VR 2011/30, De verhoging van de Pensioenleeftijd en de mogelijke effecten op de begroting van letselschade

VRA 2011, 30
2011-03-01
Mw. X.I. Waaijenberg-Laumen
Sinds december 2009 is het wetsvoorstel voor het verhogen van de AOW-leeftijd gepubliceerd. Er wordt door de politici en vakbonden alleen over de AOW en het pensioen gesproken. Maar het verhogen van de AOW-leeftijd raakt niet alleen de AOW-uitkering en het pensioen, maar nog veel meer, waar we niks over horen. In dit artikel wordt stilgestaan bij de (eventuele) consequenties voor de sociale verzekeringen en belastingregimes, hoe men er in de letselschadepraktijk rekening mee moet/kan houden en welke consequenties een en ander heeft voor het eventueel afwikkelen van de schades.
De verhoging van de Pensioenleeftijd en de mogelijke effecten op de begroting van letselschade
VRA 2011, 30
Mw. X.I. Waaijenberg-Laumen [1]
1.
Inleiding
Als rekenkundige in de letselschade krijg je vaak de vraag voorgelegd of er in de berekening rekening kan worden gehouden met het voornemen van de regering om de AOW-leeftijd te verhogen naar 67 jaar. Het antwoord hierop is 'nee'. Waarom luidt het antwoord negatief?
Het verhogen van de AOW-leeftijd raakt namelijk niet alleen de AOW zelf, maar ook vele andere onderdelen van een letselschade- en overlijdensschadeberekening. In dit artikel zal ik ingaan op de consequenties die het verhogen van de AOW-leeftijd met zich meebrengt en welke vragen er nog altijd onbeantwoord zijn.
De discussie omtrent het verhogen van de pensioenleeftijd staat alom in de belangstelling, niet alleen in Nederland maar in vele landen in de Europese Unie. Zo gaat in Duitsland vanaf 2012 stapsgewijs de AOW-leeftijd omhoog. In België wordt de discussie over verhoging van de pensioenleeftijd heel voorzichtig aangezwengeld. In Groot-Brittannië is de pensioenleeftijd nu nog 65 jaar voor mannen en 60 jaar voor vrouwen. Die leeftijd wordt in stappen verhoogd naar uiteindelijk 68 jaar, voor mannen én vrouwen. Alle grote partijen hebben daarmee ingestemd. In Spanje heeft premier Zapatero voorgesteld de pensioenleeftijd te verhogen van 65 naar 67 jaar.
2.
Waarom verhogen?
Er zijn twee belangrijke redenen waarom de AOW-leeftijd moet worden verhoogd.
Ten eerste stijgt de levensverwachting van mannen en vrouwen sneller dan jaren geleden werd verwacht. Dit is onder andere merkbaar in de nieuwe, tussentijdse sterftekanstabel die door het Actuarieel Genootschap is gepubliceerd. De toenemende levensverwachting is weer te danken aan betere medische zorg en betere voeding.
Ten tweede is de wereldwijde economische crisis de oorzaak van mogelijke optrekking van de pensioenleeftijd. Door de economische crisis zijn veel pensioenfondsen onder de wettelijke reserves uitgekomen en moesten, soms, drastische maatregelen nemen. Dat mensen steeds ouder worden, is een belangrijke reden dat de buffers van de pensioenfondsen onder druk staan. Door de stijgende levensverwachting moet er meer geld in kas zijn om de pensioenuitkeringen te kunnen blijven garanderen. Maar als mensen later stoppen met werken, scheelt dat weer in de verplichtingen.
3.
Sociaal akkoord
In Nederland zijn de sociale partners begin 2010 tot een akkoord gekomen over verhoging van de pensioenleeftijd. Dit maakt aannemelijk dat verhoging van de pensioenleeftijd aanstaande is en dat het wachten is op wettelijke regelgeving en uitvoering daarvan.
Alhoewel het vooralsnog onduidelijk is wat de inhoudelijke maatregelen precies zullen gaan worden, lijkt het wel interessant om de verhoging van de pensioenleeftijd in het perspectief van begroting van letselschade eens aan een nader onderzoek te onderwerpen.
4.
Pensioenen
4.1. Ouderdomspensioen
Het gevolg van een verhoging van de pensioenleeftijd van 65 jaar naar 66 jaar respectievelijk 67 jaar is dat werknemers en zelfstandig ondernemers die een eigen pensioenvoorziening hebben, 1 jaar resp. 2 jaar langer premie gaan inleggen. Indien deze opbouw plaatsvindt tegen dezelfde condities als nu, dan wordt er dus meer pensioenkapitaal opgebouwd, dat aangewend kan worden om levenslang ouderdomspensioen te verkrijgen.
Tegenover de langere opbouw staat dat de pensioenen statistisch gezien langer uitgekeerd moeten gaan worden. De statistieken van CBS en het Actuarieel Genootschap gaven een dusdanig significante stijging van de levensverwachting van mannen en vrouwen te zien, dat het Actuarieel Genootschap een tussentijdse nieuwe sterftekanstabel publiceerde, terwijl dit in het verleden slechts één keer in de vijf jaar gebeurde.
De vraag is nu of de langere periode van inleg door werknemers en zelfstandigen opweegt tegen de langere levensverwachting. Misschien valt deze calculatie neutraal uit, maar dat valt nog te bezien.
4.2. Vroegpensioen
Daar waar het bij het ouderdomspensioen duidelijk is - men gaat op de eerste van de maand waarop men de pensioenleeftijd bereikt met pensioen - ligt dit wat gecompliceerder bij het vroegpensioen.
Het kabinet heeft met ingang van 2006 een eerste stap gezet om de arbeidsparticipatie onder ouderen te bevorderen. Met de wet VUT, Prepensioen en Levensloop (wet VPL) die per 1 januari 2006 in werking trad, zijn veel veranderingen doorgevoerd in VUT-, prepensioen en ouderdomspensioenregelingen; in de meeste gevallen is de vroegpensioenregeling afgeschaft voor mensen die zijn geboren na 1950. De opgebouwde vroegpensioenrechten blijven bestaan of ze worden in het ouderdomspensioen ingebouwd.
Voor de deelnemers van pensioenfondsen waar de vroegpensioenregelingen voor zijn afgeschaft, is er (vaak) wel een mogelijkheid om eerder te stoppen met werken. De ouderdomspensioenrechten worden dan met een factor verlaagd. Wanneer dit bij een pensioenregeling van toepassing is, zullen de pensioenfondsen de factoren allemaal opnieuw moeten vaststellen. Wanneer een pensioenfonds dit niet doet, zullen ongetwijfeld de pensioenpremies gaan stijgen, zodat een en ander toch kan worden gefinancierd.
Voor de oudere deelnemers, die al een groot deel van hun pensioendeelname voor vroegpensioen hebben gespaard, gelden er overgangsregelingen. In de meeste gevallen kunnen zij nog gebruik maken van de vroegpensioenregeling.
Gemiddeld genomen gaat vroegpensioen twee jaar voorafgaande aan het ouderdomspensioen in; het vroegpensioen wordt dus verkregen van 63-jarige tot 65-jarige leeftijd. Vanaf 65-jarige leeftijd gaat men met ouderdomspensioen.
Maar wat worden de gevolgen nu bij het optrekken van de ouderdomspensioenleeftijd? Blijft het vroegpensioen twee jaar duren en kan men straks van 65-jarige tot 67-jarige leeftijd met vroegpensioen (en daarna ouderdomspensioen) of blijft het vroegpensioen een recht dat op 63-jarige leeftijd ingaat?
Indien het vroegpensioen op 63-jarige leeftijd blijft ingaan, dan zal de gedane opbouw dus in plaats van over de verwachte twee jaren nu over vier jaren moeten worden uitgekeerd. Dit zal ongetwijfeld gaan inhouden dat het vroegpensioen aanzienlijk zal dalen. Dit zal echter strijdig zijn met de verwachtingen die pensioendeelnemers jarenlang hebben gehad ten aanzien van de verwachte hoogte van de uitkering van het vroegpensioen. Het lijkt dus niet aannemelijk dat pensioenfondsen ervoor zullen kiezen om het vroegpensioen over meer jaren te verspreiden, bijvoorbeeld van 63-jarige leeftijd tot 67-jarige leeftijd.
4.3. Pensioenreglementen
Zoals gezegd heeft de aanpassing van de pensioenleeftijd veel gevolgen voor de pensioenopbouw en voor de pensioenuitkering; hier zullen nog vele keuzes moeten worden gemaakt.
Onderdeel van de keuzes die de pensioenfondsen, individueel of collectief, gaan maken, zal ook zijn de vraag of de nieuwe keuzes tegen dezelfde pensioenpremies kunnen worden uitgevoerd als thans of dat pensioenpremies aan de nieuwe situatie moeten worden aangepast.
Naast de gevolgen van de pensioenleeftijd voor de hoogte van de pensioenen (ouderdomspensioen en vroegpensioen) zullen de pensioenfondsen ook moeten bezien welke effecten de nieuwe maatregelen zullen hebben voor diverse groepen pensioendeelnemers. Denk bijvoorbeeld aan een situatie waarin een 60-jarige werknemer verwachtte over drie jaar met vroegpensioen te kunnen gaan en dit nu plotsklaps verlaat ziet worden naar 65 jaar! Het is niet ondenkbaar dat er allerlei overgangsmaatregelen opgesteld zullen worden, waarbij voor pensioendeelnemers premies, franchises en opbouwpercentages apart zullen gaan uitwerken.
5.
Sociale Wetgeving
5.1. AOW
De AOW is in 1957 geïntroduceerd door de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. Zij is de opvolger van de door Drees als minister van Sociale Zaken in 1947 ingevoerde Noodwet Ouderdomsvoorziening. De Algemene Ouderdomswet (AOW) heeft tot doel 'de hele bevolking van Nederland te verzekeren tegen de financiële gevolgen van ouderdom'. Alle ingezetenen - ongeacht hun nationaliteit - die nog geen 65 jaar zijn, zijn voor de AOW verzekerd. De AOW gaat uit van een verzekerde periode van 50 jaar; de AOW kent regelingen voor ingezetenen die niet de gehele 50 jaar in Nederland woonachtig zijn geweest (2% korting per jaar voor ieder jaar niet verzekerd zijn) en regelingen voor mensen die in het buitenland werken en een Nederlandse dienstbetrekking hebben. De hoogte van de AOW is afhankelijk van de gezinssamenstelling.
De AOW-premie wordt in één bedrag geheven met de belasting en de overige premies voor de volksverzekeringen. Alleen over de eerste twee belastingschijven is premie verschuldigd.
In december 2009 is het wetsvoorstel Wijziging van de Algemene Ouderdomswet, de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Wet op de loonbelasting 1964 in verband met verhoging van de leeftijd waarop recht op ouderdomspensioen ontstaat gepubliceerd. Zoals hiervoor al genoemd betreft het een verhoging van de AOW-leeftijd van 65 naar 67 jaar, met als overgangsregeling dat voor wie vóór 1955 is geboren de AOW-leeftijd 65 blijft, en voor wie in de periode 1955 t/m 1959 is geboren de AOW-leeftijd 66 jaar wordt. Effectief gaan de veranderingen dus in 2020 zichtbaar worden; in dit jaar gaat in principe geen AOW-uitkering in. De regering wijst invoering in een groter aantal kleinere stappen af vanwege de administratieve complexiteit voor alle partijen.
Met het verhogen van de pensioenleeftijd naar 67 jaar zouden ingezetenen nu dus 52 jaar aan AOW opbouwen en wordt ten opzichte van 2010 twee jaar langer premies geheven; in dit geval zal de AOW meerdere aanpassingen moeten ondergaan voor ingezetenen die op latere leeftijd in Nederland zijn komen wonen (nu 100/50ste = 2% per jaar, dan 100/52ste = 1,93% per jaar) en voor ingezetenen die niet werkzaam zijn in Nederland.
De regering zou ook een keuze kunnen maken om de verzekerde periode aan te passen van 17 jaar t/m 67 jaar; in dat geval hoeven voorgaande aanpassingen niet plaats te vinden.
Er zijn, ook hier, dus meerdere opties om de wet aan te passen. Hierna zullen een paar voorbeelden worden uitgewerkt, waarbij in de voorbeelden telkens het uitgangspunt geldt dat iemand in 2000 op 30-jarige leeftijd naar Nederland is gekomen.
1.
Verzekerde periode van 15 t/m 65 jaar; korting 2% per onverzekerd jaar gelegen na 15-jarige leeftijd.
In dit geval is de persoon 15 jaar niet verzekerd geweest, waardoor er een korting op de AOW-uitkering wordt toegepast van 30%.
2.
Verzekerde periode van 15 t/m 67 jaar; korting 1,93% per onverzekerd jaar gelegen na 15-jarige leeftijd.
Ook hier is de persoon 15 jaar niet verzekerd geweest. De korting op de AOW-uitkering wordt in dit voorbeeld 28,95%.
3.
Verzekerde periode van 17 t/m 67 jaar; korting 2% per onverzekerd jaar gelegen na 17-jarige leeftijd.
Als deze wijziging zou plaatsvinden, zou de korting voor deze persoon 26% zijn.
Bij deze optie speelt er echter een extra vraag: wat zal er gaan gebeuren met de personen die al wel vanaf 15-jarige leeftijd AOW-premie betaald hebben?
Ten aanzien van de AOW geldt dus dat het de vraag is hoe de wetgeving er uit zal zien (premies en regelgeving) en wat de hoogte van AOW-bedragen zal worden.
5.2. WAO
Vanuit de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering konden werknemers die vóór 1 januari 2004 arbeidsongeschikt zijn geworden in aanmerking komen voor een uitkering WAO indien de arbeidsongeschiktheid minstens 15% bedroeg.
Indien er recht was op een WAO-uitkering kon men in eerste instantie aanspraak maken op een loondervingsuitkering; hiervoor moest men minimaal 33 jaar oud zijn op de eerste WAO-dag. Bij 58-jarige leeftijd was de duur van de loondervingsuitkering 6 jaar en vanaf 59-jarige leeftijd liep deze uitkering door tot 65-jarige leeftijd.
Na afloop van de loondervingsuitkering, of indien men niet voor deze uitkering in aanmerking kwam omdat men jonger was dan 33 jaar, konden arbeidsongeschikten in aanmerking komen voor een vervolguitkering. De vervolguitkering kende uitkeringspercentages van minimaal 14% voor minder arbeidsongeschikten tot 70% (per 1 juli 2007 75%) voor volledig arbeidsongeschikten.
De laatste instromers in de WAO waren dus in het jaar 2004; de jongste instromer was toen (min.) 16 jaar oud, waarmee de WAO derhalve t/m 2053 zal doorlopen. Dit is echter uitgaand van een pensioenleeftijd van 65 jaar. Bij een ophoging van de pensioenleeftijd naar 67 jaar zal deze groep WAO-ers nu dus tot en met 2055 aanhouden.
Als we ervan uit mogen gaan, dat in de WAO-regeling alleen de einddatum zal worden aangepast, zal de enige consequentie van het verhogen van de pensioenleeftijd zijn dat deze groep twee jaar langer deze uitkering ontvangt. Gedurende deze twee jaar komt de WAO-uitkering dus in de plaats van een AOW-uitkering en (mogelijk) een pensioenuitkering.
5.3. WIA[2]
De Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen geeft werknemers die na een wachttijd van 104 weken nog minstens 35% arbeidsongeschikt zijn, recht op een uitkering. De wet kent twee regelingen: Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA) en regeling Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA).
De IVA-uitkering duurt zolang de werknemer arbeidsongeschikt is tot maximaal de 65-jarige leeftijd. De WGA-uitkering kent een loongerelateerde uitkering, waarvan de duur afhankelijk is van het arbeidsverleden (bij (meer dan) 40 jaar arbeidsverleden een uitkering gedurende maximaal 38 maanden). Na de loongerelateerde uitkering kan men in aanmerking komen voor een loonaanvullingsuitkering indien er sprake is van minstens 50% benutte restverdiencapaciteit. Wanneer de benutte restverdiencapaciteit onder de 50% komt, kan een werknemer aanspraak maken op een WGA-vervolguitkering.
De WGA en de IVA hebben een maximale looptijd tot 65 jaar. Op 29 december 2005 waren de eerste instromers in de WIA.
Voor de WIA zal hetzelfde gelden als voor de WAO, wanneer we ervan uitgaan dat alleen de eindleeftijd zal worden aangepast. Deze groep ontvangt de WIA-uitkering twee jaar langer, welke uitkering wordt opgevolgd door een AOW-uitkering en (mogelijk) een pensioenuitkering.
5.4. Wajong
De Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Jonggehandicapten (per 1 januari 2010 de Wet Werk en Arbeidsondersteuning Jonggehandicapten) is een voorziening voor de financiële gevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid van jonggehandicapten. Om in aanmerking te komen voor de Wajong moet men minimaal 18 jaar zijn.
Met ingang van de Wajong 2010 wordt de arbeidsongeschiktheid van jonggehandicapten pas op 27-jarige leeftijd definitief beoordeeld. De Wajong heeft een maximale looptijd tot 65 jaar. De Wajong is gekoppeld aan het wettelijk minimumloon.
Ook hier geldt, dat bij alleen een aanpassing van de eindleeftijd, de Wajongers twee jaar langer hun uitkering zullen ontvangen, waarna de AOW-uitkering en (mogelijk) een pensioenuitkering tot uitkering komt.
5.5. WW
De Werkloosheidswet kende een loongerelateerde uitkering die afhankelijk was van het arbeidsverleden (bij maximaal 40 jaar arbeidsverleden een uitkering gedurende 5 jaar), en een vervolguitkering van maximaal 2 jaar (indien 571/2 jaar oud dan max. 31/2 jaar), wanneer de werkloosheid vóór 11 augustus 2003 is ontstaan.
Vanaf 1 oktober 2006 wordt de WW-uitkering bepaald aan de hand van het arbeidsverleden en heeft vanaf diezelfde datum een maximale duur van 38 maanden.
Bij de WW-uitkering kan het voorkomen dat twee jaar langer zal worden uitgekeerd. Hier dient echter wel goed gekeken te worden of de maximale 38 maanden nog niet om zijn.
5.6. WWB
De Wet Werk en Bijstand is een inkomensvoorziening voor mensen die niet in hun eigen onderhoud kunnen voorzien; de WWB kent Algemene Bijstand en Bijzondere Bijstand. De WWB is gekoppeld aan het minimumloon.
Als we er vanuit mogen gaan dat de WWB-regeling ongewijzigd blijft, zal de consequentie van het verhogen van de pensioenleeftijd zijn dat deze groep twee jaar langer deze uitkering ontvangt. Gedurende deze twee jaar komt de WWB-uitkering dus in de plaats van een AOW-uitkering en (mogelijk) een pensioenuitkering.
Bij de vaststelling van schades in een letselschade- of overlijdensschadedossier wordt rekening gehouden met het zgn. terugvorderingsrecht WWB. Dit wil zeggen dat de betalingen die uit hoofde van de WWB zijn gedaan, kunnen worden teruggevorderd. [3] Dit kan de gemeente doen als er aanspraak is op middelen die al bestonden bij aanvang van de bijstandsverlening, zoals een recht op vergoeding wegens verlies van verdienvermogen dan wel gederfd levensonderhoud. Per saldo heeft de persoon die de WWB heeft ontvangen over deze periode dus geen inkomen gehad. In een schadeberekening wordt inkomen uit WWB derhalve buiten beschouwing gelaten.
Indien door het verhogen van de pensioenleeftijd naar 67 jaar iemand dus twee jaar langer inkomen uit de WWB krijgt, dan betekent dit schadetechnisch een verhoging van de schade met twee jaar. In de hypothetische situatie zonder ongeval is er immers twee jaar langer inkomen uit arbeid wanneer er tot 67 jaar moet worden doorgewerkt, waar nul inkomen uit de WWB tegenoverstaat.
5.7. Overige sociale wetgeving
Naast voornoemde elementen zijn er in Nederland nog vele andere vormen van uitkeringen die inkomens aanvullen wanneer men onder het sociaal minimum komt, alsmede uitkeringen wanneer sprake is van overlijden. Denk bijvoorbeeld aan de volgende uitkeringen: de ANW (Algemene Nabestaanden Wet), TW (Toeslagenwet), IOW (voorheen IOAW) (Wet Inkomensvoorziening Oudere Werklozen). De in dit artikel behandelde uitkeringen zijn derhalve niet limitatief; de behandeling van die andere uitkeringen zou nu te ver gaan.
6.
Belastingregime
Een heel belangrijk aspect dat bij de verhoging van de pensioenleeftijd komt kijken, is de aanpassing van de belastingwetgeving. Immers, de huidige belastingwet kent een vriendelijker karakter voor mensen vanaf 65 jaar; de eerste twee belastingschijven kennen voor mensen ouder dan 65 jaar een lager percentage. Hierdoor houdt men netto meer over van het bruto inkomen dan een persoon met hetzelfde inkomen die jonger is dan 65 jaar. Met de verschuiving van de pensioenleeftijd zal de belastingwet hierop moeten worden aangepast.
De aanpassing van de belastingwet geldt niet alleen voor de directe inkomstenbelastingheffing doch ook voor de verschillende heffingskortingen die, afhankelijk van de inkomens- en de gezinssituatie, in mindering mogen worden gebracht op de te betalen belasting; het betreffen dus netto bedragen (voordelen).
Als voorbeeld van aan te passen heffingskortingen worden de volgende heffingskortingen in overweging genomen:
-
Arbeidskorting en Algemene Heffingskorting
Voor beide heffingskortingen geldt momenteel een leeftijdsgrens van 65 jaar; vanaf die leeftijd wordt de heffingskorting nu verlaagd. Wordt deze leeftijd verhoogd naar 67 jaar of zal er een overgangsmaatregel komen?
-
Doorwerkbonus
Vanaf 1 januari 2009 kan deze heffingskorting worden toegepast van 61- tot 67-jarige leeftijd (2 jaar na de thans geldende pensioenleeftijd). Verschuift deze heffingskorting straks van 63- tot 69-jarige leeftijd of wordt de periode verlengd, dus van 61- tot 69-jarige leeftijd? Of zal het hoogste percentage, nu te behalen op 65-jarige leeftijd, langer doorlopen? Wellicht dat alle percentages worden aangepast.
-
Alleenstaande ouderenkorting
Deze heffingskorting geldt voor alleenstaande ouderen die recht hebben op een AOW-uitkering voor ongehuwden, waarbij nu een leeftijdsgrens van 65 jaar wordt aangehouden. Gaat deze grens naar 67 jaar of blijft deze op de nu geldende leeftijd?
De nog te ontwikkelen belastingwet voor de leeftijden van 65 - 67 jaar zal vermoedelijk van grote invloed zijn op het bruto-netto traject dat onderliggend is aan de schadebegroting. Mogelijk worden de premies voor de sociale verzekeringen verhoogd. Sinds 2006 betalen werknemers geen premie voor de werknemersverzekeringen (WW-premie was de laatste premie die werknemers betaalden). Wellicht dat werknemers weer moeten gaan meebetalen aan de werknemersverzekeringspremies. Dit heeft uiteraard weer effect op het netto-inkomen.
7.
Effecten op letselschadebegrotingen
Wat zijn nu de effecten op de letselschadebegrotingen? Uiteraard is niet met zekerheid te zeggen wat de effecten zullen zijn, omdat niet bekend is hoe de regering alle andere punten die samenhangen met 65-jaar zal gaan aanpassen. Met een aantal aannames kunnen we natuurlijk wel een inschatting maken van de mogelijk gevolgen.
7.1. Hypothetisch inkomen zonder ongeval
Door het verhogen van de pensioenleeftijd ontstaat er een langere periode van inkomen uit arbeid (in de hypothetische situatie 'het ongeval wegdenkende') tegenover (meestal) een inkomen uit sociale voorzieningen. Dit effect zal schadeverhogend uitwerken.
7.2. Pensioen
Bij ouderdomspensioenen zijn diverse overwegingen.
Een langere looptijd pensioenopbouw geeft een hoger pensioen en is dus schadeverhogend.
Er zal een kortere looptijd zijn van de periode waarin pensioen wordt genoten. Dit is dus schadeverlagend voor wat betreft pensioenschade.
Er is een langere looptijd inhouding pensioenpremie op inkomen uit arbeid, waardoor het netto-inkomen wordt verlaagd en die dus schadeverlagend uitwerkt; dit is echter relatief, omdat er een schadeverhogend aspect van het langer doorlopend inkomen is, hetwelk een groter effect heeft op de schadeverhoging.
7.3. Uitkeringen sociale verzekeringen
Er vanuit gaande dat de hoogte van de uitkeringen (ongeveer) gelijk zal blijven, zal er in de situatie 'Na Ongeval' een langere tijd minder inkomen zijn ten opzichte van de hypothetische situatie 'het ongeval wegdenkende', hetgeen schadeverhogend is.
7.4. Belastingregime
De twee belangrijkste onderdelen die naar waarschijnlijkheid zullen worden gewijzigd, zijn de inkomstenbelasting en de heffingskortingen.
Voor wat betreft de inkomstenbelasting (belastingschijven en tarieven) is een aantal opties denkbaar, die elk een eigen effect hebben op de schadebegroting.
Een optie is dat het huidige stelsel intact blijft, en dat men dus vanaf 65 jaar minder belasting betaalt. In dit geval zijn er twee schadeverhogende effecten: er is twee jaar langer (hypothetisch) inkomen uit arbeid én het consumptief inkomen is hoger; immers het inkomen uit arbeid over de jaren van 65 t/m 67 jaar zal lager worden belast.
Een andere optie is dat men niet vanaf 65 jaar minder belasting gaat betalen, maar pas vanaf 67 jaar. In dit geval zal er een verlaging van de schade zijn. De inkomens van zowel de situatie zonder ongeval als met ongeval zullen hierdoor verlagen, waardoor de jaarschades ook zullen verlagen.
De regering kan er uiteraard ook voor kiezen om de belastingpercentages in zijn geheel te verhogen. Hierdoor ontstaat een verlaging van het netto consumptief inkomen en zal de jaarschade van de latere jaren lager uitvallen. In dit geval kunnen we spreken van een relatieve verlaging van de schade.
Met betrekking tot de heffingskortingen is het zeer aannemelijk dat de regering vele heffingskortingen zal gaan aanpassen. Alle heffingskortingen die betrekking hebben op inkomen uit arbeid en/of gekoppeld zijn met de leeftijd 65 jaar zullen moeten worden bekeken. Als er vanuit wordt gegaan dat de regering alle heffingskortingen waarin de eindleeftijd van 65 jaar van toepassing is, zal laten vervangen door 67 jaar, dan zal dit schadeverhogende effecten hebben. Daar waar nu vanaf 65 jaar geen recht meer is op een dergelijke heffingskorting, zal hier bij het aanpassen van de eindleeftijd twee jaar langer aanspraak op worden gemaakt. Hierdoor is er minder belastinggeld verschuldigd, met als uiteindelijk gevolg een hoger consumptief inkomen.
8.
Tot slot
In de eerste plaats leren alle voorgaande overwegingen dat het verhogen van de pensioenleeftijd, naar ongeacht welke leeftijd dan ook, vele malen meer voeten in de aarde heeft dan het verplaatsen van de ingangsdatum van het ouderdomspensioen annex de AOW.
Wat de uitwerking op de inkomenssituatie is, is op vele punten nog onbekend. En dit zal ook zo blijven zolang er nog geen op de nieuwe situatie aangepaste wet- en regelgeving is. Zullen de premies voor pensioenen en sociale verzekeringen toenemen, dan zal dit direct effect hebben op het consumptieve inkomen. Dit effect zal groter zijn op situaties waar sprake is van inkomen uit arbeid dan bij uitkeringen uit hoofde van de sociale verzekeringen (omdat daar geen/minder premie-inhoudingen zijn).
In de tweede plaats weten we dat de omrekening van bruto inkomens naar netto inkomens (het zgn. bruto-netto traject) nu nog niet uitvoerbaar is bij een pensioenleeftijd van 67 jaar voor de leeftijden 65 tot 67 jaar.
In de derde plaats moeten we er terdege rekening mee houden, dat het verhogen van de pensioenleeftijd naar 67 jaar ook gevolgen kan hebben voor het bruto-netto-traject tot 65 jaar. Het is immers niet uit te sluiten dat, bij wijziging van premieheffing voor sociale verzekeringen, ook hier de gevolgen voelbaar kunnen worden. Meer premie betekent minder consumptief inkomen.
Voor de schadebegroting kunnen op dit moment vooralsnog de volgende conclusies worden getrokken:
1.
Er vanuit gaande, dat de pensioenleeftijd uiteindelijk 67 jaar zal worden, zal het hypothetische inkomen in de situatie 'het ongeval wegdenkende' dus twee jaar langer doorlopen dan thans het geval is. Gedurende twee jaar zal het hypothetische inkomen dus worden afgezet tegen een lager inkomen, waarmee een individuele schadebegroting in ieder geval hoger zal uitvallen dan anno 2010 het geval is.
2.
Ook vanuit het perspectief van schadebegrotingen bij letselschade (en overlijdensschade natuurlijk) zullen de ontwikkelingen op dit gebied nauwgezet moeten worden gevolgd.
3.
Zolang er nog geen aanvullende wet- en regelgeving bekend is, kunnen letselschade- en overlijdensschadedossiers uitsluitend worden berekend op basis van de thans geldende regelgeving.
Het is niet bekend wanneer de AOW-leeftijd daadwerkelijk zal worden verhoogd en wanneer de wet hierop zal worden aangepast. Wellicht dat de regering alle wijzigingen in één keer wil doorvoeren, waarbij de gehele sociale wetgeving dus ook onder de loep dient te worden genomen. Er kan dus nog een lange tijd overheen gaan voordat alles is uitgekristalliseerd. Tot die tijd zal de schadebegroting moeten worden berekend aan de hand van de wetgeving zoals deze er nu is. Het verdient wel aanbeveling in vaststellingsovereenkomsten ter beëindiging van letselschadekwesties voor alle zekerheid een clausule te laten opnemen die het slachtoffer de mogelijkheid biedt om op de zaak terug te komen.
[1] Werkzaam bij Laumen Expertise - Ede als rekenkundige letselschade, NVVA-gecertificeerd Arbeidsdeskundige en LRGD-geregistreerd Gerechtelijk Deskundige
[2] Zie ook VR 2010, nr. 10 - M. Neeser 'De speerpunten van de WIA. Valkuilen en pijnpunten'.
[3] Zie Centrale Raad van Beroep LJN BJ7733 & Wet Werk en Bijstand paragraaf 6.4 art. 58 lid 1.f.