VR 2011/093, Arbeidsongevallen en creeping legislation: de verzekeringsmarkt als motor van rechtsontwikkeling

VRA 2011/93
2011-10-14
Niels Frenk
De reikwijdte van de tot het goed werkgeverschap behorende verplichting van de werkgever om zorg te dragen voor een behoorlijke verzekering, wordt primair bepaald door de bestaande verzekeringsmogelijkheden. Het is daardoor een dynamisch proces waarbij het aanbod tot een verplichting kan leiden. Kan dit proces er uiteindelijk toe leiden dat de Hoge Raad de verplichting om zorg te dragen voor een behoorlijke verzekering zal gaan aannemen voor alle werkgerelateerde ongevallen? Met het huidige verzekeringsaanbod is dat geenszins denkbeeldig. De overstap van een systeem van aansprake-lijkheid naar een verzekeringssysteem, zoals reeds in 1885 door Cort van der Linden bepleit, lijkt dan nog slechts een formaliteit.
Arbeidsongevallen en creeping legislation : de verzekeringsmarkt als motor van rechtsontwikkeling
VRA 2011/93
Niels Frenk [1]
Inleiding
In de hierna geplaatste vragen (in deze editie onder VR 2011/94) van de VVD Tweede Kamerleden Van der Steur en Ziengs wordt aandacht gevraagd voor de tot het goed werkgeverschap (art. 7:611 BW) behorende verplichting om zorg te dragen voor een behoorlijke verzekering van werknemers wier werkzaamheden ertoe kunnen leiden dat zij betrokken raken bij een verkeersongeval. De Hoge Raad heeft deze verplichting aangenomen in zijn arresten van 1 februari 2008, NJ 2009/331 en 332 (resp. VR 2008/56 en VR 2009/56). Van der Steur en Ziengs vragen onder meer aandacht voor de positie van de werkgever die, zeker in een wat verder verleden, op de markt geen behoorlijke verzekering kon verkrijgen. De minister komt in zoverre met een geruststellend antwoord, dat de Hoge Raad in zijn arresten van 1 februari 2008 heeft geoordeeld dat voor de reikwijdte van de dekking van de verplicht te sluiten verzekering in het bijzonder betekenis toekomt aan de op het moment van het ongeval bestaande verzekeringsmogelijkheden. De Minister doelt op de volgende overweging:
“De omvang van deze verplichting zal van geval tot geval nader vastgesteld moeten worden met inachtneming van alle omstandigheden, waarbij in het bijzonder betekenis toekomt aan de in de betrokken tijd bestaande verzekeringsmogelijkheden - waarbij mede van belang is of verzekering kan worden verkregen tegen een premie waarvan betaling in redelijkheid van de werkgever kan worden gevergd - en de heersende maatschappelijke opvattingen omtrent de vraag voor welke schade (zowel naar aard als naar omvang) een behoorlijke verzekering dekking dient te verlenen. De verzekering behoeft in elk geval geen dekking te verlenen voor schade die het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.”
Interessant aan deze overweging is dat de verplichting van de werkgever in het bijzonder ingevuld wordt door de bestaande verzekeringsmogelijkheden. Het is daardoor een dynamisch proces: naarmate er tegen een betaalbare premie royalere verzekeringen op de markt komen, werkt dat door in de reikwijdte van de verzekeringsplicht van de werkgever en neemt de bescherming van werknemers navenant toe. [2] Dit is in het uiterste geval alleen anders voor zover de heersende maatschappelijke opvattingen omtrent een behoorlijke dekking niet aansluiten bij de aldus feitelijk te verkrijgen (royale) dekking.
Verzekeringsmogelijkheden voor verkeersongevallen en andere buiten het bereik van art. 7:658 BW vallende ongevallen
Inmiddels is er voor werkgevers een verzekering beschikbaar die overeenkomstig de normen van
afdeling 6.1.10
BW dekking verleent. Deze zogenaamde ‘werknemersschadeverzekering’, op de markt gebracht door een in Rotterdam gezetelde verzekeraar, dekt daarmee binnen de verzekerde som de vrijwel volledige schade van werknemers die door hun werk bij een verkeersongeval betrokken raken. [3] Dit product heeft ontegenzeggelijk gevolgen voor de reikwijdte van de verzekeringsplicht van de werkgever. Door deze verzekering en het zojuist beschreven dynamische proces is niet ondenkbaar dat werknemers die bij een verkeersongeval betrokken raken thans een vrijwel gelijke bescherming genieten als werknemers die na een bedrijfsongeval met succes een beroep kunnen doen op artikel 7:658 BW. [4]
De Hoge Raad heeft in zijn arresten van 1 februari 2008 de verplichting van de werkgever om zorg te dragen voor een behoorlijke verzekering beperkt tot verkeersongevallen:
“De aan het gemotoriseerde verkeer verbonden, door velen met grote regelmaat gelopen, risico's van ongevallen hebben mettertijd geleid tot een goede verzekerbaarheid van deze risico's tegen betaalbare premies. In het licht hiervan moet (…) worden geoordeeld dat de werkgever uit hoofde van zijn verplichting zich als een goed werkgever te gedragen, gehouden is zorg te dragen voor een behoorlijke verzekering van werknemers wier werkzaamheden ertoe kunnen leiden dat zij als bestuurder van een motorvoertuig betrokken raken bij een verkeersongeval.”
In het arrest Maatzorg/Van der Graaf (HR 12 december 2008, NJ 2009/332) heeft de Hoge Raad vervolgens geoordeeld dat de verplichting om voor een behoorlijke verzekering zorg te dragen eveneens geldt voor werknemers die als fietser of voetganger bij een verkeersongeval betrokken raken. De vraag die de praktijk nu bezighoudt, is of deze op artikel 7:611 BW gebaseerde verplichting ook geldt voor andere ongevallen waarbij werknemers in de uitoefening van hun werkzaamheden betrokken kunnen raken en die - net als verkeersongevallen - niet onder het bereik van artikel 7:658 vallen. [5] In de eerste plaats valt dan te denken aan (andere) ambulante werknemers die hun werkzaamheden geheel of gedeeltelijk buiten de onderneming uitoefenen, maar die daarbij ook bij een ongeval getrokken kunnen raken, zoals brandweermannen, beveiligingsbeambten, ambulancepersoneel, (buiten)monteurs, conducteurs, wijkverpleegkundigen, consultants, expats etc. Voorts valt te denken aan risico’s waaraan werknemers op de werkplek blootgesteld worden, maar waarvan de werkgever de verwezenlijking niet of nauwelijks kan voorkomen, zoals geweldpleging door patiënten of cliënten of een gewelddadige overval. [6]Artikel 7:658 BW is in die situaties niet of slechts zeer beperkt toepasselijk, omdat de werkgever niet of nauwelijks invloed heeft op deze situaties, en deze ongevallen dan ook doorgaans niet kan voorkomen. [7] De ingevolge artikel 7:658 BW op de werkgever rustende zorgplicht is immers alleen van betekenis indien de werkgever het daadwerkelijk in de hand heeft maatregelen te treffen die kunnen voorkomen dat zijn werknemers schade lijden. [8]
Interessant aan de zojuist genoemde werknemersschadeverzekering is dat die óók dekking biedt voor deze buiten het bereik van artikel 7:658 BW vallende ongevallen. Dit roept dan de vraag op of het zojuist beschreven dynamische proces tevens tot gevolg heeft dat de verplichting om zorg te dragen voor een behoorlijke verzekering thans ook bestaat voor andere ongevallen dan verkeersongevallen. Leidt dit aanbod tot een verplichting? In de lagere rechtspraak is reeds een tendens waarneembaar waarbij die verplichting inderdaad wordt uitgebreid. [9] Eén zwaluw maakt nog geen zomer, maar nu er een verzekering op de markt is die ook voor deze ongevallen dekking biedt, valt te verwachten dat de verzekeringsplicht niet zal blijven gelden voor alleen het verkeersrisico. Vanuit het oogpunt van gelijke behandeling is dat ook wenselijk.
Creeping legislation
De werknemersschadeverzekering gaat echter nog een stap verder. Zij biedt namelijk ook dekking voor ongevallen die een werknemer niet in de uitoefening van zijn werkzaamheden overkomen, maar die daarmee wel verband houden. Te denken valt aan ongevallen die een werknemer kunnen overkomen bij een personeelsuitje, [10] tijdens het woon-werkverkeer, gedurende het verblijf in het buitenland, [11] etc. Wat de werknemersschadeverzekering ten slotte ook zeer interessant maakt, is dat zij eveneens dekking biedt voor arbeidsongevallen die wel onder het bereik van artikel 7:658 BW vallen, maar waarvoor de werkgever niet aansprakelijk is, omdat hem niet verweten kan worden tekort te zijn geschoten in zijn zorgplicht. [12] Daarmee biedt deze verzekering een aanvullend dekkend systeem waardoor werknemers aanspraak maken op schadevergoeding als gevolg van alle werkgerelateerde ongevallen, ongeacht of deze onder het bereik van artikel 7:658 BW vallen, en ongeacht of de werkgever in zijn zorgplicht tekort is geschoten. De vraag is of met dit laatste element van de dekking van deze verzekering – gelet weer op het hierboven weergegeven dynamisch proces – het eindresultaat zou kunnen zijn dat de Hoge Raad de verplichting om zorg te dragen voor een behoorlijke verzekering zal gaan aannemen voor alle werkgerelateerde ongevallen. [13] Spier heeft met verwijzing naar deze toen nog in ontwikkeling zijnde verzekering opgemerkt:
“Bij mijn beste weten wordt zeer serieus nagedacht over een werkelijk zinvol verzekeringsproduct dat al vrij vergaand in de steigers staat: te weten een dekking voor alle arbeidsongevallen, ongeacht de vraag of de werkgever daarvoor aansprakelijk is. Daarmee is nog niet gezegd dat voor dergelijke producten ook een "markt" zal bestaan, wat allicht mede zal afhangen van de hoogte van de premie. Slechts als dat het laatste geval is waarvoor medewerking van werkgevers en allicht ook werknemers(organisaties) nodig is zal het "probleem" kunnen worden opgelost. Wellicht zal de rechter, als de sociale partners (of de wetgever) het onverhoopt blijvend zouden laten afweten een machtswoord moeten spreken, des dat hij op enig moment pro futuro een nieuw stelsel van vergaande verzekeringsverplichtingen in het leven roept.” [14]
Ik zie deze rol voor de rechter eveneens, niet zozeer omdat sociale partners of de wetgever het laten afweten, maar als een schakel in een proces van wat Jan Vranken creeping legislation noemt. Hij doelt daarmee op een samenwerking waarbij een bepaalde problematiek “stukje bij beetje wordt gereguleerd in een bewust samenspel van rechterlijke uitspraken met ervaringen in de schadepraktijk, kennis vanuit andere disciplines (…) en een wetgever die begint met een of meer hoofdlijnen en vervolgens die hoofdlijnen langzaam uitbreidt of bijstelt, mede op basis van wat rechtspraak, praktijk en nieuwe ontwikkelingen laten zien.” [15] De laatste stap zou dan door de wetgever genomen moeten worden: een codificering van de praktijk door het aansprakelijkheidsrecht te vervangen door een verzekeringssysteem. Om een dergelijk systeem van directe schadeverzekering goed te laten functioneren, is een wettelijke vastlegging daarvan uiteindelijk wel wenselijk. [16] Het biedt bovendien zekerheid aan werkgevers en werknemers, die nu ver te zoeken is. [17] Maar het is boven alles een aantrekkelijk vergezicht indien wij daardoor afscheid zouden kunnen nemen van een verbrokkeld en inconsistent stelsel dat werknemers, zonder dat daar een rechtvaardiging voor is, verschillend behandelt.
Cort van der Linden
Indien dit vergezicht werkelijkheid zou worden, is het woord creeping wel zeer toepasselijk. Al in 1885 heeft Cort van der Linden als hoogleraar, en voordat hij Minister van Justitie en daarna minister-president werd, in een artikel in Themis voor een verplichte verzekering gepleit. [18] Hij pleitte daarvoor omdat: ‘Door het gebruik van zeer ingewikkelde werktuigen, in beweging gebracht door machtige natuurkrachten, door de opeenhoping van vele arbeiders in groote fabrieken, door de intensiteit van het bedrijf, de werkman onvermijdelijk blootgesteld (is) aan gevaren, welke in vroegere tijdperken van ontwikkeling ten eenenmale onbekend waren’. De ook toen op schuld gebaseerde aansprakelijkheid van de werkgever voldeed volgens hem niet, omdat de beste beveiligingsmaatregelen niet konden voorkomen dat machines soms ongelukken veroorzaken. Bij ongelukken in fabrieken was het bewijs van schuld daarom vaak niet te leveren, waardoor hij voor wetgeving pleitte die ongevallen opvatte als risico’s die inherent waren aan het productieproces en die in de prijs van het product moesten worden doorberekend. Om te voorkomen dat ondernemers die de werknemers vrijwillig voor dit risico verzekeren, zichzelf uit de markt zouden prijzen, was volgens hem de tussenkomst van de overheid door het verplicht stellen van zo’n verzekering, noodzakelijk. [19] Nu, ruim 125 jaar later, zijn deze constateringen van de vóór Rutte laatste liberale premier van Nederland nog steeds actueel en doen zij de noodzaak van een stelselwijziging nog steeds voelen.
[1] Raadadviseur bij de Directie Wetgeving van het Ministerie van Justitie en bijzonder hoogleraar aansprakelijkheids- en verzekeringsrecht aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Tevens hoofdredacteur van Verkeersrecht.
[2] Zie hierover reeds W.H. van Boom, Oublié d’assurer, obligé de compenser?, in: Van draden en daden (Wansink-bundel), Deventer 2006, pp. 70-71.
[3] Zie http://www.nassauverzekeringen.nl/verzekeringen/werknemersschadeverzeke…. De verzekerde som is standaard 1 miljoen euro. Het is mogelijk om een hogere verzekerde som overeen te komen.
[4] Ik laat hierbij wel buiten beschouwing dat deze verzekering op één punt tekortschiet. In de polis is namelijk nadrukkelijk bepaald dat naar analogie van art. 6:101 BW eigen schuld aan de werknemer kan worden tegengeworpen. Uit de hierboven geciteerde overweging van de Hoge Raad valt echter op te maken dat aan de werknemer alleen opzet en bewuste roekeloosheid mag worden tegengeworpen.
[5] Zie o.m. M. van den Steenhoven, Waar eindigt de verantwoordelijkheid van de werkgever voor (verkeers)ongevallen van zijn werknemers?, VR 2009, p. 133-139.
[6] Zie hierover M.A. Mouris, De aansprakelijkheid van de werkgever voor de gevolgen van een overval, TVP 2011, p. 50-54.
[7] HR 22 januari 1999, NJ 1999/534 (S./Reclassering) (VR 1999/118 m.nt. Lyda Bier).
[8] Zie voor een situatie waarbij de werkzaamheden buiten de onderneming plaatsvinden, maar de werkgever wel in staat was om dergelijke maatregelen te treffen, HR 19 oktober 2001, NJ 2001/663 (PTT/Baas) (VR 2002/32).
[9] Zie bijv. Hof Den Bosch 6 juli 2010, LJN BN0734; Rb. Utrecht 16 juni 2010, JAR 2010/189 en Hof Leeuwarden 11 januari 2011, LJN BP1174 (opgenomen in deze editie onder nummer 98).
[10] Vgl. HR 17 april 2009, RvdW 2009/552, VR 2009/51 (M/V Communicatie/Van den Brink).
[11] Vgl. HR 18 maart 2005, NJ 2009/328 (KLM/De Kuijer) (VR 2005/96).
[12] Zoals in HR 4 oktober 2002, NJ 2004/175 (broodmes) (VR 2004/111); HR 2 maart 2007, NJ 2007/143 (val door nat geworden tegelvloer) (VR 2007/148) en HR 26 november 2010, NJ 2010/635 (verontreinigd drinkwater).
[13] Wansink meent dat hiermee rekening moet worden gehouden en is daar ook een voorstander van. Zie J.H. Wansink, Verzekering van goed werkgeverschap: hoe en waar?,
AV&S 2009, p. 243
.
[14] In zijn conclusie voor HR 26 november 2010, LJN BN9977 (verontreinigd drinkwater).
[15] J.B.M. Vranken, Taken van de Hoge Raad en zijn parket in 2025, in: De Hoge Raad in 2025, Den Haag 2010, p. 32.
[16] Zie voor het waarom mijn ‘De directe schadeverzekering als vervanging van aansprakelijkheid’, NJB 1999, p. 1547-1554.
[17] Zie N. Frenk en F.R. Salomons, De verplichte verkeersverzekering ten behoeve van werknemers: wat te vorderen van wie en bij welke rechter?, VR 2009, p. 141-142. Zie ook T. Hartlief in zijn noot (no. 39) onder HR 20 februari 2009, NJ 2009/335 (VR 2009/69), die erop wijst dat zonder hulp van buitenaf de Hoge Raad de zaak niet rond krijgt.
[18] P.W.A. Cort van der Linden, Aansprakelijkheid der werkgevers voor ongelukken der werklieden,
Themis 1885, p. 442-475
.
[19] P.W.A. Cort van der Linden, Aansprakelijkheid der werkgevers voor ongelukken der werklieden, Themis 1885, p. 442-475.