VR 2011/103, Preprocessuele comparitie

VRA 2011/103
2011-10-24
Mw. mr. M.A. de Jong Schouwenburg
Bij de invoering van de Wet Collectieve Afwikkeling Massaschade (WCAM) in 2005 is afgesproken dat deze na verloop van enige tijd zou worden geëvalueerd. Inmiddels is dit gebeurd.[1] Hieruit blijkt dat de WCAM weliswaar positief is ontvangen, maar dat er wel enkele verbeterpunten zijn. Uit de evaluatie is een concept wetsvoorstel tot wijziging van de WCAM voortgevloeid, waarin een procesrechtelijk novum, namelijk de preprocessuele comparitie, wordt geïntroduceerd. Het doel van deze preprocessuele comparitie is bevordering van onderhandelingen en schikkingen. In dit artikel wordt nader ingegaan op deze nieuwe vorm van compareren. Daarnaast worden er kanttekeningen geplaatst bij het concept wetsvoorstel.
Preprocessuele comparitie
Goed idee maar uitwerking laat te wensen over
VRA 2011/103
Mw. mr. M.A. de Jong Schouwenburg[2]
1.
Inleiding
In de afgelopen decennia zijn wij op velerlei wijzen geconfronteerd met rampen die legio slachtoffers tot gevolg hadden. Voorbeelden zijn de ramp met Turkish Airlines, de vuurwerkramp in Enschede, de aandelenlease-affaire en de DES-zaken. Bij al deze gebeurtenissen was sprake van massaschade. Onder massaschade wordt verstaan een groot aantal vorderingen tot schadevergoeding die allen voortvloeien uit één gebeurtenis, of een reeks identieke gebeurtenissen.[3] Voorbeelden van massaschaden die het gevolg zijn van een reeks identieke gebeurtenissen, waarbij de schade vaak over een langere periode en bij een geografisch verspreide (grotere) groep slachtoffers ontstaat, zijn de DES-zaken, World online en Dexia (“mass exposure accidents”). Massaschade kan, zoals gezegd, ook het gevolg zijn van een eenmalige gebeurtenis waardoor in één keer veel personen tegelijk schade lijden zoals de Bijlmerramp, de vuurwerkramp in Enschede en de cafébrand in Volendam (“mass disaster accidents”).[4]
Indien zich een gebeurtenis voordoet waarbij massaschade ontstaat, is het zinvol dat alle slachtoffers hun krachten bundelen. Op 27 juli 2005 is de Wet Collectieve Afwikkeling Massaschade (WCAM) in werking getreden.[5] Bij de behandeling van het wetsvoorstel van de WCAM in 2004 deed de toenmalige minister van Justitie de belofte de WCAM na verloop van tijd te evalueren.[6] Die belofte is nagekomen. Uitkomst van de evaluatie is dat de wet over het algemeen voldoet maar dat er ook verbeterpunten zijn. Naar aanleiding van de evaluatie is op 14 februari 2011 een concept wetsvoorstel[7] tot wijziging van de WCAM ingediend. Dit wetsvoorstel voorziet in een aantal verbeterpunten. Zo wordt met
artikel 1018a
Rv de preprocessuele comparitie ingevoerd. Omdat deze comparitie de spil vormt van het wetsvoorstel, zal in het onderstaande uitsluitend daarop worden ingegaan, en worden de overige voorgestelde veranderingen buiten beschouwing gelaten. In het navolgende worden na een inleiding over het doel en de strekking van de WCAM, alsmede een weergave van de kritiekpunten die bij de evaluatie ervan naar voren zijn gekomen, drie kanttekeningen geplaatst bij het voorgestelde
artikel 1018a
R
V
die heroverweging rechtvaardigen. Dit artikel wordt afgesloten met een conclusie.
2.
Wet Collectieve Afwikkeling Massaschade
De kern van de WCAM is dat zij de mogelijkheid biedt om een overeenkomst over de afwikkeling van massaschade, die is gesloten tussen belangenorganisaties en de aansprakelijke partij of partijen, verbindend te laten verklaren voor de gehele groep benadeelden.[8] De wet kent een materieelrechtelijk deel dat is opgenomen in Boek 7 BW, artikelen 907-910, en een procesrechtelijk deel dat is opgenomen in artikelen 1013-1018 Rv.
Materieelrechtelijk deel
Artikelen 907-910 van boek 7 BW regelen de vereisten waaraan een overeenkomst moet voldoen om algemeen verbindend te worden verklaard. Deze artikelen zijn onder dezelfde titel opgenomen als waar de vaststellingsovereenkomst onder is geschaard. De reden hiervoor is dat de overeenkomst onder de WCAM, na algemeenverbindendverklaring door de rechter, geldt als een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:900 BW.
Artikel 7:907 lid 1 BW bepaalt dat een overeenkomst gesloten moet worden door een stichting of vereniging met volledige rechtspersoonlijkheid die ingevolge haar statuten de belangen van betrokken benadeelden behartigt. De vereisten waaraan de “representant” dient te voldoen, zijn ontleend aan
artikel 3:305a lid 1
BW.[9] De rechter beoordeelt of de hoogte van de toegekende vergoedingen redelijk is alvorens hij de overeenkomst verbindend kan verklaren. Hier houdt de rechter rekening met de mogelijke oorzaken van de schade, de omvang van de schade, en de eenvoud en snelheid waarmee de vergoedingen verkregen kunnen worden. Ook kijkt de rechter of er voldoende zekerheid is gesteld voor de nakoming van de overeenkomst. Indien de rechter van mening is dat de overeenkomst niet aan de vereisten voldoet, kan hij partijen de gelegenheid geven om de overeenkomst aan te vullen of te wijzigen.[10] De rechter heeft daarbij niet de bevoegdheid de overeenkomst ambtshalve te wijzigen.[11] Indien de rechter van mening is dat de overeenkomst voldoet aan de in de WCAM gestelde vereisten, verklaart hij/zij de overeenkomst verbindend voor de hele groep benadeelden zoals in de schikkingsovereenkomst omschreven.[12]
Benadeelden kunnen binnen een door de rechter te bepalen termijn van tenminste drie maanden na de aankondiging van de beschikking in één of meer door het gerechtshof aangewezen nieuwsbladen (art. 1017 lid 3 Rv), gebruik maken van een opt-out mogelijkheid. Indien een benadeelde van de gebondenheid van de overeenkomst afziet, kan hij/zij de aansprakelijke partij(en) buiten de overeenkomst aanspreken (art. 7:908 lid 2 BW).
Procesrechtelijk deel
De artikelen 1013-1018 Rv bepalen de manier waarop een overeenkomst verbindend kan worden verklaard.
De wetgever heeft in artikel 1013 lid 3 Rv bepaald dat het Gerechtshof Amsterdam exclusief bevoegd is om kennis te nemen van het verzoekschrift tot verbindendverklaring. Er is voor het Gerechtshof Amsterdam gekozen omdat dan gebruik kan worden gemaakt van de opgebouwde financiële expertise van de Ondernemingskamer van dit hof.[13] Indien de rechter overgaat tot verbindendverklaring, heeft de overeenkomst tussen partijen en benadeelden de gevolgen van een vaststellingsovereenkomst waarbij elke gerechtigde als partij geldt.
Tegen het verzoek kan een verweerschrift worden ingediend op grond van artikel 1014 jo. artikel 282 Rv hetzij door de belanghebbende bij de overeenkomst, hetzij door de stichting of vereniging met volledige rechtsbevoegdheid, niet zijnde de verzoeker, die ingevolge haar statuten de belangen van de personen behartigt ten behoeve van wie de overeenkomst is gesloten.[14]
3
Evaluatie en beperkingen van de WCAM: toejuiching actievere rol rechter
De WCAM is over het algemeen positief ontvangen. Veel auteurs zien de toegevoegde waarde van de WCAM.[15] Er zijn echter ook bezwaren geuit. Zo heeft de rechter onder de huidige WCAM een te beperkte rol en biedt de wet niet genoeg aanknopingspunten voor een meer inhoudelijke toets van de overeenkomst.[16] Een ander veel gehoord en gelezen bezwaar is dat het systeem van de WCAM er vanuit gaat dat partijen er samen uit komen, alvorens de “hulp” van de rechter wordt ingeroepen om te beoordelen of de tussen partijen bereikte consensus (de schikking) wel aan de vereisten voldoet.[17] Deze bereidheid zal zeker bij de veroorzakende partij niet altijd bestaan. Indien er een verschil van mening bestaat over essentiële rechtsvragen, zullen partijen niet zo gemakkelijk over dit meningsverschil heen kunnen stappen.[18]
Niet alleen in de literatuur is de wet besproken, ook heeft er een ambtelijke evaluatie van de WCAM plaatsgevonden. Daarbij zijn gesprekken gevoerd met rechters, advocaten, belangenorganisaties en schadeveroorzakers. Ook tijdens deze evaluatie is gebleken dat de wet in principe goed voldoet, maar dat er behoefte is aan aanvullende maatregelen ter vergroting van de onderhandelingsbereidheid van partijen en ter ondersteuning van de totstandkoming van een collectieve schikking.[19]
Naar aanleiding van de evaluatie schreef de toenmalige minister van Justitie, Hirsch Ballin, een brief aan de Tweede Kamer waarin hij al een voorstel formuleerde tot de invoering van een preprocessuele comparitie.[20] Dit idee kwam niet geheel uit de lucht vallen. Asser e.a.[21] en Tzankova[22] waren de minister voor met hun voorstel om de mogelijkheid tot het instellen van een preprocessuele comparitie te creëren.[23]
4.
Wetsvoorstel
Artikel 1018a lid 1
Rv
“Indien een veelheid aan personen door een gebeurtenis of gelijksoortige gebeurtenissen is benadeeld, kan, voordat de zaak aanhangig is, de rechtbank, teneinde een overeenkomst, bedoeld in artikel 907, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, te beproeven, op verzoek van een in dat lid bedoelde stichting of vereniging en van de persoon of personen die door deze gebeurtenis of gebeurtenissen verantwoordelijk worden gehouden, dan wel op verzoek van een van hen, een verschijning ter terechtzitting van deze partijen bevelen.”
De evaluatie is uitgemond in een nieuw concept wetsvoorstel.[24] In het wetsvoorstel wordt een nieuw artikel,
artikel 1018a
Rv, ingevoegd. Artikel 1018a Rv opent de mogelijkheid tot het entameren van een preprocessuele comparitie. De comparitie kan volgens het wetsvoorstel worden verzocht door een stichting of vereniging als bedoeld in artikel 7:907 lid 1 BW. Dit impliceert dat de verzoekende stichting of vereniging ook representatief dient te zijn voor de benadeelden.[25]
Daarnaast kan volgens het voorstel een preprocessuele comparitie worden verzocht door de persoon of personen die de schade hebben veroorzaakt. Partijen kunnen er ook voor kiezen om gezamenlijk een comparitie te verzoeken. In het voorstel wordt de rechtbank bevoegd verklaard kennis te nemen van een dergelijk verzoek.
Volgens de Memorie van Toelichting bij het voorstel biedt de preprocessuele comparitie partijen en de rechter de gelegenheid om te bezien of een collectieve schikking kan worden getroffen, dan wel om de verdere afhandeling van de zaak te bespreken. Het doel van de preprocessuele comparitie is dat partijen ondersteund worden in buitengerechtelijke onderhandelingen. De Memorie van Toelichting noemt voorbeelden van wat er tijdens een comparitie aan de orde kan komen, zoals de vraag hoe partijen verder zullen trachten een vaststellingsovereenkomst te bereiken, dan wel hoe de verdere wijze van behandeling van geschillen over de massavorderingen zal plaatsvinden.[26] Hierbij kan mediation aan de orde komen. In geval er een akkoord wordt bereikt, wordt dit in een proces-verbaal vastgelegd.
Omdat een preprocessuele comparitie alleen zin heeft als beide partijen verschijnen, bepaalt
artikel 1018a lid 3
Rv dat de partij die wordt opgeroepen, verplicht is te verschijnen.
In het verzoekschrift dient een omschrijving van het geschil of de geschillen te staan en een omschrijving van het verzoek. Volgens de Memorie van Toelichting wordt met de omschrijving van het geschil bedoeld helderheid te verschaffen over de punten ten aanzien waarvan rechterlijke tussenkomst wordt verzocht.
5
Beoordeling wetsvoorstel
Tot op heden speelt de rechter, zoals gezegd, een beperkte rol, en kan de onwelwillendheid bij de schadeveroorzakende partij een probleem vormen en voor veel vertraging zorgen. Denk bijvoorbeeld aan de hele Dexia problematiek. Het heeft toen zeer lang geduurd voordat partijen een schikking troffen. Frenk[27] sluit hierbij niet uit dat de autoriteit van Duisenberg zelfs noodzakelijk was om in de aandelenlease-affaire tot een schikking te komen.[28] Beantwoording van vragen over causaliteit, eigen schuld en omvang van schade kan dus lange tijd duren.
De preprocessuele comparitie komt dan ook als geroepen. Het feit dat deze comparitie kan worden verzocht door één van de betrokken partijen is een positieve ontwikkeling. Op deze manier kan de andere, niet meewerkende partij, namelijk gedwongen worden om zich minder star op te stellen.
Onder de huidige WCAM komt de rechter pas in beeld nadat partijen over allerlei geschilpunten hebben gesteggeld. Daardoor heeft de rechter minder inzicht in hoe de overeenkomst tot stand is gekomen. In de voorgestelde preprocessuele comparitie komt hij in een eerder stadium in the picture. Tevens wordt zijn rol vergroot doordat hij partijen kan assisteren bij belangrijke geschilpunten.[29] Deze ontwikkeling valt zeker toe te juichen, mede gezien het feit dat niet alleen de aan de onderhandelingstafel zittende partijen, maar alle derden aan de vaststellingsovereenkomst gebonden zijn (mits zij geen gebruik maken van de opt-out mogelijkheid).[30]
Hoewel ik het voorstel tot het instellen van een preprocessuele comparitie een bruikbaar idee vind, omarm ik het wetsvoorstel slechts met één arm. De uitwerking laat namelijk hier en daar te wensen over. Hieronder wordt ingegaan op de mitsen en maren van het voorgestelde
artikel 1018a
Rv.
5.1.
Deelbeslissing als katalysator
Hierboven is reeds uitvoerig ingegaan op het feit dat hoe meer partijen om de onderhandelingstafel zitten, hoe lastiger het zal zijn overeenstemming te bereiken. Het gezegde luidt niet voor niets: ‘zoveel hoofden, zoveel zinnen’. Partijen zijn vaak niet bereid elkaars standpunten te accepteren. Hoewel de in het wetsvoorstel voorgestelde preprocessuele comparitie een interessante procesrechtelijke noviteit in massaschade zaken is, vraag ik mij af of de hulp van een rechter, op de manier die wordt voorgesteld in het wetsvoorstel[31], wel zwaarwegende of principieel van aard zijnde bezwaren van tafel kan halen. Indien een partij zijn of haar poot stijf houdt, zal de comparitie geen effect sorteren.
Zelfs in het geval dat de rechter een zeer actieve houding aanneemt, kunnen partijen zich nog steeds halsstarrig opstellen. Zo is uit onderzoek gebleken dat partijen wantrouwend staan tegenover de bereidheid van de andere partij om tot een oplossing te komen.[32] Partijen verwachten bij aanvang van een comparitie niet dat er een schikking kan worden bereikt.
Om vastgelopen onderhandelingen weer in beweging te krijgen, zou het wetsvoorstel meer aanknopingspunten moeten bieden voor deelbeslissingen.[33] Inspiratie kan worden geput uit de Wet deelgeschillen die op 1 juli 2010 is ingetreden. Deze biedt de mogelijkheid om in geval van letsel- of overlijdensschade een deel van het geschil aan de rechter voor te leggen. Uit de korte periode dat de wet van kracht is, is gebleken dat bijna ieder geschil als deelgeschil kan worden aangemerkt. De rechter bekijkt bij een dergelijke procedure of een uitspraak een bijdrage kan leveren aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. De Rechtbank Utrecht heeft geoordeeld dat het erom gaat of partijen een vervolgstap kunnen zetten in het onderhandelingsproces.[34] De reacties en geluiden uit de praktijk op de deelgeschillenprocedure zijn over het algemeen zeer positief. De praktijk biedt tot op heden bovendien weinig aanwijzingen dat er na een deelbeschikking een bodemprocedure wordt gestart. Over drie jaar zal de Wet deelgeschillen worden geëvalueerd.[35]
Omdat het doel van de Wet deelgeschillen is dat de rechter een deelbeslissing kan geven waarmee hij/zij een bijdrage kan leveren aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst, sluit dit naadloos aan op de doelstelling van de preprocessuele comparitie. Er zou voor wat betreft de preprocessuele comparitie dan ook inspiratie kunnen worden geput uit de (Memorie van Toelichting bij de) Wet deelgeschillen; aan
artikel 1018a
Rv zou een lid kunnen worden toegevoegd waarin komt te staan dat de preprocessuele comparitie mede tot doel heeft dat, indien partijen vastlopen, de rechter deelbeslissingen kan geven. Partijen zouden dan gedurende de onderhandelingen aan de rechter een beslissing kunnen vragen over het gedeelte van het geschil dat hen verdeeld houdt. Deze verdeeldheid kan namelijk de voortgang van de onderhandelingen ernstig belemmeren. Eventueel gemaakte afspraken dienen dan wel in een proces-verbaal te worden vastgelegd om latere misverstanden te verkomen. Ook sluit mijn voorstel tot de mogelijkheid een deelbeslissing te geven aan bij de ervaring dat partijen tijdens een comparitie (na antwoord) er de voorkeur aan geven dat de rechter een voorlopig oordeel velt.[36]
Het is aan te bevelen dit pas in praktijk te brengen nadat de Wet deelgeschillen is geëvalueerd. Deze evaluatie heeft namelijk tevens tot doel om na te gaan of de deelgeschilprocedure ook bij andersoortige geschillen kan worden ingezet. Tijdens deze evaluatie zou dan speciale aandacht moeten worden geschonken aan de afwikkeling van massaschade.
Verder zou een deelbeslissing ook kunnen bijdragen aan de vermindering van de zogenaamde proefprocedures. Thans bestaat namelijk de mogelijkheid dat partijen een proefprocedure aanspannen om schadevergoeding te krijgen of een rechtsvraag beantwoord te krijgen. Het nadeel van een dergelijke proefprocedure kan zijn dat andere belanghebbenden aangespoord worden om te wachten met een collectieve actie.[37] Daarnaast dreigt bij het aanspannen van een proefprocedure het gevaar dat de uitkomst van zo’n procedure niet gunstig zal zijn voor de grote(re) groep van benadeelden. De behoefte aan een proefprocedure zou verminderd kunnen worden doordat een rechter in de WCAM-procedure een deelbeslissing geeft. Doordat er in een vroeg stadium al een beslissing wordt gegeven over een bepaalde rechtsvraag, zal de (in de ogen van sommige benadeelden) noodzaak tot het aanhangig maken van een proefprocedure afnemen. Een deelbeslissing laat namelijk minder lang op zich wachten dan een uitspraak in een proefprocedure.
Samenvattend lijkt het me aan te bevelen bovenstaand voorstel te parkeren tot het moment dat de Wet deelgeschillen is geëvalueerd. Indien uit deze evaluatie blijkt dat de wet zich ook leent voor andere procedures, zou overwogen kunnen worden om aan
artikel 1018a
Rv een lid toe te voegen waarin de rechter de bevoegdheid krijgt om op verzoek van één van beide partijen een deelbeslissing te geven.
5.2.
Twee kapiteins op één schip?
Het voorgestelde
artikel 1018a lid 1
Rv voorziet erin dat de rechtbank een verschijning ter terechtzitting van partijen kan bevelen. Het is onlogisch en mijns inziens ook onjuist dat de minister de rechtbank[38] in plaats van het Hof Amsterdam, in populair taalgebruik de “WCAM-rechter” genoemd, bevoegd wil maken.
De preprocessuele comparitie is in het leven geroepen om een collectieve schikking sneller tot stand te brengen. Daarom kan op grond van
artikel 9:709
BW een verbindendverklaring worden verzocht. De bevoegde rechter bij deze verbindendverklaring is, ook onder het wetsvoorstel, het Gerechtshof Amsterdam o.a. vanwege haar expertise. Het is dus curieus indien de preprocessuele comparitie, die hetzelfde doel heeft als de overige bepalingen van de WCAM, zou plaatsvinden bij de rechtbank. De reden dat de preprocessuele comparitie in het leven is geroepen, is nu juist dat de rechter in een vroeg stadium partijen kan assisteren bij de belangrijkste geschilpunten opdat zij eerder bereid zijn om over een schikking te praten. Het wetsvoorstel zorgt ervoor dat de rechter bij overeenstemming vervolgens niet kan doorpakken, omdat partijen de, mede door hen tot stand gekomen vaststellingovereenkomst, door een andere rechter moeten laten toetsen. Om tot verbindendverklaring van de vaststellingsovereenkomst te komen, moet een nieuw verzoekschrift worden ingediend bij de WCAM-rechter. Deze rechter kan oordelen dat de overeenkomst moet worden aangevuld of worden gewijzigd terwijl de overeenkomst met behulp van de relatief bevoegde rechter tot stand is gekomen. Dit alles komt de proceseconomie bepaald niet ten goede.
Bovendien is één van de door velen geuite kritiekpunten op de huidige WCAM nu juist dat de rechter, nu hij er pas in een laat stadium aan te pas komt, geen inzicht heeft in hoe de schikking tot stand is gekomen. Het zou dan ook voor de hand liggen om net als het verzoek tot verbindendverklaring, ook de preprocessuele comparitie door het Hof Amsterdam te laten behandelen. Op deze manier wordt bovendien een ander doel van de WCAM, namelijk het bespoedigen van een onherroepelijke uitspraak, bereikt.
Indien de preprocessuele comparitie plaatsvindt voor een andere rechter dan de WCAM-rechter, zouden er strijdigheden kunnen ontstaan. Het is zeer onwenselijk dat er contradictie zou bestaan tussen door de relatief bevoegde rechter gedane voorstellen om een schikking te beproeven, en de inhoudelijke beoordeling door de WCAM-rechter. Daar komt nog bij dat rechters hun aanpak voor een comparitiezitting betrekkelijk intuïtief en individueel blijken te bepalen.[39]
Tegen het hierboven door mij gedane voorstel zou door critici ingebracht kunnen worden dat de onafhankelijkheid van de rechter op deze wijze in het geding komt. De rechter die een bijdrage heeft geleverd aan de inhoud van de vaststellingsovereenkomst zal volgens dit voorstel namelijk deze zelfde vaststellingsovereenkomst moeten beoordelen. Gesteld zou kunnen worden dat dit leidt tot een kokervisie.
Daarbij zouden critici kunnen stellen dat inschakeling van een andere rechter een waarborgfunctie heeft. Wellicht is de rechtbank namelijk te zeer betrokken bij de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst en niet meer goed in staat om een evenwichtig oordeel te geven over de uitwerking van de overeenkomst richting de deelnemers wier stem niet is gehoord, maar die wel aan de overeenkomst kunnen worden gebonden. Een afstandelijker oordeel van het hof zou in dit perspectief wenselijk kunnen zijn.
Echter, hoewel de rechter een actieve houding aanneemt, is hij of zij niet direct betrokken bij de daadwerkelijke opstelling van de vaststellingsovereenkomst. Omdat de rechter wél nauw betrokken is geweest bij de geschilpunten, kan juist deze rechter het verzoek tot verbindendverklaring goed beoordelen, ook richting deelnemers wier stem niet is gehoord.
Kortom: het is niet raadzaam dat twee verschillende rechters zich met de beslechting van hetzelfde geschil bezighouden.
5.3.
Mediation
Hoewel in de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel mediation slechts kort wordt aangestipt, wil ik hier toch enkele woorden aan wijden. Onderzoek heeft aangetoond dat mediation zeer succesvol kan zijn. Zo heeft Van de Laar in dit tijdschrift geschreven dat mediation in 88% van de letselschadezaken waarbij zij betrokken was, geslaagd was.[40] Indien een mediator beproeft waar de pijnlijke punten liggen en zorgt voor een goede communicatie, blijkt dat partijen minder terughoudend en wantrouwend zijn ten opzichte van elkaar. Partijen blijken bij mediation sneller geneigd te zijn een geschil geheel of gedeeltelijk buitengerechtelijk te beslechten. Een mediationsessie duurt gemiddeld tussen de 5 tot 8 uur. Hierdoor zitten partijen langer tegenover elkaar dan bij een comparitie. Waar de taak van de rechter bij een comparitie ophoudt, gaat de mediator door. De mediator spreekt met partijen apart om te zien wat hun bezwaren zijn. Als daarna alle partijen met elkaar om de tafel zitten, kan de mediator beter beproeven waar de schikkingsmogelijkheden liggen. De praktijk wijst uit dat mediation tijd- en kostenbesparend kan werken en relaties kan sparen.[41] Bij mediation zal de mediator een luisterend oor bieden en goed doorvragen. Op deze manier komt de mediator erachter waar nu werkelijk de schoen wringt. Een mediator kan aan partijen bovendien duidelijk maken wat de risico’s zijn indien er geprocedeerd zou worden.
Bij massaschades is ook vaak sprake van persoonlijk letsel. Gelet op het beschreven succes van mediation als instrument om zaken op te lossen, verdient het aanbeveling dit instrument ook bij massaschades in te zetten. Voor wat betreft de uitwerking zou aansluiting gezocht kunnen worden bij artikel 7:907 BW en artikel 1017 lid 3 Rv; belangenorganisaties nemen plaats aan de “mediationtafel”. Er kan dan gebruik worden gemaakt van de case management-techniek: het vormen van subgroepen.[42] Indien er een schikking is bereikt, zouden benadeelden dan eventueel gebruik kunnen maken van de opt-out mogelijkheid.
Hiervan is reeds gebruik gemaakt in de Dexia zaak. Hier is in februari 2005 de mediation van start gegaan, onder leiding van Wim Duisenberg. Deze mediation heeft op 29 april 2005 geleid tot een schikking, de Duisenberg-regeling.
6.
Conclusie
Het wetsvoorstel waarin de preprocessuele comparitie wordt geïntroduceerd is een stap in de goede richting. Het voorstel biedt partijen en de rechter de gelegenheid om te bezien of een collectieve schikking kan worden getroffen dan wel om de verdere afhandeling van de zaak te bespreken. Het doel is om partijen te ondersteunen in buitengerechtelijke onderhandelingen, zodat zij zelf een vaststellingsovereenkomst kunnen sluiten. Het wetsvoorstel maakt het mogelijk de rechter eerder in te schakelen. Is dat eenmaal gebeurd, dan wordt de rechter geacht zich actief op te stellen. Dit is een goede ontwikkeling omdat daarmee belet kan worden dat partijen zich in een jarenlange strijd steeds meer in hun eigen standpunt vastbijten, waardoor de loopgraven zich verdiepen.
Of de mogelijkheden die het wetsvoorstel biedt leiden tot meer en sneller getroffen schikkingen, valt zeer te betwijfelen. Indien partijen op principiële gronden van mening verschillen, zal ook tussenkomst van de rechter in een eerder stadium geen zin hebben in geval de rechter partijen enkel assisteert bij het formuleren van geschilpunten. De preprocessuele comparitie, zoals uitgewerkt in het wetsvoorstel, is mijns inziens te vrijblijvend. De rechter zou meer bevoegdheden moeten krijgen om partijen over de streep te trekken. Daartoe zou aan
artikel 1018a
Rv een extra lid moeten worden toegevoegd waarin de rechter de bevoegdheid krijgt, indien partijen er niet gezamenlijk uitkomen, een deelbeslissing te geven op verzoek van één van de partijen.
Ter vergroting van de proceseconomie verdient het verder aanbeveling het wetsvoorstel zó aan te passen, dat de preprocessuele comparitie ‑ in plaats van door twee verschillende rechters te laten behandelen ‑ voorbehouden blijft aan de WCAM-rechter, het gerechtshof te Amsterdam.
[1] Kamerstukken II 2008/09, 31762, nr. 1.
[2] Advocaat bij Beer advocaten te Amsterdam
[3] Kamerstukken II 2003/04, 29 414, nr. 3, p.1.
[4] Kamerstukken II 2003/04, 29 414, nr. 3, p.2.
[5] Stb. 2005, 340 jo. 2005, 380.
[6] Handelingen II, 2004/05, nr. 10, p. 509.
[7] Hierna zal gemakshalve gesproken worden van het wetsvoorstel.
[8] Kamerstukken II 2003/04, 29 414, nr. 3, p.1.
[9] Kamerstukken
II
2003/04, 29 414, nr. 3, p. 10.
[10] Kamerstukken II 2003/04, 29 414, nr. 3, p.16.
[11] A.R.J. Croiset van Uchelen, “Van corporate litigation naar corporate settlement”, Geschriften vanwege de Vereniging Corporate Litigation 2003-2004, Deventer, Kluwer, 2004, p. 134.
[12] C.J.M. van Doorn, “Een collectieve afwikkeling van massaschade en de belangen van de individuele benadeelde”,
NTBR 2010, p. 387
e.v.
[13] Kamerstukken II 2003/04, 29 414, nr. 3, p. 25; Croiset van Uchelen, t.a.p., p. 133.
[14] Kamerstukken II, 2003/04, 29 414, nr. 3. p. 27; A.L.H. Ernes, “de procesrechtelijke kant van het Wetsvoorstel Collectieve Afwikkeling Massaschade (29 414)”, PP 2004/6, p. 149.
[15] Zie o.a. C.W.M. Lieverse, “Collectieve afwikkeling van massaschade”,
TvE 2004/5, p. 87-95
; H.B. Krans “Een nieuwe aanpak van massaschade”,
NTBR 2005/2, p. 2-13
; N. Frenk, “Massaschade: de Nederlandse benadering”,
AV&S 2007/33, p. 214-222
.
[16] Zie o.a. G.M. van Wassenaer, “Collectieve afwikkeling van massaschade, een nieuwe horizon?”,
VR 2004, editie 6, p. 165
; C.J.M. van Doorn, “De tweede WCAM-beschikking is een feit: tijd voor een terugblik en een blik vooruit.”,
AV&S 2007/3, p. 114
.
[17] Zie o.a. Van Wassenaer, a.w., p. 165-166 en Frenk, a.w., p. 217.
[18] Zie o.a. Van Wassenaer, a.w., p. 165-168; I.N. Tzankova, Toegang tot het recht bij massaschade, diss. UvT 2007, Deventer, Kluwer, 2007, p. 155-157; Croiset van Uchelen, t.a.p., p. 321-329.
[19] Kamerstukken II 2008/09, 31 762, nr. 1, p. 5.
[20] Kamerstukken II, 2008/09, 31 762, nr. 1, p. 5 e.v.
[21] W.D.H. Asser, H.A. Groen en J.B.M. Vranken, m.m.v. I.N. Tzankova, Uitgebalanceerd, Den Haag, 2006, p. 65-66 en 121-122.
[22] Zie ook Tzankova, t.a.p., p. 158-161.
[23] Deze preprocessuele comparitie is niet geheel nieuw. Van 1838 tot 1971 dienden echtgenoten die wilden scheiden eerst een zogenaamde “verzoeningscomparitie” te ondergaan bij de president van de rechtbank alvorens over te gaan tot dagvaarden.
[24] Concept wetsvoorstel tot Wijziging van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering teneinde collectieve afwikkeling van massavorderingen verder te vergemakkelijken (Wet tot wijziging van de Wet Collectieve Afwikkeling Massaschade), gepubliceerd op de website www.internetconsultatie.nl.
[25] Artikel 7:907 BW bepaalt dat alleen een stichting of vereniging met volledige rechtsbevoegdheid die ingevolge haar statuten de belangen van de betrokken benadeelden behartigt, bevoegd is een overeenkomst te sluiten.
[26] Concept wetsvoorstel, p. 18.
[27] Frenk, a.w., p. 214-222.
[28] In eerste instantie is er een bemiddelingspoging gedaan door de Commissie Oosting. Deze bemiddeling faalde echter.
[29] Kamerstukken II 2008/09, 31 762, nr. 1, p. 6.
[30] Zie ook Van Doorn, a.w., p. 114.
[31] Namelijk het assisteren bij de formulering van de belangrijkste geschilpunten en het stimuleren om het geschil buitengerechtelijk af te wikkelen.
[32] J. van der Linden (2008), Zitting, luisteren en schikken: rechtvaardigheid en doelbereik bij comparitie na antwoord, Den Haag: Raad voor de Rechtspraak jaargang 4, nr. 5, p. 29-35. Hoewel ik me realiseer dat dit onderzoek van toepassing is op de comparitie na antwoord, ben ik van mening dat dit een goede weergave geeft van de gedachtegang en opstelling van partijen voor en tijdens een comparitie.
[33] Andere opvatting zie Frenk, a.w., p. 222. Hij geeft aan dat, indien de rechter een inhoudelijk oordeel velt, de rechter plaatsneemt aan de onderhandelingstafel.
[34] Rechtbank Utrecht 13 oktober 2010, LJN BO1694.
[35] Stb. 2010, 221
artikel V.
[36] P. Ippel en S. Heeger-Hertter (2006), Sprekend de Rechtbank. Alledaagse communicatie in de Utrechtse zittingszaal, Wolf Legal Publishers, Nijmegen.
[37] Indien er een collectieve actie wordt gestart, dan worden individuele procedures geschorst, art. 1015 Rv.
[38] Hiermee wordt de relatief bevoegde rechtbank bedoeld (art. 262 Rv).
[39] Van der Linden, t.a.p., p. 99.
[40] J.M. van de Laar, “Ervaringen van een mediator in letselschadezaken”,
VR 2010 editie 5, p. 135
. In het onderzoek zijn 50 mediations meegenomen.
[41] E.J.M. Beukering, “Mediation naast rechtspraktijk in civielrechtelijke geschillen: een vergelijking tussen de Engelse en de Nederlandse situatie”,
TMD 2002/4, p. 64
.
[42] Gerechtshof Amsterdam, 25 januari 2007, LJN AZ 7033, r.o. 6.2 en 6.3.