken extra kosten met zich brengt, waarbij een afweging dient te worden gemaakt tussen de kosten en de baten en de actie van de overheid proportioneel dient te blijven aan de inbreuk. Ook in die gevallen zal het echter veelal uitdraaien op beslissingen bij verstek, omdat de tenuitvoerlegging niet kàn worden overgedragen. Burgers zullen derhalve bij terugkeer in de verzoekende staat worden geconfronteerd met verstekvonnissen waarvan het nog maar de vraag is of daartegen nog iets te onder nemen valt. Waterdicht is de geldboete-overeenkomst van 1999 ook in zoverre niet. Overdracht van de strafvervolging is niet uitdrukkelijk onder ogen gezien in deze Overeenkomst. Er wordt evenmin in een der artikelen verwezen naar het Verdrag van 1964 dat daarin wel voorziet.
5
Conclusies en slotopmerkingen
Hoewel sprake is van een deelterrein, kan de vraag kan worden gesteld wat de betekenis van de geldboete-overeenkomst van 1999 is tegen de achtergrond van wat reeds aan internationale afspraken aanwezig is. Nieuw is in elk geval de regeling van het verschaffen van inlichtingen door bepaalde openbare diensten, niet zijnde vervolgende organen, vóór de vervolging een aanvang heeft genomen. Het Additionele protocol bij het EVRHS voorziet reeds in het doen van mededelingen ter fine van tenuitvoerlegging, maar dan alleen voor en door justitiële autoriteiten.
Het grote aantal verdragen, telkens uit andere rechtsbron en telkens een net andere materie regelend, maakt het geheel niet overzichtelijk en doet de vraag rijzen naar de verhouding tussen de regelingen. Waarop kan de burger zich bijvoorbeeld beroepen als hij bezwaar wil maken?
Nieuwe aspecten zijn er ten aanzien van de overdracht van de tenuitvoerlegging niet. De eis van dubbele strafbaarheid is bijvoorbeeld niet vervallen, hoewel daartoe in de overeenkomst van 1998 betreffende de ontzegging van de rijbevoegdheid een aanzet is gegeven. De nieuwe variant van getrapte 'indirecte' tenuitvoerlegging door middel van de verklaring van goedkeuring, komt men in de geldboete-overeenkomst van 1999 weer niet tegen.
De vraag wordt dan ook steeds klemmender: waarom deze wirwar van verdragen en overeenkomsten? De kans is groot dat het met deze EU- en Schengen-overeenkomsten uit respectievelijk 1998 en 1999 dezelfde kant opgaat als met die van de Raad van Europa: weinig ratificaties en daarmee een dode letter blijven. Weinig hoopgevend is dat tot op heden nog steeds geen toelichtend rapport op de geldboete-overeenkomst is verschenen, terwijl de overeenkomst al meer dan twee jaar bestaat en het Uitvoerend Schengen Comité daartoe uitdrukkelijk had opgeroepen. De kans dat deze overeenkomst in werking treedt, lijkt mij dan ook niet erg groot[61] .
Treft U na terugkeer uit Italië een bericht van het Nederlandse openbaar ministerie aan met mededelingen over inbreuken die U begaan zou hebben in Italië tijdens Uw vakantie aldaar, dan kunt U twee dingen doen: de geldelijke sanctie betalen of het allemaal op z'n beloop laten. In het eerste geval zult U er rekening mee moeten houden dat de kosten voor het overmaken van het verschuldigde bedrag (dat naar Italië slechts per internationale postwissel kan geschieden) de hoogte van de sanctie vaak zal overstijgen. In het laatste geval zult U naar alle waarschijnlijkheid, als U met Italiaanse autoriteiten in aanraking komt, worden geconfronteerd met een openstaande boete, die wellicht onherroepelijk is en terstond en ter plekke zal dienen te worden betaald. Is sprake van een overtreding in een andere staat dan kan het verstandig zijn eerst te onderzoeken of er een rechtsgrond bestaat tot betalen (anders dan is vastgesteld dat er een overtreding is begaan), nu een beperkt aantal staten het Additionele Protocol heeft geratificeerd. Wellicht heeft de staat van overtreding de zaak overgedragen aan de staat van verblijf, maar bent u hiervan niet op de hoogte. Een verplichting voor de Nederlandse autoriteiten U in te lichten is er niet[62] .
De slotsom kan zijn dat, hoewel begrijpelijk (maar dat is een ander verhaal), een eigen netwerk van overeenkomsten de overzichtelijkheid volstrekt niet dient[63] . Aan de regelingen zelf kleven de nodige bezwaren. Niet is in te zien waarom niet een verdrag kan worden opgesteld dat deze materie - verzoeken en verkrijgen van inlichtingen, overdracht van vervolging dan wel tenuitvoerlegging van alle mogelijke sancties - helder en overzichtelijk regelt, gelet op de ervaringen op het terrein van de politiële samenwerking in het kader van Schengen en de ervaringen op het terrein van de overdracht van tenuitvoerlegging van strafvonnissen op basis van het verdrag van 1970 en 1983.
In het nieuwe verdrag zouden bepalingen van wederzijdse rechtshulp in strafzaken moeten worden opgenomen, die betrekking hebben op het verschaffen van inlichtingen teneinde een verantwoorde vervolgingsbeslissing mogelijk te maken voor de autoriteiten in de staat van overtreding. Het zou moeten voorzien in alle voorzieningen voor elke fase van de procedure. Het zou eveneens betrekking moeten hebben op administratiefrechtelijke beslissingen. Het zou een verplichte overdracht van de vervolging moeten bevatten als duidelijk wordt dat een beslissing bij verstek zal worden gegeven. Hetzelfde geldt voor de tenuitvoerlegging. Er dienen voorzieningen te komen die de burger de bevoegdheden geven in de staat van verblijf aldaar actie te ondernemen tegen elders genomen beslissingen; hij zou ook in de staat van verblijf moeten kunnen voldoen aan de betalingsverplichtingen elders. Een deugdelijke regeling van de termijnen teneinde onder andere verstekbeslissingen te voorkomen, zal moeten worden opgenomen. Het vereiste van dubbele strafbaarheid zou kunnen worden verlaten, mits de officier van justitie, waarlangs vooralsnog alle verzoeken zouden behoren te lopen, een beroep kan doen op de 'orde-public-clausule'. Hij zal daarbij afwegingen moeten maken tussen de belangen van de verzoekende staat, de aangezochte staat en de burger die het betreft. Tot die afwegingen behoort een aantal algemene voorwaarden: geen strijd met ne bis in idem, geen verjaarde feiten, de bevoegdheid voor de burger zijn bezwaren kenbaar te maken, een lex mitior-regeling. Uitgangspunt blijft echter dat de officier van justitie de zaak overneemt. Het verdrag zal alle modaliteiten van sanctionering dienen te omvatten: niet alleen de geldelijke sancties, ook de vrijheidsbenemende en verschillende (administratieve) beslissingen, zoals (voorlopige) inhouding, intrekking, ongeldigverklaring van het rijbewijs en ontzegging van de rijbevoegdheid. Het maken van voorbehouden zou moeten worden vermeden.
Alle oude verdragen en overeenkomsten zouden buiten werking dienen te worden gesteld[64] . Aangezien de Europese verdragen in het kader van RvE gesloten thans meer ratificaties kennen dan de EG-overeenkomsten of de Schengen-overeenkomst en een eenvoudiger inwerkingtredingsprocedure kennen, zou men voorkeur kunnen hebben voor een verdrag binnen de Raad van Europa. Uiteindelijk zal het streven toch dienen te zijn dat de geldboetes in het verkeersstrafrecht niet zo vreemd meer zijn.
[1] Vanaf 1958 heeft bij het Comité van deskundigen dat werkte in het kader van de Raad van Europa de samenwerking tussen de lidstaten op het terrein van het wegverkeer op de agenda gestaan. Zie hiervoor nader F. Thomas, De Europese rechtshulpverdragen in strafzaken, Story, Scientia, Gent, 1980, nr. 46.
[2] Men zie voor een overzicht van de belangrijkste verdragen en overeenkomsten de Wegenverkeerswet 1994, een strafrechtelijk commentaar onder redactie van A.E. Harteveld en H.G.M. Krabbe, Gouda Quint, 1994, p. 18-20.
[3] European Treaties Series (verder: ETS) nr 52 Straatsburg, 30 november 1964. Dit verdrag is (1 juli 2001) ondertekend door Oostenrijk (1964), België (1964), Duitsland (1964), Georgië (1999), Griekenland (1964), Italië (1965), Luxemburg (1964), Nederland (1965), Portugal (1980), Roemenië (1995), Turkije (1965). Het verdrag is op 18 juli 1972 in werking getreden voor de volgende staten: Cyprus, Denemarken, Frankrijk, Roemenië (1998), Zweden (1 augustus 1972). Het heeft derhalve slechts beperkte betekenis en is derhalve niet van toepassing op het in de inleiding uiteengezette geval.
[4] De Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Stb. 1989, 300, in werking getreden 1992) bepaalt voor een aantal overtredingen de wijze van (administratiefrechtelijke) sanctionering. Eerst waren de overtredingen waarop de wet betrekking had als bijlage bij de wet gevoegd. Thans zijn deze overtredingen opgenomen in de Richtlijn strafvordering bevattende het transactie- en strafvorderingsbeleid van het Openbaar Ministerie inzake misdrijven, overtredingen en gedragingen als bedoeld in de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wet Mulder) waarvoor feitomschrijvingen zijn vastgesteld (Stcrt. 1999, 137).
[5] Zie onder anderen Françoise Thomas, De Europese rechtshulpverdragen in strafzaken, Story-Scientia , Gent, 1980, nrs. 381-404, 419, 454; Y.G.M. Baaijens-van Geloven, Overdracht en overname van strafvervolging, Gouda Quint, 1996, nr. 57.
[6] Ratificatie zit er ook niet meer in. De regering heeft zich op het standpunt gesteld, tijdens de parlementaire behandeling van een aantal vervolgings- en executieoverdrachtverdragen (bijl. hand. II, 18 128 (R 1238), nr 6, p. 3), dat dit verdrag te beperkt van opzet was. Algemeen wordt het als achterhaald beschouwd door het Europees verdrag betreffende de overdracht van strafvervolging (Trb. 1973, 84) en het Verdrag inzake de internationale geldigheid van strafrechtelijke vonnissen (Trb. 1970, 137).
[7] Brussel, 3 juni 1976, ETS nr. 88.
[8] Straatsburg, 28 mei 1970, Trb. 1971, 137, ETS 70.
[9] Dit verdrag uit 1970 spreekt over 'ontzettingen', waarvan het maar de vraag is of daar 'ontzeggingen' onder vallen. Zie nader Thomas, a.w., nr. 459.
[10] Explanatory report on the European convention on the international effects of deprivation of the right to drive a motor vehicle, Strasbourg 1976, p. 6, aant. 13.
[11] Het verdrag is (tot 1 juli 2001) ondertekend door: Cyprus, Denemarken, Frankrijk, Griekenland, Italië, Liechtenstein, Luxemburg, Noorwegen Portugal, Roemenië en Zwitserland. Het verdrag is wel in werking getreden op 28 april 1983 en geldt tussen de volgende staten: Oostenrijk (2000), Kroatië (1994), Griekenland (1983), Italië (1985), Liechtenstein (1983), Roemenië (1997), Slovenië (1993), Zwitserland (1983) en de voormalige Joegoslavische republiek Macedonië. Daarnaast hebben zich nog aangesloten: Bosnië en Herzegovina (1995) en Joegoslavië (29 mei 2001).
[12] Resolution (68) 25 on the Setting of a simplified procedure relating to minor road traffic offences (waarin werd aangedrongen op een eenvoudige procedure tot het betalen van een geldboete hetzij ter plekke waar de overtreding is begaan of binnen een korte periode daarna); de aan het verdrag van 1976 voorafgaande resolutie Res (71) 28 'On the deprivation of the right to drive a motor vehicle'. Aangezien aanbevelingen of resoluties van het Comité van Ministers niet dezelfde rechtskracht heeft als verdragen diende er vervolgens toch een verdrag te komen. Niet op samenwerking in de technische zin, wel op het treffen van vergelijkbare nationale wettelijke maatregelen zien de Res (73) 7 'On punishment of road traffic offences committed whilst driving a vehicle under the influence of alcohol', Res. (75) 24 'On the punishment of manslaughter and accidental injury on the road' en Res (78) 42 'On the prevention of the unauthorized use of a motor vehicle'.
[13] Rec. R (79) 15 'of the Committee of Ministers to member States concerning the application of the European Convention on the punishment of road traffic offences'. Dit was de laatste aanbeveling ter zake van het Comité van ministers van de Raad van Europa.
[14] Res. (75) 11 'On the criteria governing proceedings held in the absence of the accused'.
[15] Art. 1, tweede lid EVRHS (Trb. 1965.10; ETS nr. 30).
[16] Het Aanvullende protocol bij het Europees verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken, Straatsburg 17 maart 1978 (Trb. 1979, 121, ETS nr 99) is door de volgende staten geratificeerd: Albanië, België, Bulgarije, Cyprus, Denemarken, Estland, Finland, Frankrijk, Duitsland, Griekenland, Hongarije, IJsland, Ierland, Italië, Kroatië, Letland, Litouwen, Luxemburg, Moldavië, Nederland (1982), Noorwegen, Oekraïne, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Rusland, Slovenië, Slowakije, Spanje, Tsjechië, Turkije, Verenigd Koninkrijk, de voormalige Joegoslavische republiek Macedonië en Zweden.
[17] Het Beneluxverdrag kent in dit opzicht geen vergelijkbare bepaling als art. 1, tweede lid EVRHS. Aangenomen mag worden, dat voor de rechtshulp tussen de Beneluxstaten, gelet op de toelichting, hetzelfde geldt als voor het aanvullende protocol bij het EVRHS. Zie het toelichtende rapport bij het BURHS op art. 22 (Trb. 1964, 108, p. 10): 'Het artikel moet in ruime zin worden uitgelegd. Het heeft niet alleen betrekking op de rechtshulp die in dit hoofdstuk uitdrukkelijk wordt vermeld, doch ook op bijv. rechtshulp bij en procedure tot gratie of revisie'. Deze laatste formulering komt men ook tegen in het aanvullende protocol bij het EVRHS (zie Rapport explicatif sur le protocole additionel à la Convention européenne d'entreaide judiciaire en matière pénale, Strasbourg, 1978, p. 8).
[18] Op welke wijze de stukken worden overgebracht, is een zaak die natuurlijk nadere aandacht vraagt, maar die ik thans hier niet bespreek.
[19] Zie art. 176 WVW 1994 in verband gelezen met art. 178 WVW 1994.
[20] Het verdrag werd gesloten op 15 mei 1972 te Straatsburg (Trb. 1973, 84, ETS, nr 73). Het is geratificeerd door de volgende staten: Albanië, Armenië, Denemarken, Estland, Letland, Litouwen, Nederland, Noorwegen, Oekraïne, Roemenië, Slowakije, Spanje, Tsjechië' Turkije en Zweden.
[21] Dit zijn de in bijlage III bij dit verdrag genoemde Duitse Ordnungswidrigkeiten, de Franse 'Contraventions de grande voirie', de overtredingen die zijn genoemd in de Italiaanse wet nr. 317 van 3 maart 1967 alsmede de Nederlandse overtredingen die onder werking van de Wet Mulder zijn gebracht (zie nader Y.G.M. Baaijens-van Geloven, Overdracht en overname van strafvervolging, Gouda Quint, 1996, nr. 102 en 103).
[22] Baaijens-van Geloven, a.w., nr. 97.
[23] Wel dient nog op het Beneluxverdrag ter zake te worden gewezen dat overdracht van strafvervolging toelaat (Brussel, Trb. 1974, 184). Als bijlage bij dat verdrag is een aantal verkeersovertredingen opgenomen ter zake waarvan overdracht van de vervolging toelaatbaar wordt Dit verdrag is echter (1 juli 2001) nog niet van kracht nu het slechts door Nederland is geratificeerd.
[24] Gesloten te Den Haag op 28 mei 1970 (Trb. 1971, 137, ETS 70).
[25] Men denke aan buitenlandse pendanten van de Wet Mulder, zoals de Duitse Ordnungswidrigkeiten, de Franse 'Contraventions de grande voirie' of de Italiaanse overtredingen neergelegd in Wet nr. 37 van 3 maart 1967, zoals daarna gewijzigd.
[26] Europees verdrag inzake de internationale geldigheid van strafvonnissen, Den Haag, 28 mei 1970, Trb. 1971, 137; ETS, nr. 70. Het verdrag is geratificeerd door Denemarken, Estland, IJsland, Litouwen, Nederland, Noorwegen, Oostenrijk, Roemenië, Spanje, Tsjechië, Turkije en Zweden. Opmerking verdient dat de Noordse staten reeds lange tijd gewend waren aan de overname van strafvonnissen.
[27] Trb. 1969, 9.
[28] In het jargon van het Europese gemeenschapsrecht houdt dat het volgende in. Onder gewone verblijfplaats wordt verstaan de plaats waar iemand gewoonlijk verblijft, dat wil zeggen gedurende ten minste 185 dagen per kalenderjaar, wegens persoonlijke en beroepsmatige bindingen, of voor iemand zonder beroepsmatige bindingen, wegens persoonlijke bindingen waaruit nauwe banden blijken tussen hemzelf en de plaats waar hij woont' (zie art. 9, eerste lid van de Richtlijn 91/439/EEG van de Raad van 29 juli 1991 betreffende het rijbewijs).
[29] Voor Italië op 25 augustus 1985 in werking getreden.
[30] Respectievelijk in Stb. 1985, 102 en Stb. 1990, 145.
[31] Een richtlijn in de betekenis van het Unierecht 'is verbindend ten aanzien van het te bereiken resultaat voor elke Lid-Staat waarvoor zij is bestemd doch aan de nationale instantie wordt de bevoegdheid gelaten vorm en middelen te kiezen' (art. 249 EG-verdrag, in de laatste versie na het verdrag van Amsterdam, Trb. 1998, 11).
[32] Verdrag van 7 februari 1992 (Trb. 1992, 74, 1994, 74).
[33] De zogeheten 'K' artikelen zijn in de 'geconcordeerde versie' (zie art. 12 van het Verdrag van Amsterdam vernummerd tot de artikelen 29 tot en met 42).
[34] Richtlijn 91/439/EEG van de Raad van 29 juli 1991 betreffende het rijbewijs, PB, L 237, p. 1, 1991/08/24.
[35] Deze richtlijn is nog gewijzigd bij Richtlijn 97/26/EG van de Raad van 2 juni 1997 houdende wijziging van de richtlijn van 1991, is verschenen in: PB, nr. L. 150, p. 41, 1997/06/07.
[36] Overeenkomst, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de ontzegging van de rijbevoegdheid, met bijlage, Brussel, 17 juni 1998, Trb. 1998. Een memorie van toelichting op deze overeenkomst is verschenen in: PB. C 211, blz. 1, 1999/07/23.
[37] Het zijn: roekeloos of gevaarlijk rijden met de (kans op) dood of zwaar lichamelijk letsel tot gevolg hebbend; verlaten plaats ongeval; rijden onder invloed van alcohol of andere stoffen die de psychische of fysieke vaardigheden verminderen; weigeren test daartoe te ondergaan; besturen van een voertuig met een hogere snelheid dan toegestaan; besturen tijdens ontzegging, als er feit heeft plaats gehad dat heeft geleid tot het opleggen van de ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van tenminste zes maanden (of minder als daar bilaterale afspraken over zijn gemaakt).
[38] Zie de memorie van toelichting op deze overeenkomst op art. 11.
[39] Trb. 1990, 145.
[40] Dat geldt overigens ook voor de bepalingen betreffende het ne bis in idem (art. 54 t/m 58 OUS).
[41] Deze overeenkomst is gesloten te Luxemburg op 28 april 1999 (Trb. 1999, 191 met verbeteringen in Trb. 2000, 21).
[42] Bij het sluiten van de geldboete-overeenkomst waren de volgende staten betrokken: de Benelux, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Italië, Noorwegen, Oostenrijk, Portugal, Spanje, IJsland en Zweden.
[43] Deze Overeenkomst van 1999 is dan ook gepubliceerd in PB nr. 239, blz. 428, 2000/09/22.
[44] Deze blijven thans buiten beschouwing.
[45] Voorts worden de termen 'geldelijke sanctie', 'beslissing', 'bevoegde autoriteit', 'verzoekende' en 'aangezochte autoriteit' alsmede de 'verzoekende en aangezochte overeenkomst sluitende partij' gedefinieerd.
[46] De bepalingen in de Uitvoeringsovereenkomst behorende bij het Akkoord van Schengen die betrekking hebben op de bescherming van persoonsgegevens (art. 126 t/m 128) is hierop van toepassing (art. 3, vierde lid).
[47] Het tweede lid van art. 4 bepaalt dat zullen moeten worden medegedeeld: aard, plaats en tijdstip van de inbreuk. Ook de wijze van constatering zal moeten worden vermeld. Voorts: het kenteken (verplicht), type, merk (facultatief).
[48] Deze weigeringsgrond heeft, tegen de achtergrond van de algemene verdragen inzake het wegverkeer, nauwelijks nog enige betekenis, nu deze verdragen de verkeersvoorschriften bij de aangesloten staten beogen te uniformeren (zie: J.B.H.M. Simmelink, Algemene opmerkingen over de WVW '94, in: De Wegenverkeerswet 1994, Een strafrechtelijk commentaar onder redactie van A.E. Harteveld en H.G.M. Krabbe, Gouda Quint, Arnhem, 1994, p. 18). Nederland is partij bij het Verdrag nopens het wegverkeer van Genève met bijlagen en een Protocol nopens de verkeerstekens (Trb. 1951, 81).
[49] Zie bijvoorbeeld A.H.J. Swart, Nederlands uitleveringsrecht, Tjeenk Willink, Zwolle, 1986, nr. 131.
[50] Eén van de redenen waarom het Europees verdrag inzake de internationale geldigheid van strafvonnissen (1970) zo weinig aanhang heeft verworven is het ontbreken van de mogelijkheid van 'directe' tenuitvoerlegging.
[51] Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen, Straatsburg, Trb. 1983, 74.
[52] Het Europees verdrag van 1964 voorziet daar - in beginsel - niet in: 'a compulsory or substitute measure involving imprisonment' is niet toelaatbaar behalve indien de betrokken staten daarin hebben toegestemd (art. 12, tweede lid).
[53] De fax wordt uitdrukkelijk genoemd als middel. Het heeft enige tijd geduurd voordat de fax als middel werd erkend in het internationale rechtshulpverkeer (zie de Overeenkomst tussen de Lidstaten van de Europese Gemeenschappen betreffende de vereenvoudiging en de modernisering van de wijze van toezending van uitleveringsverzoeken, Donostia-San Sebastian van 1989 (Trb. 1990, 97), goedgekeurd voor het Koninkrijk der Nederlanden in 1993 (Trb. 1995, 186). De formulering is overigens ruimer: 'mededelingen (…) kunnen worden doorgeleid langs elke weg die een schriftelijk stuk oplevert' (art. 12, eerste lid). Versleutelde e-mail berichten lijken mij daar ook onder te vallen.
[54] Kan bijvoorbeeld worden volstaan met een fotografische vaststelling van het rijden door rood licht of is een vaststelling door twee opsporingsambtenaren noodzakelijk, zoals de Franse Cour de Cassation onlangs vaststelde.
[55] Vgl. ook Brenner, Michael, Verfassungsfragen der Europäisierung des Fürherscheinenzuges, in: Deutsches Verwaltungsblatt, 114 (1999), p. 877-884.
[56] De UOS voorziet daar bijvoorbeeld in art. 46, eerste lid bij uitwisseling tussen bijvoorbeeld opsporingsambtenaren bij politiële samenwerking.
[57] Peters, A.G., in zijn noot onder De illegale radiozender 'De marconist', in: Ars Aequi, XXII, p. 236 e.v.
[58] Vergelijk art. 23, eerste lid WAHV: '(U)iterlijk binnen twee maanden nadat een beschikking waarbij een administratieve boete is opgelegd, onherroepelijk is geworden, moet de administratieve sanctie zijn voldaan'.
[59] Vergelijk art. 24 van het Europees verdrag inzake de internationale geldigheid van strafvonnissen.
[60] Res. (75) 11 'On the criteria governing proceedings held in the absence of the accused'.
[61] Informatie bij het Ministerie van buitenlandse zaken leerde mij dat niet te verwachten is dat een toelichtend rapport zal verschijnen.
[62] Hier wreekt zich dat in Nederland, in tegenstelling tot andere staten, zoals bijvoorbeeld Duitsland, geen algemeen deel in het Wetboek van strafvordering of een aparte wettelijke regeling betreffende de internationale rechtshulp in strafzaken bestaat, waarin bijvoorbeeld de algemene verplichting wordt opgelegd in daartoe aangewezen gevallen de burger die het betreft ter zake deugdelijk te informeren.
[63] Zo maakt de Overeenkomst door de Raad vastgesteld overeenkomstig artikel 34 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie, Brussel, 29 mei 2000 (Trb. 2000, 96), de zaak er ook niet eenvoudiger op, nog daargelaten de omstandigheid dat in het kader van EG overeenkomsten zijn gesloten die sterk lijken op die zijn gesloten in het kader van de RvE (zo bijvoorbeeld het (nog niet geratificeerde) Verdrag tussen de lidstaten van de Europese Gemeenschappen inzake de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen van 13 november 1991, Trb. 1992, 39).
[64] Helaas ontbreekt overigens in alle tot nu op dit terrein gesloten verdragen de mogelijkheid simpelweg. Denkbaar is dit te realiseren door een aparte verdragsbepaling in het nieuwe verdrag op te nemen.