VRA 2011/130
2011-12-18
Mr. J. Schep
De Tram
VRA 2011/130
Mr. J. Schep[1]
In het themanummer van Verkeersrecht over het openbaar vervoer van mei 1977 is een publicatie van H.H. Boender opgenomen over de ‘Stadstram’. Boender was destijds juridisch medewerker bij de openbaar vervoerder in de Hofstad, de HTM.[2] Sedertdien is in Verkeersrecht niet meer specifiek over de tram geschreven. Na bijna 25 jaar mag de tram wel weer eens onderwerp van een aparte bespreking zijn. Ik zal eerst een aantal technische aspecten en ontwikkelingen de revue laten passeren en daarna aandacht besteden aan de verkeersrechtelijke positie van de tram. Het ontbreken van adequate regelgeving voor de technische eisen van de tram komt aan de orde. Vervolgens zal ik aandacht besteden aan de betekenis van
artikel 185
WVW in relatie tot de tram, waarbij ook de situatie in België in dat opzicht aan de orde komt. Ten slotte besteed ik aandacht aan de vervoerdersaansprakelijkheid en de recente ontwikkelingen over de beperking van de aansprakelijkheid van de vervoerder.
De elektrische tram
De elektrische tram is iets ouder dan de auto; hij reed in 1881 in Berlijn. In 1896 verzocht de HTM het gemeentebestuur van Den Haag toestemming om haar paardentram om te zetten in een elektrisch net. De elektrificering van de tram heeft in Nederland sterk bijgedragen aan de elektrische openbare verlichting. [3]Trams rijden tegenwoordig vrijwel overal elektrisch [4]en worden als regel gevoed door een bovenleiding van 600 volt. Het is bovendien een modern vervoermiddel in de actuele zoektocht naar de beperking van de CO2-uitstoot.
In Nederland rijden trams in Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Utrecht. De lengte van het net voor deze vier steden gezamenlijk bedraagt ongeveer 400 km. Dagelijks maken ongeveer 600.000 reizigers gebruik van de trams. De tram die op een traject rijdt dat zich beperkt tot de grenzen van één gemeente, wordt de stadstram genoemd. Soms komen de trams ook buiten de gemeentegrenzen; het gaat maar om een beperkt aantal lijnen. In Groningen bestaan vergevorderde plannen voor de herinvoering van de tram in de stad, die na 2020 doorgetrokken wordt naar de regio. [5]En sinds 2006 rijdt in Den Haag en Rotterdam de RandstadRail, die ook Zoetermeer aandoet. [6]
De Haagse tram is 2,35 m. breed en heeft een lengte van bijna 30 m. De technische maximumsnelheid is 70 km/h, zij het dat in de stad ten hoogste 50 km/h wordt aangehouden. In de 1.250 m lange tunnel in het centrum van Den Haag wordt de snelheid van de tram elektronisch begrensd op 25 km/h. Bij overschrijding van de maximumsnelheid wordt de tram automatisch afgeremd door middel van het Ari-systeem (Automatische Rem Ingreep). De oudere trams in Rotterdam zijn ongeveer van hetzelfde formaat. Sinds 2003 rijdt in Rotterdam een zogenaamde lagevloertram met een totale lengte van ruim 31 m en een breedte van 2,65 m., een 'Citadis'. In Amsterdam zijn nog 16 zogenaamde 'geledewagens' in bedrijf, naast de vanaf 2002 in gebruik genomen 'Combino', ook een lagevloertram, die overigens in veel Europese steden rondrijden. De vijfdelige uitvoering daarvan, die in Amsterdam wordt gebruikt, is ongeveer 30 m. lang. Het RandstadRailvoertuig, ook een Citadis, is bijna 37 m lang en heeft een breedte van 2,65 m. De maximumsnelheid is 80 km/h. Het verschil met de trein moet worden gezocht in het feit dat dit railvoertuig vrijwel altijd een vrije baan heeft en niet samen met andere verkeersdeelnemers gebruik van de rijbaan maakt. Dat laatste geldt ook voor de metro, die in Amsterdam en Rotterdam in gebruik is. [7]
Verkeersongevallen met trams
Het openbaar vervoer is niet zonder risico's. Het meest bekende slachtoffer is ongetwijfeld de beroemde architect uit Barcelona, Antoni Gaudi, die op 7 juni 1926 op zijn dagelijkse route naar de Sagrada Familia onder de tram komt en na drie dagen overlijdt.
De periode 2000-2009 telt onder de gebruikers van het openbaar vervoer, waarmee de bus, de tram/lightrail, de metro en de trein tezamen worden bedoeld, gemiddeld 1 dode en 19 ziekenhuisgewonden per jaar.
Het verschil tussen de passagiers van het openbaar vervoer en verkeersdeelnemers is groot. In dezelfde periode zijn er bij ongevallen met het openbaar vervoer in het verkeer gemiddeld per jaar 41 doden en 138 ziekenhuisgewonden. [8]
Voor de tram zijn de cijfers over ongevallen in het verkeer als volgt. Uit een onderzoek in 2000 van de Raad voor de Transportveiligheid (sinds 1 februari 2005: Onderzoeksraad voor Veiligheid) blijkt dat zich in de onderzoeksperiode 1990 tot en met 1998 in totaal 8.133 ongevallen hebben voorgedaan waarbij een tram was betrokken. Daarbij zijn 70 doden gevallen en 1.785 gewonden. Gemiddeld per jaar zijn dit 7 à 8 doden en bijna 200 gewonden. [9]
Het aantal ongevallen met trams neemt af. Uit een recent onderzoek in opdracht van het ministerie van Verkeer en Waterstaat blijkt dat het aantal ongevallen voor de vier tram-regio's is afgenomen van 754 in het jaar 2000 tot 413 in 2007.[10]Ten opzichte van het onderzoek in 2000 is dat een daling van 45%.
In deze laatste periode van acht jaar is sprake van 61 doden en 1.232 gewonden, wat omgerekend per jaar 7,6 doden en 154 gewonden betekent. Het aantal doden is ten opzichte van de vorige periode 1990 - 1998 vrijwel gelijk gebleven, het aantal gewonden is met 22% afgenomen.
Uit analyses van een groot aantal tramongevallen blijkt verder dat de snelheid van de tram geen dominante ongevalsoorzaak is. Relevante oorzaken zijn zaken als het niet naleven van de verkeersregels door de andere verkeersdeelnemers, hun plaatselijke onbekendheid en onvoldoende aandacht voor de tram doordat men afgeleid is door het gebruik van gsm of iPod. Ook een onvoldoende besef van het gevaar van de tram als een groot en zwaar voertuig is een relevante factor.[11]
De verkeersrechtelijke positie van de tram
Een definitie van de tram ontbreekt in de verkeerswetgeving. Ook de stadstram is niet nader omschreven. Deze komt uitsluitend voor in
artikel 8
van de Lokaalspoor- en Tramwegwet 1990, waarin wordt bepaald dat deze wet en dus ook het bijbehorende Tramwegreglement niet van toepassing is op spoor- en tramwegen, waarop geen ander vervoer plaats heeft dan personenvervoer binnen één gemeente. Deze wet en het Tramwegreglement zijn dus wel van toepassing op trams die de gemeentegrens overschrijden. Ook heeft de wet betrekking op het RandstadRailvoertuig. [12]
WVW
De tram valt zonder enige twijfel onder de werking van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW). De tram is immers een voertuig, dat ook gebruik maakt van de voor het openbaar verkeer openstaande wegen, voor het gebruik waarvan de WVW beoogt regels te geven. De wet bevat geen definitie van het begrip spoor- of tramweg. De Spoorwegwet die in 2003 de Spoorwegwet 1875 heeft vervangen, onderscheidt in
artikel 2
tussen hoofdspoorwegen en lokale en bijzondere spoorwegen.
Artikel 94
van de wet dat als enige bepaling betrekking heeft op de lokale spoorwegen, is evenwel nog niet in werking getreden. Dat betekent dat het Tramwegreglement, het Metroreglement en nog een aantal andere AMvB's, die onder meer regels voor de lokale spoorwegen bevatten, gebaseerd blijven op de Spoorwegwet 1875 en op de Lokaalspoor- en Tramwegwet 1900. De tram die op spoorwegen voor personenvervoer uitsluitend binnen één gemeente rijdt, ofwel de stadstram, is op grond van
artikel 8
LTW evenwel weer uitgezonderd van het Tramwegreglement. Op de stadstram is dus geen enkele bijzondere regeling van toepassing. Het is wel de bedoeling om in de toekomst het Tramweg- en Metroreglement door nieuwe te vervangen op grond van artikel 94 van de Spoorwegwet, waarin ook de stadstram betrokken zal gaan worden.[13]
Alle bepalingen in de WVW over voertuigen gelden dus in beginsel ook voor de tram. Een definitie van de tram komt in de WVW niet voor. De wetgever heeft zonder de tram met zoveel woorden te noemen deze wel op het oog in de definitie van het begrip motorrijtuig in
artikel 1
aanhef en onder letter c:
"motorrijtuigen: alle voertuigen, bestemd om anders dan langs spoorstaven te worden voortbewogen (….)".
Een tram is dus geen motorrijtuig. Aan de gevolgen die dat heeft voor de werking van
artikel 185
WVW heb ik verderop een afzonderlijke paragraaf gewijd.
RVV
Het RVV geldt ook voor de tram, evenwel uitsluitend als de tram op de openbare weg rijdt. Voor de vrije trambaan bestaan geen regels. [14]Het RVV noemt de tram slechts een enkele maal. Artikel 1 aanhef en onder letter ap RVV duidt de bestuurder van een tram aan als een weggebruiker. In hetzelfde artikel wordt de tram onder letter al gevat onder het begrip voertuig. Artikel 11 lid 5 RVV staat alle weggebruikers behalve voetgangers toe de tram rechts in te halen en artikel 15 lid 2 aanhef en onder b RVV regelt de voorrang van de tram ten opzichte van andere weggebruikers. Artikel 18 lid 3 RVV bepaalt dat de trambestuurder die links of rechts afslaat, het verkeer dat hem op dezelfde weg tegemoetkomt of zich achter hem bevindt, niet hoeft te laten voorgaan. Ten slotte is in artikel 52 RVV voor bestuurders die de tram willen passeren, de verplichting opgenomen om de passagiers de gelegenheid te geven uit een stilstaande tram te stappen. Andere specifieke bepalingen over de tram zijn er niet in het huidige RVV.
Voor de stadstram bestaat geen maximumsnelheid. Artikel 20 RVV, dat de maximumsnelheden binnen de bebouwde kom regelt, geldt uitsluitend voor motorvoertuigen en bromfietsen. De vervoersondernemingen in Nederland houden zich vrijwillig aan de geldende maximumsnelheden voor motorrijtuigen. Artikel 19 RVV geldt wel voor de trambestuurder, nu deze bepaling zich tot elke bestuurder richt. Borden die een maximumsnelheid aanduiden, zijn ook voor de trambestuurder van kracht, nu het een verkeersteken is dat zich - gelet op art. 62 RVV - tot alle weggebruikers richt.
In zijn publicatie van 1977 benadrukt Boender het belang van een in het huidige RVV verdwenen bepaling (
art. 31
RVV 1966):
"Weggebruikers mogen een tram niet in zijn loop belemmeren. Deze bepaling geldt niet, indien de naleving van andere gedragsregels zulk een belemmering meebrengt."
Deze bepaling, die tijdens de Tweede Wereldoorlog is ingevoerd, betekende voor de tram een min of meer absoluut voorrangsrecht op alle andere weggebruikers, maar Boender constateert met onverholen spijt dat deze bepaling in de praktijk niettemin niet zonder meer een voordelige positie in een civiel geding meebrengt. De bepaling laat namelijk de mogelijkheid open dat de trambestuurder onzorgvuldig verkeersgedrag wordt verweten. [15]Boender besluit zijn publicatie dan ook met de wens om bij een wijziging van het RVV "de concessies aan het overige verkeer gedaan ten aanzien van het verbod om de tram te hinderen (opnieuw) te herzien". De Nota van toelichting op het besluit van 26 juli 1990 waarmee het RVV1990 is vastgesteld [16], vermeldt niet waarom niet aan de wens van Boender is voldaan. De bepaling komt zelfs in de NvT niet voor in de bespreking van de artikelen die vervallen zijn. [17]
Stoppen en blijven stilstaan op een trambaan is echter, ook onder het RVV 1990, niet toegestaan. De trambestuurder moet er anderzijds wel rekening mee houden dat een voertuig dat zich op zijn trambaan bevindt, de baan niet tijdig vrijmaakt. Een verdeling van de schade ligt voor de hand als er een aanrijding ontstaat.[18]Een regelmatig terugkerend probleem is de niet goed geparkeerde auto. De openbare ruimte is beperkt en elke autobestuurder behoort er rekening mee te houden dat trams niet kunnen uitwijken en bovendien bij het nemen van bochten kunnen uitzwenken. Niettemin is dat een omstandigheid die tot de risicosfeer van de tram behoort. Trambestuurders behoren te weten dat de tram bij het nemen van een bocht uitzwenkt. [19]Er blijft in die situatie wel altijd aanleiding voor het aannemen van schuld bij de bestuurder van de auto. Soms is er uitsluitend schuld bij de auto. [20]
Regeling Voertuigen
De tram is het enige voertuig waarvoor geen specifieke wettelijke eisen bestaan met betrekking tot zaken als de maximumsnelheid, de remvertraging, verlichting en zoiets als de botsveiligheid. De Regeling voertuigen die op 1 mei 2009 het Voertuigreglement 1994 heeft vervangen en waarin evenals in het Voertuigreglement de eisen voor wegvoertuigen zijn vastgelegd, is echter in beginsel ook op de tram van toepassing. [21]Hoofdstuk 5 van de Regeling voertuigen, waarin de permanente eisen zijn vastgelegd, geeft voor alle denkbare wegvoertuigen concrete voorschriften, behalve voor de tram. Die moet het doen met algemeen geformuleerde voorschriften als deugdelijkheid van de bouw en inrichting en voldoende staat van onderhoud, alsook voldoende uitzicht voor de bestuurder naar voren en opzij. [22]In Europees verband zijn de materieeleisen voor trams nog in ontwikkeling. [23]Er bestaan nog geen Europese richtlijnen.
De vervoersondernemingen in Nederland hanteren daarom eigen normen en baseren die op de normen die in Duitsland gelden voor trams en voor railvoertuigen die bestemd zijn voor het openbaar vervoer, de normen uit de zogenaamde BOStrab-verordening. [24]In deze verordening worden zaken als de verlichting en richtingaanwijzers geregeld. Ook een verplichte voorziening waarmee zand op het spoor wordt gestrooid in geval van een noodremming of als het spoor glad is door weersomstandigheden, staat in de BOStrab. [25]
De huidige trams in Nederland voldoen alle aan de eisen die in de BOStrab-verordening voor de remvertraging worden gegeven [26], waarbij in de praktijk een grotere remvertraging wordt gerealiseerd met trams die voorzien zijn van een antislipinstallatie (ABS) [27]:
Snelheid in km/uur
Remvertraging
conform BOStrab
Remafstand
Remvertraging met ABS
Remafstand met ABS
20
1,71
9
2,8
9
30
2,04
17
3,0
12
40
2,29
27
3,2
18
50
2,47
39
3,4
28
60
2,57
54
3,5
40
In Den Haag wordt geëxperimenteerd met verschillende vormen van botsbeveiliging. Aan de voorzijde van de tram wordt een "zachte neus" geplaatst, waardoor de impact van de tram op een voetganger of fietser bij een botsing aanzienlijk minder wordt. [28]Achter de “zachte neus” wordt een stalen balk aangebracht, die ervoor zorgt dat bij een aanrijding met een personenauto deze op een laag punt en niet op passagiershoogte wordt geraakt, waardoor de auto met de tram meeschuift en niet onder de tram komt. [29]
Artikel 185
WVW
Omdat de tram geen motorrijtuig is [30], is het gevolg van deze bepaling dat de schade die de tram lijdt bij een botsing met een voertuig dat wél een motorrijtuig is, in beginsel voor rekening van het motorrijtuig komt. De rechtspraak heeft daar lange tijd niet aan gewild. [31]Hof Den Haag 21 juni 1994 [32]vond het beroep van de HTM op
artikel 31
(de oude plaats van het huidige 185) WVW "misplaatst", maar liet na dat oordeel te motiveren. Wellicht heeft de gedachte dat deze bepaling bedoeld is voor de bescherming van zwakke verkeersdeelnemers zoals voetgangers en fietsers daarbij een rol gespeeld. Dat was althans de motivering van rechtbank Utrecht op 8 maart 2006 [33]bij een ongeval met een auto waarbij een rijdende trein schade had opgelopen.
De tekst van de bepaling geeft echter geen aanleiding om de strekking ervan te beperken tot de bescherming van fietsers en voetgangers. Ook de parlementaire geschiedenis op deze bepaling bevat daarvoor geen enkele aanwijzing.
Rechtbank Rotterdam heeft op die gronden het beroep van de RET op
artikel 185
WVW voor de schade van de tram gehonoreerd en het verweer van TVM, dat deze bepaling uitsluitend ziet op de bescherming van kwetsbare verkeersdeelnemers, verworpen. [34]De rechtbank overweegt dat
artikel 185
WVW gezien de tekst ervan ook ziet op bescherming van zaken. Maar bovendien vervult artikel 185 WVW een functie bij het toedelen van bepaalde in de samenleving optredende schade aan een bepaalde groep, in dit geval de gebruikers van motorrijtuigen, dat wil zeggen, de WAM-verzekeringnemers. Daarbij wijst de rechtbank op het verplichte karakter van deze verze-kering. De vraag of het wenselijk is dat de eigenaar van een tram zich op deze bepaling beroept, komt aan de wetgever toe, aldus de rechtbank. Dat overstijgt de mogelijkheden van de uitleg van de wet. Daarvoor is een politieke keuze nodig. Het raakt de vraag of de schade gedragen wordt door het collectief van de WAM-verzekeringnemers, dan wel ten laste komt van degenen die de kosten van het openbaar vervoer moeten dragen, lees: de samenleving als geheel. Rechtbank Den Haag heeft inmiddels eenzelfde beslissing gegeven in een zaak van TVM tegen de HTM. [35]
Kwetsbare verkeersdeelnemers
Tot aan het standaardarrest van HR 14 juli 2000 [36]was de algemene opvatting dat fietsers of voetgangers, die bij een ongeval met een tram letsel opliepen, geen beroep op
artikel 185
WVW zouden kunnen doen. [37]
Er waren dissidenten. Hof Den Haag 2 mei 1996 [38]overweegt dat de trambestuurder bij een aanrijding met een tweejarig kind aansprakelijk is, indien hem rechtens enig verwijt kan worden gemaakt. Het hof verwijst daarbij naar Hoge Raad 23 mei 1986 [39], waarin de rechtsregel is ontwikkeld dat bij een aanrijding met een kind de bestuurder slechts dan rechtens geen enkel verwijt kan worden gemaakt als aannemelijk is dat de bestuurder met de mogelijkheid dat het kind vlak voor de auto de weg zal oplopen, rekening heeft gehouden. Dat de tram geen motorrijtuig is, was kennelijk voor dit hof geen punt. In de gepubliceerde tekst van de uitspraak wordt er met geen woord over gerept. Dat punt speelde in de zaak die geëindigd is in HR 14 juli 2000 wel een rol.
HR 14 juli 2000
De zaak betreft een fietser die op de Stadhouderslaan in Den Haag aan de linkerkant van de rijbaan, tegen de middenberm aan, fietst. In die middenberm ligt de vrije trambaan. De fietser en de tram rijden in dezelfde richting. De bestuurder van de achteropkomende tram belt een aantal malen en haalt zijn voet van het stroompedaal. Maar de fietser slaat zonder richting aan te geven bij een doorsteek linksaf en steekt de in die middenberm gelegen vrije trambaan over. De fietser botst tegen de zijkant van de tram ongeveer ter hoogte van de voorste deuren.
De fietser verwijt de trambestuurder dat deze geen rekening heeft gehouden met de mogelijkheid dat hij zou afslaan en dat hij niet heeft afgeremd of althans nog een keer blijvend of aanhoudend heeft gebeld.
De fietser kon de HTM uiteraard uitsluitend op artikel 6:162 BW aanspreken. Niettemin bepleitte men de norm die uit
artikel 185
c.q. 31 WVW in de rechtspraak was ontwikkeld, toe te passen. Dat was niet zo’n vreemde gedachte. Al eens eerder had de Hoge Raad deze norm op een dergelijke vordering toegepast met een verwijzing naar zijn uitleg over
artikel 31
WVW-oud, te beginnen met het Puts/Ceha-arrest. [40]Het gaat daarbij om de norm dat aan de bestuurder rechtens enig verwijt moet kunnen worden gemaakt van zijn verkeersgedrag. Als de benadeelde dat aantoont, is de onrechtmatigheid gegeven.
De rechtbank gaat met de fietser mee. Op de trambestuurder rust een zware zorgvuldigheidsnorm in die zin dat deze "(5.1) (….) bij het bepalen van zijn rijgedrag rekening dient te houden met door andere verkeersdeelnemers te maken fouten, met name wanneer het gaat om een kwetsbare verkeersdeelnemer als een fietser" . Het hof beslist anders dan de rechtbank en oordeelt dat de trambestuurder er geen rekening mee heeft hoeven houden dat de fietser linksaf zou slaan. Het plaatst dat oordeel evenzeer in de sleutel van artikel 6:162 BW en voegt daaraan toe dat, als "veronderstellenderwijze zou worden uitgegaan van de toepasselijkheid van artikel 31 (oud) WVW - zij het bij wege van analogie omdat een tram geen motorrijtuig in de zin van die wet is - [nog geldt], dat De Niet en HTM niet aansprakelijk kunnen worden gehouden" [41]. De motivering daarvan is dat het verkeersgedrag van de fietser als "uiterst roekeloos" wordt beoordeeld en bovendien de fout van de fietser zo onwaarschijnlijk was, dat de trambestuurder met die fout naar redelijkheid geen rekening heeft hoeven houden.
In cassatie is onder meer aan de orde of de regel uit het Puts/Ceha-arrest ook voor de trambestuurder geldt en in het verlengde daarvan de vraag of het hof rechtstreeks dan wel bij wijze van analogie aan
artikel 31
WVW-oud had mogen toetsen. Tegen beide pleit een aantal sterke argumenten. De tram is geen motorrijtuig, de tram kan niet uitwijken en ook de remweg is aanzienlijk langer dan bij een motorrijtuig. Ook heeft de tram een openbare nutsfunctie, reden waarom aan de tram vanouds een bijzondere voorrangspositie is toegekend. Het aannemen van een zelfde zware zorgvuldigheidsnorm voor de tram als voor de bestuurders van motorrijtuigen geldt, is moeilijk te verenigen met de verplichting om de passagiers veilig en op tijd naar de plaats van bestemming te brengen.
De Hoge Raad ziet het geheel anders. Hij formuleert de mate van zorgvuldigheid die van de trambestuurder ten opzichte van kwetsbare verkeersdeelnemers mag worden verlangd als volgt:
"4. 1 (…) Met het oog op de bescherming die kwetsbare verkeersdeelnemers zoals voetgangers en fietsers behoeven in verband met de ingrijpende gevolgen die een botsing met een tram voor hen kan hebben, dient de bestuurder van een tram ten opzichte van die verkeersdeelnemers dezelfde mate van zorgvuldigheid te betrachten als wordt verlangd van bestuurders van een motorrijtuig; hieraan doet niet af dat een tram volgens art. 1 lid 1 onder 2e (oud) WVW niet als motorrijtuig in de zin van de WVW wordt aangemerkt en art. 31 (oud) WVW dus niet op de door een tram toegebrachte schade van toepassing is. Die zware zorgvuldigheidsplicht brengt mee dat de trambestuurder bij het bepalen van zijn rijgedrag rekening moet houden met fouten van bedoelde weggebruikers, tenzij deze fouten zo onwaarschijnlijk zijn dat hij daarmee in redelijkheid geen rekening behoefde te houden."
Daarmee is de zorgvuldigheidsplicht van de trambestuurder gelijkgesteld met de zorgvuldigheidsplicht die op de bestuurder van een motorrijtuig rust.
Als het verkeersgedrag van de trambestuurder beneden deze norm blijft, handelt hij of zij onrechtmatig en is de vervoersorganisatie als werkgever aansprakelijk voor de gevolgen van deze fout van de trambestuurder.
Hoewel de Hoge Raad in de formulering van de zorgvuldigheidsnorm de woorden "rechtens enig verwijt" niet heeft gebruikt, volgt uit de gelijkschakeling met de zorgvuldigheidsnorm voor bestuurders van motorrijtuigen dat dit criterium ook op de tram van toepassing is. De normschending die voor de toepassing van artikel 6:162 BW, waarop de vordering tegen de trambestuurder immers uitsluitend kan worden gebaseerd, is vereist, is dus “rechtens enig verwijt” .[42] Voor het overige wordt de norm ingevuld aan de hand van
artikel 185
WVW.
België
Het arrest HR 14 juli 2000 loopt in de pas met vergelijkbare jurisprudentie bij onze zuiderburen. In België was de tram (tot 2001) uitgezonderd van
artikel 29bis
van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen. Dit artikel bepaalt dat ingeval van een ongeval waarbij een motorrijtuig is betrokken en waardoor een voetganger of fietser letsel heeft opgelopen of is overleden, de schade van de voetganger of fietser door de verzekeraar van het motorrijtuig moet worden vergoed. De bepaling is enigszins vergelijkbaar met ons
artikel 185
WVW, zij het dat een beroep op overmacht niet mogelijk is. Wel kan de eigenaar van het motorvoertuig een beroep doen op "een onverschoonbare fout" bij de voetganger of fietser ouder dan 14 jaar. Anders dan bij ons is de bepaling opgenomen in de wet die de aansprakelijkheidsverzekering voor motorrijtuigen regelt. Omdat ook naar Belgisch recht een tram geen motorrijtuig is, kon de voetganger of fietser bij een ongeval met een tram zich niet op deze bepaling beroepen.
Daaraan is door het arbitragehof in Brussel een einde gemaakt. [43]Meneer Cowez, die als voetganger door een tram was aangereden, vond de politierechter te Brussel bereid om aan het hof als prejudiciële vraag voor te leggen of het feit dat de tram van de werking van
artikel 29bis
is uitgezonderd, als discriminatie en dus in strijd met artikel 10 en 11 van de Belgische grondwet moet worden beschouwd. Het arbitragehof ging daarin met hem mee. Het hof zag voor het verschil in behandeling van motorvoertuigen enerzijds en spoorvoertuigen anderzijds uitsluitend een historische verklaring. Voor het hof was beslissend dat openbaar vervoermaatschappijen hun passagiers grotendeels vervoeren met voertuigen die niet aan spoorstaven zijn verbonden en die wel onder de werking van het genoemde
artikel 29bis
vallen. Met andere woorden, de vervoerder zal niet in moeilijkheden geraken als hij moet opdraaien voor de letselschade van voetgangers of fietsers, die de paar trams kunnen veroorzaken. Het enkele feit dat de tram op sommige plaatsen "in een eigen bedding rijdt", waarmee kennelijk de vrije trambaan bedoeld wordt, was voor het hof niet van belang.
Na deze uitspraak is
artikel 29bis
in het jaar 2001 aldus aangepast dat de tram ook onder de reikwijdte van deze bepaling valt door de toevoeging van het volgende lid: "Bij een verkeersongeval waarbij een motorrijtuig is betrokken dat aan spoorstaven is verbonden, rust de verplichting tot schadevergoeding die in het vorige lid is bepaald, op de eigenaar van het motorrijtuig." Bij dezelfde wetswijziging werd bovendien de mogelijkheid van beroep op een onverschoonbare fout geschrapt. De eigenaar van het motorrijtuig is altijd aansprakelijk ten opzichte van de voetganger of fietser en kan zich niet meer beroepen op een fout van de kwetsbare verkeersdeelnemer. En dat geldt ook voor de voetganger of fietser die 14 jaar of ouder is. In zoverre gaat België verder dan Nederland.
Na HR 14 juli 2000
In Nederland wordt na 14 juli 2000 het op die datum gewezen arrest gevolgd. Een sneltram in Amsterdam die bij een halte niet hoeft te stoppen en met een snelheid van 40 km/h doorrijdt, komt in botsing met een vrouw die de oversteekplaats op holt.[44] Vanwege de snelheid van de tram en omdat bij de nadering van de oversteekplaats geen tweede belsignaal is gegeven, is geen sprake van overmacht. De trambestuurder heeft onvoldoende rekening gehouden met de mogelijkheid dat een voetganger onverhoeds de voetgangerspassage zou oplopen. Het hof past de 50%-regel toe en komt met toepassing van de billijkheidscorrectie op grond van met name de ernst van het letsel tot 75% aansprakelijkheid bij de trambestuurder.
De vrouw van een echtpaar dat op een drukke zaterdagmiddag op de Coolsingel in Rotterdam de trambaan overstekend door de tram wordt aangereden, waardoor zij ernstig gewond raakt, ziet aanvankelijk haar vordering tot 25% beperkt. De rechtbank neemt aan opzet grenzende roekeloosheid aan, omdat zij zonder uit te kijken de trambaan is opgestapt.
In hoger beroep loopt het beter voor haar af. [45]Overmacht is direct van de baan. De trambestuurder was namelijk door de kantonrechter strafrechtelijk veroordeeld op grond van artikel 5 WVW.
De tram was over de vrije trambaan met een snelheid van 22 à 23 km/h de plaats waar het echtpaar overstak, gelegen tussen twee vop’s (voetgangersoversteekplaatsen; red. VR ), genaderd. [46]De bestuurder had een keer kort gebeld, waarop zij niet hadden gereageerd. De voetgangers hebben de snelheid van de tram verkeerd ingeschat. En dat was een omstandigheid waarmee de trambestuurder rekening had moeten houden. Het hof neemt een causale bijdrage van 85% aan de zijde van de tram aan, waarna op grond van de billijkheid een correctie wordt toegepast tot de volledige aansprakelijkheid van de trambestuurder. Bij dat laatste speelde onder meer ook een rol dat de automatische waarschuwingslichten waarschijnlijk niet correct hebben gewerkt.
De trambestuurder die in Den Haag op de Schedeldoekshaven met een rechtsafslaande fietser werd geconfronteerd, zonder dat deze richting aangaf, wordt niettemin aansprakelijk gehouden voor de letselschade die was ontstaan doordat de fietser door de tram werd geraakt. [47]Het hof beantwoordt de vraag of de fout van de fietser zo onwaarschijnlijk was dat de trambestuurder bij het bepalen van zijn rijgedrag daarmee in redelijkheid geen rekening behoefde te houden, ontkennend. Het gebeurde midden in de stad waar zich verschillende soorten verkeersdeelnemers zoals fietsers, trams en motorrijtuigen bevinden, terwijl er bovendien op korte afstand van elkaar enkele zijwegen waren met meerdere elkaar kruisende verkeersstromen. Dat laatste, gevoegd bij het ervaringsfeit dat fietsers zich soms schuldig maken aan onverwachte, ondoordachte en gevaarlijke gedragingen, had de trambestuurder ertoe moeten brengen rekening te houden met het afslaan van de fietser zonder richting aan te geven. Het hof betrekt daarbij dat de trambestuurder had gezien dat de fietser kort voor het rechts afslaan naar rechts had gekeken. Als de trambestuurder iets langzamer had gereden, had hij bovendien het ongeval kunnen voorkomen, zo was uit een deskundigenrapport gebleken. Het blijft overigens bij 50% aansprakelijkheid voor de trambestuurder. De rechtbank had de causale bijdrage van de fietser op 70% gesteld. Het hof komt tot een causale verdeling van 50/50. Er volgt geen billijkheidscorrectie, met name omdat de fietser inmiddels grotendeels hersteld was.
50% en 14-min regel
De Hoge Raad heeft in een overweging ten overvloede aangegeven dat de zogenaamde 50%-regel uit IZA/Vrerink [48]ook op de tram van toepassing is. Dat is op zich geen onlogische conclusie uit de gelijkschakeling tussen de tram en het motorrijtuig voor wat betreft de zorgvuldigheidsnorm.
Anders kan het uitpakken met de zogenaamde 14-min-regel, inhoudende dat bij een aanrijding tussen een rijtuig en een kind jonger dan 14 jaar de bestuurder altijd aansprakelijk is [49]en dat eigen schuld van het kind er niet toe doet. Het is maar zeer de vraag of de aansprakelijkheid van de trambestuurder, nu deze uitsluitend op artikel 6:162 BW kan worden gebaseerd, volledig kan worden aangenomen als hem zelfs niet "enig verwijt" treft. Van Wassenaer kiest wel voor de toepasselijkheid van deze regel, uitsluitend vanuit de beschermingsgedachte. [50]Het is de vraag of dat voldoende is. Er is nog geen rechtspraak over.
Passagiers
De rechtgeaarde trambestuurder ziet het als zijn voornaamste taak om zijn passagiers veilig op de plaats van bestemming te brengen. Dat gaat meestal goed. [51]Een enkele keer valt de passagier, vaak als deze op leeftijd is en minder vast ter been en de trambestuurder bij de halte vertrekt voordat de hoogbejaarde passagier een stoel heeft bereikt. [52]Hetzelfde gebeurt als een andere passagier aan de noodrem trekt om nog iemand anders te laten instappen. [53]
De vervoerder is al snel aansprakelijk. Achtergrond is dat de vervoerder op grond van artikel 8:105 BW aansprakelijk is voor het letsel dat de passagier tijdens het vervoer overkomt, behoudens door de vervoerder aannemelijk te maken overmacht. Ook regresnemers zoals de ziektekostenverzekeraar kunnen zich op deze bepaling beroepen. [54]De vervoerovereenkomst begint op het moment dat men instapt en eindigt nadat men is uitgestapt. De tramsurfer die na het vertrek van de tram bij de halte zich aan de buitenzijde van de tram vastklemt en op een smalle richel bij de deuren staat, heeft geen vervoerovereenkomst. [55]Hij is immers niet ingestapt. Voor diens letselschade die ontstaat doordat hij van de tram af valt en met zijn voet onder de wielen komt, is de vervoerder niet als zodanig aansprakelijk.
Beperking aansprakelijkheid openbaar vervoerder
Op grond van artikel 8:110 BW is de vergoedingsplicht van de vervoerder gelimiteerd. De limiet is met ingang van 1 maart 2009 [56]voor het personenvervoer per bus, tram en metro vastgesteld op € 1.000.000,- per reiziger met een maximum van € 15.000.000,- per gebeurtenis. Eerder, in 1991, was de limiet vastgesteld op ƒ 300.000,- (€ 137.000,-).
In een procedure voor de Haagse rechtbank die in januari 2007 tot een vonnis leidde [57], is tevergeefs bepleit dat de limiet niet zou gelden wegens opzet of bewuste roekeloosheid. Ook een beroep op de derogerende werking van de redelijkheid en de billijkheid leed schipbreuk. Wel verhoogde de rechtbank de uitkering tot € 200.000,-, omdat de limiet sinds 1991 nooit was geïndexeerd of aangepast aan de inflatie. [58]De zaak betrof een passagiere die tijdens het instappen moest ervaren dat de deuren van de tram sloten, waarna de tram wegreed en zij werd meegesleurd. Zij liep zodanig letsel op aan de beide onderbenen dat die moesten worden geamputeerd.
Samenvattend
De inmiddels 130 jaar oude elektrische tram heeft nog altijd een niet weg te denken plaats in het openbaar vervoer in de grote stad. Er wordt zelfs gedacht aan nieuwe trajecten. De tram wordt, gezien de beperkte CO2-uitstoot, weer als een modern voertuig beschouwd. Het openbaar vervoer is voor de passagiers zeer veilig. Voor de andere verkeersdeelnemers ligt dat anders, maar het aantal ongevallen met trams daalt de laatste jaren fors en wel met 45%. Ook het aantal gewonden is met 22% afgenomen. Uit analyses van een groot aantal tramongevallen blijkt dat de snelheid van de tram geen dominante ongevalsoorzaak is. Relevante oorzaken zijn zaken als het niet naleven van de verkeersregels door de andere verkeersdeelnemers.
Hoewel de tram nog altijd een bijzondere positie in het verkeersrecht heeft, is de norm waaraan de trambestuurder ten opzichte van de voetgangers en fietsers moet voldoen, aanzienlijk aangescherpt. Sinds HR 1 juli 2000 geldt de norm van
artikel 185
WVW ook voor de trambestuurder, ook al is de tram geen motorrijtuig in de zin van de WVW. De 50%-regel uit IZA/Vrerink is eveneens op de tram van toepassing. Het is nog de vraag of dat ook geldt voor de zogenaamde 14-min-regel.
De vervoerder is op grond van artikel 8:105 BW, behoudens door de vervoerder aannemelijk te maken overmacht, aansprakelijk voor schade die de passagier tijdens de reis overkomt. Hiervoor geldt een wettelijke limiet die sinds 1 maart 2009 voor het personenvervoer per bus, tram en metro is vastgesteld op € 1.000.000,- per reiziger, met een maximum van € 15.000.000,- per gebeurtenis.
[1] Advocaat te Amersfoort.
[2]
Verkeersrecht 25e
jaargang nummer 5, mei 1977 p. 97 - 101.
[3] H. Buiter, Riool, rails en asfalt, diss. Walburg Pers 2005.
[4] Uitsluitend in San Francisco rijdt nog een kabeltram; zie http://www.sfcablecar.com/
[5] Zie uitvoeriger: http://www.regiotram.nl/
[6] Het RandstadRailvoertuig rijdt in Rotterdam en Den Haag over het gemeentelijke tramnet en tussen deze gemeenten en Zoetermeer over twee voormalige spoorlijnen, te weten de voormalige Hofpleinlijn en de Zoetermeer stadslijn.
[7] Vanwege dit aspect is
artikel 185
WVW, waarover hierna meer, niet van toepassing op de metro, zie Rb. Amsterdam 15 augustus 2007 (LJN BB3689). Voor de metro geldt het Metroreglement van 30 oktober 1981. Ik laat de metro verder buiten deze bespreking.
[8] SWOV-factsheet februari 2011.
[9] Rapport Veiligheidsrisico's van de Nederlandse Stadstram, 2000; het rapport heeft aanleiding gegeven tot een nader onderzoek in opdracht van de Raad voor de Transportveiligheid. Dit rapport was aanleiding voor het rapport: De vrije trambaan; veiligheidstudie tramongevallen: botsveiligheid, infrastructuur en de bestuurlijke factoren; september 2003.
[10] Rapport Onderzoek en interviews veiligheid stadstrams, J.A.A.M. Stoop, Kindunos Veiligheidskundig Adviesbureau, Gorinchem, september 2008, door de staatssecretaris van V&W bij brief van 21 oktober 2008 aan de Tweede Kamer aangeboden (VENW/DGMo-2008/1971).
[11] A.w. p. 8 e.v.
[12] Het RandstadRailvoertuig is nader geregeld in het Algemeen Reglement voor de dienst op de hoofd- en locaalspoorwegen van 25 januari 1977.
[13] Zie Nota van wijziging 28 843, 8 september 2003 TK 2002-2003.
[14] Onduidelijk is de positie van de tram die vanaf een vrije trambaan - in het vakjargon: "uit het gras"- komt en de weg oprijdt. Sommigen denken dat sprake is van een uitrit. Ik geef de voorkeur aan Rb. Amsterdam 15 november 1978, VR 1980/22, die hierin geen uitrit, maar wegen van gelijke orde ziet.
[15] Hof Den Haag 26 januari 1977, VR 1977/38: "Uit het bepaalde bij artikel 31 RVV volgt niet zonder meer dat bij alle aanrijdingen waarbij een tram is betrokken, de schuld altijd bij de wederpartij ligt"; Hof Amsterdam 27 april 1977, VR 1978/91.
[16] Nota van toelichting op het Besluit van 26 juli 1990, houdende vaststelling van een nieuw Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens (Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990)), Staatsblad 1990 459.
[17] P. 142 e.v.
[18] HR 22 december 1961, NJ 1963/76, VR 1962/32; Hof Amsterdam 28 november 1962, NJ 1964/33, VR 1964/8; Hof Amsterdam 16 januari 1964,
VR 1965/100
; Hof Den Haag 21 juni 1994, VR 1996/47.
[19] Rb. Groningen 3 oktober 1975, VR 1976/46; Rb. Rotterdam 6 september 1985, VR 1986/155; Hof Den Haag 18 januari 2005, VR 2005/135: uit de gepubliceerde uitspraak blijkt niet dat de rechtbank in het vonnis waarvan appel de vordering van de HTM voor 1/3 gedeelte had toegewezen; Hof Den Haag 13 februari 2007, LJN AZ8382.
[20] Rb. Amsterdam 16 oktober 1973, VR 1977/43 (m.nt. Brunner).
[21] De Regeling voertuigen is in tegenstelling tot zijn voorganger een ministeriële regeling (Besluit van 21 februari 2009; Staatsblad 2009 144) en is een uitvoering van de
hoofdstukken III
(toelating en goedkeuring) en VI (rijvaardigheid en rijbevoegdheid) WVW.
Hoofdstuk III
WVW heeft betrekking op voertuigen waaronder zonder enige twijfel ook de tram valt. De WVW bevat geen definitie van het begrip voertuig, het daarop gebaseerde RVV verstaat onder een voertuig mede de tram (
art. 1
aanhef en onder letter al). De Regeling voertuigen bevat geen definitie van het begrip voertuig.
[22]
Art. 5.1.1 lid 1
aanhef en onder letter a en b.
[23] CEN standards (European Standardisation Committee) prEN12663,13452-1,13452-2.
[24]
Par. 33 – 48
Verordnung über den Bau und Betrieb der Strassenbahnen (BOStrab), laatste versie van 11 december 1987, BGBL.I.S. 2648.
[25] De trams zijn uitgerust met drie remsystemen die bij een noodremming synchroon werken. Een elektrische rem op de motoren, ook wel bedrijfsrem of hoofdrem genoemd, waarbij de elektrische motor als generator wordt gebruikt en waarbij energie vrijkomt, vergelijkbaar met een fietsdynamo. Daarnaast zijn er elektromagnetische railremmen, waarbij blokken tussen de wielstellen onder spanning worden gezet en als een elektromagneet fungeren waardoor deze met een relatief grote kracht op het spoor worden gedrukt. En als derde zijn er trommelremmen op de wielen aangebracht, bedoeld als parkeer- of hulprem. De trams in Rotterdam hebben ook schijfremmen.
Onder normale omstandigheden gebruikt de trambestuurder uitsluitend de elektrische rem. Alleen bij noodgevallen als een noodremming wordt ingezet, werken daarnaast ook de elektromagnetische railremmen en voor het laatste deel van de vertraging ook de parkeer- of hulprem. In dat geval wordt er automatisch zand op het spoor gestrooid om een grotere stroefheid te bevorderen.
[26]
Bijlage 2
tabel 2 BOStrab; het gaat in deze tabel om remwegen gemeten op een horizontaal vlak met een onbelaste wagen en zonder rekening te houden met de reactietijd van de bestuurder.
[27] De opgegeven remvertraging en remafstand met ABS gelden voor de Haagse trams.
[28] Zie foto op pagina 380.
[29] Een zogenaamde FUP, Frontal Underrun Protection.
[30] Art. 1 lid 1 aanhef en onder letter c WVW.
[31] Hof Den Haag 26 januari 1977, VR 1977/38 aanvaardt deze grondslag wel, maar neemt vervolgens geen overmacht bij de tram aan.
[32] VR 1996/47; en impliciet Hof Amsterdam 1 april 2004, VR 2005/98.
[33] N.g. zaaknummer: 191356 HA ZA 05-498.
[34] Rb. Rotterdam 25 februari 2009, VR 2009/122, JA 2009/111 (m.nt. Nuyten); geen hoger beroep ingesteld.
[35] Rb. Den Haag, 12 mei 2010, VR 2011/126.
[36] HR 14 juli 2000, NJ 2001/417 (m.nt. Hijma), VR 2000/167 (m.nt. Van Wassenaer), LJN AA6526 (HTM-De Niet/Geertsema); zie ook HR 3 juni 2005, NJ 2005/286, LJN AT4096 (gemeente Amsterdam-Wijnand/Koblenz); en voor het vervolg Hof Den Haag 2 juni 2009, VR 2009/104.
[37] Hof Den Haag 7 mei 1986, VR 1987/86.
[38] VR 1997/8.
[39] NJ 1987/482, VR 1987/36 (Frank Groenestein); in de uitspraak van het hof wordt ten onrechte verwezen naar de vindplaats VR 1986/36.
[40] HR 5 januari 1993, NJ 1993/568, LJN ZC0825 (Puts/Ceha), m.nt. CJBB onder NJ 1993/566; en HR 29 januari 1999, NJ 1999/245, LJN ZC2834 (Filipovic/Interpolis).
[41] Te kennen uit HR 14 juli 2000 r.o. 6.
[42] Zie noot 39.
[43] Arbitragehof Brussel nr. 92/98 15 juli 1998. In België bestaat voor partijen de mogelijkheid om de lagere rechter te verzoeken een prejudiciële vraag aan het arbitragehof voor te leggen. Iets dergelijks is in Nederland ook in de maak met het wetsontwerp prejudiciële vragen aan de Hoge Raad, dat op 11 oktober 2011 bij de Eerste Kamer is ingediend.
[44] Hof Amsterdam 14 februari 2002, VR 2003/78 (Asray/Odijk); Hof Amsterdam 22 december 2009 (verderop in dit blad onder nr. 131; red. VR), nieuwsbrief Personenschade februari 2010; Rb. Amsterdam 26 september 2007, LJN BB7161 (gemeente Amsterdam/A); Rb. Rotterdam 17 maart 2010 (verderop in dit blad onder nr. 133; red. VR), LJN BL8580.
[45] Hof Den Haag 22 november 2007, NFJ 2008/15, L&S 2008/15 (gemeente Rotterdam/A).
[46] In NJF 2008/15 staat in de samenvatting ten onrechte dat de aanrijding op een "zebrapad" heeft plaatsgevonden.
[47] Hof Den Haag 21 september 2010, LJN BN8478 (HTM/X).
[48] HR 28 februari 1992, NJ 1993/566 m.nt. CJHB, LJN ZC0526, VR 1992/93 (m.nt. vdH).
[49] HR 31 mei 1991, NJ 1991/721 m.nt. CJHB, VR 1991/119 (m.nt. vWvC), LJN ZC0253 (Marbeth van Uitregt); HR 1 juni 1990, NJ 1991/720 m.nt. CJHB, VR 1990/174 (m.nt. vWvC), LJN AB7631 (Ingrid Kolkman).
[50] Noot onder VR 2000/167.
[51] Zie noot 17.
[52] Hof Den Haag 30 augustus 2005, VR 2006/22 (HTM/Nuts).
[53] Rb. Den Haag 29 januari 2003, VR 2005/7 (HTM/Van Veen).
[54] Zie noot 42.
[55] Rb. Den Haag, 9 juni 2004, NJF 2004/464 (HTM/M).
[56] Staatsblad 2008, 565, in werking getreden op 1 maart 2009. Voor vervoer over het spoor gelden andere maxima.
[57] Rb. Den Haag 17 januari 2007, LJN BB1204 (HTM/S). Zie in dit verband Rb. Arnhem 21 mei 2008, LJN BD2533; Hof Amsterdam 12 augustus 2004, VR 2006/12. NJF 2004/543, JA 2004/7. En zie: 'Beperking van aansprakelijkheid bij personenschade van de reiziger, techniek en tendens', S. D. Lindenbergh in AV&S, nr. 3, juni 2007, p. 88 e.v.
[58] De wijziging van de limiet in 2002 - tot het bedrag van € 137.000,- - betrof enkel de omzetting naar een bedrag in euro's.