VR 2011/80, Het wetsvoorstel schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten en de rechtsmachtverdeling bij onrechtmatige daad

VR 2011/80
2011-10-17
Prof. mr. M.W. Scheltema
Het wetsvoorstel schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten en de rechtsmachtverdeling bij onrechtmatige daad
VR 2011/80
Prof. mr. M.W. Scheltema[1]
1.
Inleiding
In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zal naar verwachting op niet al te lange termijn een regeling worden opgenomen voor schadevergoeding bij rechtmatige en onrechtmatige (overheids)daad. Het wetsvoorstel daarvoor is ingediend. [2] De reden voor de wetgever om tot een regeling te komen is dat codificatie van het bestuursrechtelijke schadevergoedingsrecht wenselijk wordt geacht vanwege het steeds toenemende maatschappelijke belang en de vele ontwikkelingen op dit terrein in de jurisprudentie. [3] Bovendien wordt de bestaande situatie ten aanzien van de onrechtmatige daad niet bevredigend geacht vanwege de vele sporen die kunnen – en in een aantal gevallen moeten – worden gevolgd om schadevergoeding te verkrijgen, waarbij de verhouding tussen die sporen volgens de toelichting ook niet steeds helder is. [4]
Het lijkt derhalve nuttig te bezien hoe het huidige systeem in elkaar steekt, om vervolgens te bezien of het wetsvoorstel daarin verandering brengt en welke problemen door het voorstel worden opgelost.
2.
De huidige situatie
In de huidige situatie zijn er de nodige wegen om schadevergoeding ten gevolge van onrechtmatige besluiten te verkrijgen, achtereenvolgens een procedure bij de burgerlijke rechter en verschillende procedures bij de bestuursrechter, te weten op grond van art. 8:73 Awb en op grond van een zuiver of onzuiver schadebesluit. [5] De burger kan kiezen tussen deze verschillende wegen, die elkaar niet uitsluiten. Daardoor kan er gedurende de procedure worden veranderd van procedure. [6] Dat wordt als ingewikkeld ervaren. Het schadevergoedingsrecht bij onrechtmatige overheidsdaad wordt dan ook als een van de meest ingewikkelde rechtsterreinen gezien. [7] De situatie wordt bovendien gecompliceerd doordat, alvorens over schadevergoeding kan worden geoordeeld, moet vaststaan dat het schadeveroorzakende besluit onrechtmatig is. De burgerlijke rechter – en overigens ook de bestuursrechter indien hij oordeelt over een zuiver schadebesluit – neemt in dat verband tot uitgangspunt dat een besluit onrechtmatig is als het is vernietigd door de bestuursrechter of indien het op rechtmatigheidsgronden door een bestuursorgaan is ingetrokken (of de onrechtmatigheid van het besluit op andere wijze is erkend). Indien een besluit niet is vernietigd of ingetrokken na bezwaar of beroep, dan wel wanneer niet (tijdig) bezwaar wordt gemaakt of beroep wordt ingesteld, wordt uitgegaan van de rechtmatigheid van dit besluit. [8] Dit brengt mee dat in het algemeen twee procedures moeten worden gevoerd: een bij de bestuursrechter om de onrechtmatigheid van het schadeveroorzakende besluit te laten vaststellen en een bij de bestuursrechter of de burgerlijke rechter om schadevergoeding te verkrijgen. [9]
Bovendien is met name bij de toepassing van art. 8:73 Awb – dat de bestuursrechter de mogelijkheid geeft om op verzoek van een burger schadevergoeding toe te kennen bij de vernietiging van een besluit − een probleem dat veelal niet in de procedure over het schadeveroorzakende besluit al over een schadevergoedingsvordering kan worden beslist. [10] Na vernietiging van het schadeveroorzakende besluit zal immers van het door het bestuursorgaan nieuw te nemen besluit afhangen of er (daarmee in causaal verband staande) schade is geleden. Bovendien ontstaan complicaties als hoger beroep wordt ingesteld tegen het schadeveroorzakende besluit en de schadeprocedure op de voet van art. 8:73 Awb nog bij de rechtbank loopt. Het ligt dan weinig voor de hand die behandeling voort te zetten. [11]
Verder wordt in de bestuursrechtelijke procedure veelal niet het primaire (schadeveroorzakende) besluit vernietigd, maar de beslissing op bezwaar. Indien dat aan de orde is, hangt de beantwoording van de vraag of het primaire besluit onrechtmatig is af van de besluitvorming die na de vernietiging van de beslissing op bezwaar plaatsvindt. De burgerlijke rechter dient immers in beginsel van de rechtmatigheid van het besluit uit te gaan zolang het niet is vernietigd of ingetrokken. [12] Eerst wanneer uit de uitspraak van de bestuursrechter blijkt welk gebrek aan het primaire besluit kleeft, of de nieuwe beslissing op bezwaar inhoudt dat het bezwaar gegrond is − omdat het primaire besluit in strijd met het recht is uitgevaardigd en het primaire besluit geheel of gedeeltelijk wordt ingetrokken en voor zover nodig door een nieuw besluit wordt vervangen −, staat de onrechtmatigheid van het primaire besluit vast. [13] In dergelijke gevallen komt de schade die het (ingetrokken) primaire besluit heeft veroorzaakt in beginsel voor vergoeding in aanmerking. [14]
Deze problemen bij de toepassing van art. 8:73 Awb hebben mede ten grondslag gelegen aan de ontwikkeling van het zuivere schadebesluit. Ook dat is echter geen ongecompliceerde figuur nu lang niet altijd duidelijk is wanneer sprake is van een zuiver schadebesluit. [15] Verder leidt deze figuur alleen tot appellabele besluiten indien de schadeoorzaak ook appellabel is. Dat heeft het opknippen van rechtsverhoudingen tot gevolg omdat bij complexe schadeoorzaken – deels bestaande uit appellabele schadeoorzaken en deels uit niet appellabele schadeoorzaken – zowel de bestuursrechter als de burgerlijke rechter kunnen worden geadieerd voor verschillende onderdelen van de complexe schadeoorzaak. [16] Voorts lijkt de toetsing zoals die bij de bestuursrechter plaatsvindt in het kader van het besluitmodel minder geschikt voor het beoordelen van schadevergoedingsverzoeken. [17] Ten slotte wordt als bezwaar van het zuivere schadebesluit gezien dat eerst een besluit moet worden uitgelokt en bezwaar moet worden gemaakt alvorens de bestuursrechter kan worden benaderd. Dat wordt gezien als lastig, tijdrovend en voor het bestuursorgaan onnodig kostbaar. [18]
Bovendien wordt de huidige rechtsmachtverdeling gecompliceerd door het leerstuk van de formele rechtskracht. [19] De regel van de formele rechtskracht is van toepassing indien tegen een besluit een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang heeft opengestaan. De burgerlijke rechter gaat er dan − zo deze rechtsgang niet is gebruikt − van uit dat dit besluit zowel wat haar wijze van totstandkomen als wat haar inhoud betreft in overeenstemming is met de desbetreffende wettelijke voorschriften en algemene rechtsbeginselen. [20] De aan de regel van de formele rechtskracht verbonden bezwaren kunnen door bijkomende omstandigheden echter zo klemmend worden dat hierop, gezien de bijzonderheden van het geval, een uitzondering moet worden gemaakt. Dat kan aan de orde zijn wanneer het aan de overheid is toe te rekenen dat een burger geen gebruik heeft gemaakt van zijn recht van beroep op de bestuursrechter, omdat hij niet wist en ook niet behoefde te weten dat hij dit kon. [21]
3.
Relevante artikelen uit het voorstel
Het wetsvoorstel bestaat, voor zover relevant voor schadevergoeding, uit de volgende in de Awb op te nemen bepalingen:
artikel 8:88
,
8:89
,
8:92
,
8:93
en
8:95
. Deze staan vermeld in
bijlage 1
"Wetsvoorstel nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten" op pagina 216 en 217 van dit nummer.
4.
Het wetsvoorstel
Ten aanzien van de onrechtmatige daad bevat het wetsvoorstel in een nieuwe titel 8.4 Awb (Schadevergoeding wegens onrechtmatige besluiten) vooral procedurele regels over de vraag op welke wijze en bij welke rechter schadevergoeding kan worden verkregen. [22] Er vallen in dit gedeelte van het ontwerp derhalve weinig inhoudelijke normen aan te treffen. [23] In de Awb zal een nieuwe titel 8.4 worden opgenomen – de
art. 8:88-8:96
Awb − voor het verkrijgen van schadevergoeding wegens onrechtmatige besluiten. De regeling heeft overigens blijkens art. 8:88 Awb een enigszins ruimere strekking. Deze ziet niet alleen op schade veroorzaakt door onrechtmatige (voor bezwaar en beroep vatbare) besluiten, [24] maar ook op schade veroorzaakt door daarbij behorende voorbereidingshandelingen voor zover het besluit zelf onrechtmatig is. [25] Deze uitbreiding ligt voor de hand, omdat wordt aangenomen dat bij het besluit behorende − onzelfstandige [26] – voorbereidingshandelingen in het bezwaar en beroep tegen het onrechtmatige besluit kunnen worden meegenomen en daarmee door de formele rechtskracht van die besluiten worden gedekt. In het verlengde daarvan ligt het in de rede de regeling over schadevergoeding ook op dergelijke handelingen te betrekken. Feitelijk handelen op grond van een besluit (bijvoorbeeld ter uitvoering daarvan) valt er niet onder. [27] Wel heeft de regeling blijkens art. 8:88 Awb betrekking op schade veroorzaakt door niet tijdig beslissen. [28]
De bevoegde rechter
Art. 8:89 lid 1
Awb geeft aan bij welke rechter men schadevergoeding kan vragen. Kort gezegd komt de regeling daarop neer dat de Centrale Raad van Beroep – anders dan thans het geval is − exclusief bevoegd wordt ten aanzien van schade veroorzaakt door de in art. 8:88 Awb genoemde oorzaken op het terrein van de sociale zekerheid, het terrein van het ambtenarenrecht en het studiefinancieringsrecht. In het ambtenarenrecht geldt overigens dat de Centrale Raad op grond van art. 8:1 lid 2 Awb ook bevoegd is ter zake van schade veroorzaakt door ander handelen – te denken valt aan arbeidsongevallen – en de exclusieve bevoegdheid ook op dat terrein gaat gelden. [29]
Voorts is in
art. 8:89 lid 1
Awb bepaald dat de belastingrechter exclusief bevoegd wordt ten aanzien van schade veroorzaakt door de in art. 8:88 Awb genoemde oorzaken op zijn terrein. [30] Dat is een verschuiving ten opzichte van het huidige stelsel waarin dit terrein ten aanzien van de schadevergoeding geheel aan de burgerlijke rechter was overgelaten.
De gedachte achter de exclusieve bevoegdheid van de bestuursrechter is met name dat zeker in kleinere en minder complexe schadezaken het voeren van twee procedures om schadevergoeding te verkrijgen – één tegen het schadeveroorzakende besluit en één om schadevergoeding te verkrijgen (al dan niet tegen een zuiver schadebesluit [31]) − te veel van het goede is. [32] Bovendien rijzen in dergelijke kleinere zaken vaak minder causaliteitsproblemen. [33] Het consenteren van deze procedures bij de bestuursrechter ligt dan voor de hand. [34] Dat sluit volgens de toelichting aan bij de bestaande praktijk waarin complexere schadezaken veelal aan de burgerlijke rechter worden voorgelegd. [35]
Art. 8:89 lid 2
Awb bepaalt dat in alle andere gevallen – derhalve op de terreinen waar de Centrale Raad of de belastingrechter geen bevoegdheid toekomt – de bestuursrechter alleen bevoegd is voor zover de schadevergoedingsvordering niet meer dan € 25.000,− bedraagt inclusief rente. [36] In de overige gevallen (bij vorderingen boven € 25.000,−) wordt de burgerlijke rechter dus, anders dan nu het geval is, exclusief bevoegd. [37] Onder de € 25.000,− geldt blijkens de toelichting overigens dat een burger de keuze heeft om ofwel een vergoeding te vragen bij de bestuursrechter, ofwel om de burgerlijke rechter te adiëren. [38]
Verzoekschriftprocedure
Bijzonder is dat in de
art. 8:90-8:92
Awb voor het indienen van een verzoek tot schadevergoeding bij de bestuursrechter een tot nu toe in het bestuursrecht weinig gehanteerde verzoekschriftprocedure wordt ingevoerd. Dat is in het bestuursrecht bijzonder, omdat de bestuursrechter vooral (voor bezwaar en beroep vatbare) besluiten kan toetsen en in beginsel bij gebleken onrechtmatigheid een besluit vernietigt, waarna het bestuur opnieuw moet beslissen. In de in art. 8:90 e.v. Awb opgenomen verzoekschriftprocedure gaat dat anders. De bestuursrechter vernietigt geen besluit van het bestuurorgaan terzake van een verzoek om schadevergoeding – zoals thans met de zuivere schadebesluiten het geval is – maar beslist zelf op een dergelijk verzoek en bepaalt dus ook zelf de hoogte van de schadevergoeding. [39]
Ten aanzien van de procedure voor het indienen van een verzoek om schadevergoeding bij de bestuursrechter moeten twee gevallen worden onderscheiden: (i) het geval dat het beroep tegen het schadeveroorzakende besluit nog loopt en waarvoor
art. 8:91
Awb geldt en (ii) het geval dat dit beroep reeds is afgesloten en heeft geleid tot de vernietiging (en intrekking) van het onrechtmatige besluit. [40] Daarop heeft
art. 8:90
Awb betrekking.
Art. 8:91
Awb vervangt het thans geldende art. 8:73 Awb dat er in voorziet dat de bestuursrechter na vernietiging van een besluit op verzoek van de belanghebbende (en indien de bestuursrechter dat wenselijk acht) schadevergoeding kan toewijzen. [41] In
art. 8:92
Awb zijn de eisen die aan het verzoekschrift worden gesteld opgenomen. [42]
5.
Afronding
De wetgever geeft in de toelichting aan de ondoorzichtige rechtsmachtverdeling op het terrein van de onrechtmatige besluiten en de andere in art. 8:88 Awb genoemde schadeoorzaken te willen verbeteren door het invoeren van de hiervoor besproken verzoekschriftprocedure. Het is de vraag of dat op deze wijze lukt. In feite worden voor claims boven de € 25.000,− de zuivere schadebesluiten afgeschaft en heeft de burgerlijke rechter – anders dan nu − geen competentie meer in schadezaken ten gevolge van in art. 8:88 Awb genoemde oorzaken voor zover die onder de rechtsmacht van de Centrale Raad of van de belastingrechter vallen.
Er lijkt derhalve vooral sprake te zijn van een herverkaveling van rechtsmacht zonder dat de fundamentele problemen worden opgelost. Dat geldt bijvoorbeeld ten aanzien van het leerstuk van de formele rechtskracht van het schadeveroorzakende besluit. [43] Zoals verder al werd uiteengezet, wordt in het bestuursrecht veelal niet het primaire (schadeveroorzakende) besluit vernietigd, maar de beslissing op bezwaar. Dat maakt het verkrijgen van schadevergoeding gecompliceerd. Veelal valt op het moment van vernietiging van een besluit dan ook nog niet vast te stellen of dit schade heeft veroorzaakt. Dit brengt mee dat van de in art. 8:73 Awb geboden mogelijkheid in de praktijk weinig gebruik wordt gemaakt. Daaraan verandert het ontwerp echter niets, omdat deze complicatie bij het verkrijgen van schadevergoeding niet wordt opgelost. [44] Gelet op het vorenstaande is daarom de vraag of
art. 8:91
Awb vaker zal worden toegepast. Dit artikel vervult immers een vergelijkbare functie als art. 8:73 Awb.
De vraag is dan ook of het voorstel niet vooral nieuwe problemen oproept zonder dat de oude ondoorzichtigheid fundamenteel wordt opgelost. Wel biedt het voorstel enige stroomlijning van procedures in die zin dat er minder procedures tegelijkertijd kunnen worden gevoerd om vergoeding te krijgen van dezelfde schade.
[1] Advocaat bij Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn, hoogleraar enforcement issues in private law aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.
[2] Kamerstukken II 2010/11, 32 621, nrs 1-4.
[3] MvT, Kamerstukken II 2010/11, 32 621, nr. 3, p. 3 (hierna: MvT).
[4] MvT, p. 3, 4 en 32-38. Zie naar aanleiding van het voorontwerp bijvoorbeeld K.J. de Graaf en A.T. Marseille, NJB 2007, p. 2010 en 2011. Sommigen menen overigens dat dit probleem door de wetgever wordt aangedikt zonder dat duidelijk is wat de omvang van het probleem is. Zie K.J. de Graaf en A.T. Marseille, NJB 2007, p. 2013 en 2017; R.J.N. Schlössels,
Gemeentestem 7281
(2007), p. 510. Backes betoogt zelfs dat het afbakeningscriterium tussen bestuursrechter en burgerlijke rechter – waarop ook het ontwerp is gebaseerd – in het geheel niet deugt. Zie Ch.W. Backes, Oratie Maastricht, Den Haag 2009, p. 30.
[5] MvT, p. 32. De zuivere schadebesluiten zijn (buitenwettelijke) besluiten die de bestuursrechter in het leven heeft geroepen om zijn eigen bevoegdheid te kunnen construeren. De gedachte is kort gezegd dat indien (de gestelde) schade is veroorzaakt door een voor bezwaar en beroep vatbaar onrechtmatig besluit in het kader van de uitoefening van een publiekrechtelijke bevoegdheid, ook de beslissing van het bestuursorgaan op een verzoek om vergoeding van die schade een besluit oplevert dat door de bestuursrechter kan worden getoetst. Indien de bestuursrechter van oordeel is dat het bestuursorgaan de schadevergoeding ten onrechte heeft afgewezen of op een te laag bedrag heeft vastgesteld, vernietigt hij het schadebesluit in beginsel en dient het bestuursorgaan daarop opnieuw te beslissen. In dergelijke gevallen stelt de bestuursrechter dus niet zelf de hoogte van de schadevergoeding vast. Zie MvT, p. 33 en 34. Het onzuivere schadebesluit is een inhoudelijk besluit waarin overwegingen zijn opgenomen over de vergoeding van schade.
[6] MvT, p. 34. Niet geheel duidelijk is bovendien tot wanneer men die keuzevrijheid behoudt. Zie MvT, p. 35.
[7] MvT, p. 34 en 35.
[8] MvT, p. 32. Zie verder bijvoorbeeld met verwijzingen M. Scheltema en M.W. Scheltema, Gemeenschappelijk recht, Alphen aan den Rijn 2008, p. 318-325; R.J.N. Schlössels en S.E. Zijlstra, Bestuursrecht in de sociale rechtsstaat, Deventer 2010, nr. 26.3.
[9] MvT, p. 33.
[10] MvT, p. 35.
[11] MvT, p. 36.
[12] Zie bijvoorbeeld HR 27 april 2001, NJ 2002/335 m.nt. MS (Leers/Staat); HR 21 april 1995, NJ 1995/437 (Kakkenberg/Kakkenberg); HR 7 april 1995, NJ 1997/166 m.nt. MS (Smit/Staat); ABRS 24 november 2004, AB 2004/165 m.nt. AvH; HR 19 december 2008, NJ 2009/146 m.nt. Mok (Rotterdam/Hoogland). Zie voorts de conclusie van A-G Keus voor HR 8 juli 2005, JB 2005/243 onder 2.3. Zie ook C.N.J. Kortmann,
Gemeentestem 7229
(2005), p. 259; Losbladige Onrechtmatige Daad V.A (Damen),
aant. 102
.
[13] Zie HR 24 februari 1984, NJ 1984/669 m.nt. JAB (St. Oedenrode/Driessen); HR 31 mei 1991, NJ 1993/112 m.nt. CJHB (Van Gog/Nederweert). Zie voor een geval waarin de bestuursrechter zelf op de voet van art. 8:72 lid 2 Awb in de zaak voorzag en schadevergoeding toekende CRvB 2 september 2008, JB 2008/261. Zie ook de conclusie van A-G Keus voor HR 8 juli 2005, JB 2005/243, onder 2.9; M.E. Gelpke,
O&A 2007, p. 155-162
; C.N.J. Kortmann,
Gemeentestem 7229
(2005), p. 258; Mon. Awb B7 (Schueler), p. 116 en 139-144; B.P.M. van Ravels,
O&A 2009, p. 19 en 20
; B.J. Schueler,
O&A 2007, p. 57
; B.J. Schueler, Schadevergoeding onder de Algemene wet bestuursrecht, Deventer 1997, p. 59, 61 en 63; G.A. van der Veen, JBPlus 2009, p. 11-13.
[14] Daaronder kan ook schade vallen die is geleden gedurende de periode dat het primaire besluit is geschorst. Zie HR 24 februari 1984, NJ 1984/669 m.nt. JAB (St. Oedenrode/Driessen). Te denken valt aan een lagere opbrengst die bij verkoop van een onroerende zaak wordt verkregen ook al was de effectuering van het bestuursdwangbesluit op dat moment opgeschort.
[15] MvT, p. 36.
[16] MvT, p. 33-35 en 37.
[17] MvT, p. 37.
[18] MvT, p. 37 en 38.
[19] Zie over dit leerstuk bijvoorbeeld M.W. Scheltema,
NTBR 2009, p. 182-190
.
[20] Zie bijvoorbeeld HR 16 mei 1986, NJ 1986/723 m.nt. MS (Heesch/Van de Akker); HR 12 oktober 2001, NJ 2001/636 (Staat/Siemons); HR 24 januari 2003, NJ 2003/629 m.nt. MRM (Maple Tree); HR 7 mei 2004, NJ 2005/131; HR 17 december 2004, NJ 2005/60; HR 11 maart 2005, NJ 2005/170 (Premiefraude); HR 9 september 2005, NJ 2006/93 m.nt. Mok (Kuijpers/Valkenswaard).
[21] Zie HR 16 mei 1986, NJ 1986/723 m.nt. MS (Heesch/Van de Akker); HR 11 november 1988, NJ 1990/563 m.nt. MS (Ekro). Zie voorts J.A.M. van Angeren, De gewone rechter en de bestuursrechtspraak, p. 43 en 59-64; Conclusie A-G Verkade voor HR 24 januari 2003, NJ 2003/629 m.nt. MRM (Maple Tree) onder 4.5; G.A. van der Veen, JBPlus 2009, p. 13 en 14.
[22] De Raad van State is overigens kritisch over de voorgestelde rechtsmachtverdeling nu de vraag is of dat tot een hanteerbaar stelsel leidt en ook de argumenten die voor het gekozen stelsel zijn gegeven niet overtuigend worden geacht. Zie Kamerstukken II 2010/11, 32 621, nr. 4, p. 7 en 8.
[23] Daarin zien sommigen een gemiste kans omdat hier nu juist de gelegenheid lag om het complexe rechtsgebied te vereenvoudigen en hier principiële keuzes te maken. Zie R.J.N. Schlössels,
Gemeentestem 7281
(2007), p. 510 en 511.
[24] Het gaat dan om vernietigde, ingetrokken of herroepen besluiten waarbij (deels) aan de belangen van de benadeelde is tegemoetgekomen, alsmede om gevallen waarin het bestuursorgaan de onrechtmatigheid van een besluit heeft erkend. Dat laatste is overigens niet zonder meer het geval als het bestuursorgaan een nieuw besluit heeft genomen. Zie MvT, p. 44, 45 en 47. De vraag is nog wel hoe aanvankelijk onrechtmatige besluiten die door middel van de bestuurlijke lus van art. 8:80a Awb worden hersteld moeten worden gezien: rechtmatig of onrechtmatig? Zie daarover Ch.W. Backes, Oratie Maastricht, p. 37.
[25] MvT, p. 44 en 47. Indien het besluit niet onrechtmatig is, kan dus ook geen verzoek bij de bestuursrechter worden ingediend. Zie R.J.N. Schlössels,
Gemeentestem 7281
(2007), p. 512.
[26] R.J.N. Schlössels,
Gemeentestem 7281
(2007), p. 512. Zie over dit begrip bijvoorbeeld HR 26 november 1999, NJ 2000/561 m.nt. MS (Noord-Brabant/Janse); HR 9 september 2005, NJ 2006/93 m.nt. Mok (Kuijpers/Valkenswaard); HR 30 november 2007, NJ 2008/155 m.nt. Mok (Van Oudbroekhuizen/Wijk bij Duurstede); HR 11 april 2008, NJ 2008/519 m.nt. Mok (Smals c.s./Gelderland); HR 25 april 2008, NJ 2008/553 m.nt. Snijders. Zie daarover ook J.A.M. van Angeren, In: bestuursrecht harmoniseren: 15 jaar Awb, p. 214 en 215; R.J.N. Schlössels en S.E. Zijlstra, Bestuursrecht in de sociale rechtsstaat 2, nr. 26.3.20.
[27] B.J. Schueler,
NTB 2007, p. 296
; R.J.N. Schlössels,
Gemeentestem 7281
(2007), p. 512.
[28] MvT, nr. 3, p. 45, 47 en 48. Zie daarover recentelijk ook HR 22 oktober 2010,
JB 2010/249
m.nt. Schlössels (Van Ingen en Van Dungen q.q./Breda). Daarbij speelt, hoewel beroep kan worden ingesteld tegen niet tijdig beslissen, het leerstuk van de formele rechtskracht niet. Zie MvT, p. 48. Zie ook HR 25 oktober 2002, NJ 2003/171 m.nt. MS (Heeze-Leende/Lammers); ABRvS 21 november 2001, AB 2002/183 m.nt. AMLJ (Maarssen); ABRvS 2 januari 2002, JB 2002/64; ABRvS 6 februari 2002, AB 2002/257 m.nt. CMB (Winterswijk). Vergelijk ABR RvS 21 juli 2004, AB 2005, 14 m.nt. HBr. Zie voorts CRvB 28 juni 2002, AB 2003/9 m.nt. BJS; CRvB 28 juni 2006, JB 2006/262; CBB 30 oktober 2008, AB 2009/306 m.nt. Cartigny; ABRvS 21 juli 2010, AB 2010/329 m.nt. Van Ravels. Zie bijvoorbeeld verder J.A.M. van Angeren, De gewone rechter en de bestuursrechtspraak, p. 56 en 57; J.A.M. van Angeren, In: Bestuursrecht harmoniseren: 15 jaar Awb, p. 215 en 216; B.P.M. van Ravels, De formele rechtskracht van een fictie, In: Van Wijmen-bundel, Deventer 2003, p. 134-148; M. Scheltema en M.W. Scheltema, Gemeenschappelijk recht, p. 328 en 329.
[29] MvT, p. 46. Dat was in het voorontwerp nog niet duidelijk. Zie ook B.J. Schueler,
NTB 2007, p. 295
; R.J.N. Schlössels,
Gemeentestem 7281
(2007), p. 514.
[30] MvT, p. 48.
[31] Dit zijn (buitenwettelijke) besluiten die de bestuursrechter in het leven heeft geroepen om zijn eigen bevoegdheid te kunnen construeren. De gedachte is kort gezegd dat indien (de gestelde) schade is veroorzaakt door een voor bezwaar en beroep vatbaar onrechtmatig besluit in het kader van de uitoefening van een publiekrechtelijke bevoegdheid, ook de beslissing van het bestuursorgaan op een verzoek om vergoeding van die schade een besluit oplevert dat door de bestuursrechter kan worden getoetst. Indien de bestuursrechter van oordeel is dat het bestuursorgaan de schadevergoeding ten onrechte heeft afgewezen of op een te laag bedrag heeft vastgesteld, vernietigt hij het schadebesluit in beginsel en dient het bestuursorgaan daarop opnieuw te beslissen. In dergelijke gevallen stelt de bestuursrechter dus niet zelf de hoogte van de schadevergoeding vast. Aan deze benadering kleven blijkens de toelichting de nodige bezwaren, bijvoorbeeld dat de rechtsverhouding wordt opgeknipt in verschillende schadefactoren ten gevolge van feitelijk handelen of van een besluit omdat alleen de schade ten gevolge van een (voor bezwaar en beroep vatbaar) besluit bij de bestuursrechter aan de orde kan komen. Zie MvT, p. 33-35. Bovendien meent Schueler dat aansprakelijkheid uit de wet voortvloeit en het besluit dus ook niet op rechtsgevolg is gericht en daarmee geen echt besluit is. Zie B.J. Schueler,
NTB 2007, p. 292
.
[32] Vergelijk ook MvT, p. 38 en 46.
[33] MvT, p. 38.
[34] MvT, p. 38. Zo ook B.J. Schueler,
NTB 2007, p. 287 en 288
. Die constateert dat dit ook geldt voor delen van het financiële bestuursrecht waar het wel om grotere schadezaken kan gaan. Kritisch echter K.J. de Graaf en A.T. Marseille, NJB 2007, p. 2014.
[35] MvT, p. 38 en 39. Zie ook B.J. Schueler,
NTB 2007, p. 288
, die de verklaring daarvoor vooral ziet in het halfslachtige en lacuneuze bestuursprocesrecht. Verder merkt Schueler op dat schadezaken juist ook complex kunnen worden doordat de rechter die over schadevergoeding oordeelt niet oordeelt over de onrechtmatigheid van een besluit. Zie B.J. Schueler, NTB 2007, p. 288. Hij meent dan ook dat de bestuursrechter in alle gevallen exclusief bevoegd zou moeten worden. Zie
B.J. Schueler, NTB 2007, p. 290
.
[36] MvT, p. 38, 39, 48 en 49. Blijkens de toelichting wordt in dat verband aangesloten bij art. 93 Rv waarin eenzelfde competentiegrens voor de kantonrechter zal worden vastgelegd (Kamerstukken II 2008/09, 32 021) en de daarop gebaseerde jurisprudentie (bijvoorbeeld ten aanzien van de vraag wat bij een vermeerdering van eis dient te geschieden). Volgens de toelichting leidt dat ertoe dat als de schade uitstijgt boven € 25.000,− voor het meerdere alsnog de burgerlijke rechter kan worden benaderd. Wel dient dan eerst de uitkomst van de bestuursrechtelijke procedure te worden afgewacht. Zie MvT, p. 49. Dat lijkt mij vanuit praktisch oogpunt echter ongewenst. In dat geval ligt het meer voor de hand de zaak in zijn geheel bij de burgerlijke rechter te behandelen. Vergelijk in die zin ook R.J.N. Schlössels,
Gemeentestem 7281
(2007), p. 513.
[37] Polak acht dat een onwenselijke ontwikkeling. Zie J.E.M. Polak, NJB 2007, p. 2020, 2022 en 2023. Vergelijk in die zin ook Ch.W. Backes, Oratie Maastricht, p. 38-40, 42, 43 en 59; T. Barkhuysen, NJB 2007, p. 2025.
[38] MvT, p. 48.
[39] MvT, p. 40-42.
[40] MvT, p. 43.
[41] MvT, p. 40 en 46.
[42] MvT, p. 43 en 51. Voor de algemene eisen is aansluiting gezocht bij art. 6:5 Awb.
[43] Zo ook Ch.W. Backes, Oratie Maastricht, p. 42, 43 en 59; J.E.M. Polak, NJB 2007, p. 2021; B.J. Schueler,
NTB 2007, p. 289
; R.J.N. Schlössels,
Gemeentestem 7281
(2007), p. 511 en 512.
[44] Zie ook R.J.N. Schlössels,
Gemeentestem 7281
(2007), p. 510; B.J. Schueler,
NTB 2007, p. 289
.