Het populisme dat de laatste jaren door ons deel van de wereld trekt neemt ook de rechtspraak onder vuur. Steeds openlijker wordt de vraag gesteld of de rechtspraak zich niet meer gelegen zou moeten laten liggen aan heersende politieke stromingen. Er gaat bijna geen dag meer voorbij zonder kritiek op de rechter. Voor zover het gaat om de straffen die strafrechters opleggen is dat misschien al een oud verhaal, zij het dat de vaak opdringerige belangstelling van de media lijkt toe te nemen 1). Op 22 november jongstleden vonden 3.580 Telegraaflezers het belangrijk om te reageren op de Stelling van de Dag “Rechters hebben richting nodig”, en 91% van hen was het daarmee eens. Maar ook in het burgerlijk recht wordt de stem van het volk steeds duidelijker hoorbaar. Politici verlangen invloed te hebben op de benoeming van rechters en het werk van rechters wordt openlijk bekritiseerd 2). En zelfs rechters zelf lijken de suprematie van de van politiek doordrenkte samenleving te erkennen 3). Grijpt het publiek de macht? In welke maalstroom zijn we terecht gekomen! Het volk holt achter de media aan, de media achter de adverteerders, de adverteerders achter het volk, en het volk... enzovoort. Er is nu zelfs een populaire ‘politicus’ die in honderdduizenden huiskamers uitroept dat het strafproces dat tegen hem gevoerd wordt “drie keer niks” is. Waar is in dit tumult de stem van het recht?
De stem van het volk
Van tijd tot tijd eist de Tijdgeest een onevenredig zware stem op voor de stem van het volk. Met de one-liner ‘vox populi vox Deï’ werd in het verleden (met een beroep op de Joodse Richteren) zelfs gesteld dat de stem van het volk gelijk zou zijn aan de stem van de Almachtige. Ontegenzeggelijk biedt de geschiedenis vele voorbeelden van situaties waarin de eindelijk gehoorde stem van het volk inderdaad naar ons hedendaags gevoelen terecht de macht (en zelfs – voor even dan – de almacht) greep. De door Gaius Gracchus in gang gezette burgeroorlogen in het Rome van de eerste eeuw vóór de jaartelling en de gewelddadige afrekening met onaanvaardbaar geworden machtsstructuren in de Franse Revolutie – om twee grote voorbeelden te noemen – worden in het algemeen als rechtvaardig beschouwd, althans wat betreft de motieven. Maar dat betekent niet dat de stem van het volk per definitie iets met rechtvaardigheid te maken zou hebben. Nader beschouwd zou het tegendeel beter verdedigbaar zijn, gezien de terreur, het bloedvergieten en de machtsconcentratie bij enkelingen (Caesar en Napoleon) die volgden op het grijpen van de macht.
In de laatste (nog geen) honderd jaar wordt, waarschijnlijk voor het eerst in de geschiedenis, geëxperimenteerd met de gedachte dat de stem van het volk de stem zou zijn van de meerderheid van alle mensen die tot dat volk behoren. Dat heeft zo mogelijk nog minder met rechtvaardigheid te maken. Dat wel te denken – meestal alleen een gedachte van die meerderheid – is al meerdere malen op verschrikkingen uitgelopen. Sinds kort is het echter nog erger: zelfs de denkbeelden van een ‘belangrijke’ minderheid verdienen te worden gehoord als de stem van het volk. Reflexwerking van één van de beste elementen van de nog zo jonge democratie, die immers verlangt dat rekening gehouden wordt met minderheden?
Dat de stem van het volk soms rechtvaardig heeft geleken bewijst in elk geval niet het gelijk van diegenen die thans aandringen op politiek ‘toezicht’ op de rechtspraak. Onze samenleving bevindt zich niet in een ‘noodsituatie’ waarin bevolkingsgroepen die in de verdrukking zijn gekomen wel een greep naar de macht móeten doen. Wat bezielt sommigen dan om toch dat “Volksempfinden” zó belangrijk te vinden dat het een meer rechtstreekse invloed op rechtspraak zou moeten hebben? Spreekt daaruit niet een al of niet verdekt wantrouwen tegen het recht? En komt dat misschien omdat de stem van het recht te zwak is, en wordt overschreeuwd door de stem van het volk?
Trias Politica
Montesquieu 4) leerde ons de scheiding der machten. In het kwart millennium waarin de praktijk met zijn gedachten heeft leren werken is gebleken dat wederzijdse osmose tussen de wetgevende en de uitvoerende macht moeilijk te vermijden is. In moderne staatkundige verhoudingen is het onderscheid zelfs bijna weggevallen 5). Mede in het licht van de geschetste ontwikkeling naar moderne democratie, die gekenmerkt wordt door het tellen van stemmen, zou ik deze machten tezamen willen benoemen tot de politieke macht. De (oorspronkelijk) derde macht, de rechterlijke macht, is in veel landen die men wel een groepeert onder de noemer ‘het Westen’, afgezien van gelukkig tijdelijk gebleken ernstige ontsporingen, redelijk buiten schot gebleven. Daarnaast heeft men echter andere machten zien opkomen. Het ambtelijk apparaat werd wel ‘de vierde macht’ genoemd 6), maar vermoedelijk zijn de multinationals machtiger. De banken bleken recentelijk nog machtiger dan alle andere machten bij elkaar, want alle andere machten moesten te hulp schieten toen zij even onwel werden. En dan is er de inmiddels zevende macht 7): de media 8). Deze macht heeft kanten die zonder meer als maatschappelijk zeer gevaarlijk moeten worden gekwalificeerd. Dat komt vooral tot uitdrukking als bekeken wordt hoe deze macht de stemmen van het volk buitenproportioneel kan versterken. De klankkast van de media is tegenwoordig de heilig verklaarde vrijheid van meningsuiting. Het is ‘politiek incorrect’ om met name die vrijheid iets in de weg te leggen 9).
Stabiliteit wordt echter het beste verkregen met (slechts) drie steunpunten en gelukkig is de huidige samenleving nog redelijk stabiel te noemen. Op welke drievoet steunt dan in onze tijd de samenleving? De thans te onderscheiden machten zouden als volgt benoemd kunnen worden: de politieke macht, de rechterlijke macht en de meningsvormende macht. Deze machten staan vrij van elkaar, gelijkelijk ondergeschikt aan de opdracht te zorgen voor een behoorlijke samenleving, voor ons en voor wie er na ons komen.
Machtsstrijd
De stem van het recht lijkt zwak. Dat is niet altijd zo geweest; het is iets van de laatste tijd. Eeuwenlang stond naast de politieke macht altijd nog de voor de meeste mensen van (veel) hogere orde geachte stem van de Almachtige 10). De door Hem (of de mensen van wie men aannam dat zij dat namens Hem konden verwoorden) gegeven regels voor een behoorlijke samenleving stonden boven het politieke gekrakeel 11). Maar intussen is de Almachtige 12) al meer dan een eeuw geleden gedood 13) en is dat, overeenkomstig de voorspelling van Nietzsche en met hulp van de nazi’s en commi’s, langzamerhand tot de Europeaan doorgedrongen. Wie nu nog aankomt met het Recht van Hogerhand wordt weggehoond, of – als men beleefd wil blijven – krijgt te horen dat de stem van de Almachtige in ‘onze’ wereld een toontje lager heeft leren zingen 14).
Maar welke macht heeft zich de vacante stem van de Almachtige toegeëigend en komt die macht die stem wel toe? Daar zit het probleem waarmee we te kampen hebben. De politieke macht, die meent alles voor het zeggen te hebben, ook al kraaien er nog zoveel stemmen door elkaar, neemt zonder schroom aan dat zij het ‘natuurlijk’ is aan wie deze stem toekomt. Veel natuurlijker is het echter dat deze stem toekomt aan de door Hugo de Groot en Spinoza godgedachte orde en het recht.
De stem van het recht
De stem van het recht mag dan, in vergelijking met het geschreeuw in de politiek, zonder het klankbord van religie, zwak lijken, zij is er wel degelijk en één van de drie gelijkwaardige steunpunten van onze samenleving. Net als elke andere stem verandert in de loop van de tijd de stem van klank en zelfs van inhoud, maar dat is volstrekt niet het gevolg van ‘neuzen tellen’. De stem van het recht is de stem van de afgewogen redelijkheid, te voorschijn gebracht door integer en zindelijk denken van mensen die zich ervan bewust zijn deelgenoot te zijn in een mensenmaatschappij, een samenleving van mensen. Van mensen met rechten en zelfs met grondrechten.
Als allen spreken kan die stem niet zonder leerproces, studie en scholing. Na zodanige scholing mag de leerling zich jurist noemen, en sommige van die juristen vormen de rechterlijke macht. De stem van de jurist, en zeker die van de rechter, moet zoveel mogelijk vrij staan van invloeden van de twee andere machten: de buitelende, vechtende, eerzaam strijdende of kopstoten uitdelende politieke macht en de schreeuwende, verdachtmakende, eerlijke of subversieve macht van de media.
Rechter! Laat de politiek aan politici of desnoods aan mensen die zich verstouten om zich zo te noemen. En de voorlichting aan hoogleraren en de betere journalisten. Denk niet dat uw macht aan (één van) deze machten ondergeschikt zou (of erger nog: zou moeten) zijn. Laat u niet de mond snoeren door politiek geharrewar of wijsneuzig commentaar, en laat u vooral door geen enkele minderheid of meerderheid woorden in de mond proppen. Natuurlijk: aanvaard moet worden dat de politiek de regels in de samenleving in woorden vorm geeft – de politieke macht telt neuzen en misschien moet dat maar zo blijven. Maar de jurist, de rechter, stelt de betekenis van die woorden vast, afwegend naar tijd en plaats, in alle redelijkheid.
(noten):
1. Rechtstreeks 2004 nr. 2 (rechtspraak.nl) was al gewijd aan de “knelkoppeling” tussen rechters en de media, maar sedertdien is het alleen maar knellender geworden.
2. In NRC 13 november 2010, katern Opinie en Debat, gaat een zekere Thierry Baudet op beledigende wijze tekeer tegen het Europese Hof.
3. Mr. G.J.M. Corstens in een lezing voor de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid in april 2009.
4. De l’esprit des Lois (1748), en daarin vooral het hoofdstuk over de Engelse staatsinrichting.
5. Vrijwel geen enkele scholier – laat staan lager opgeleiden – kent nog het onderscheid tussen Parlement en Regering, en politici doen er ook erg weinig aan om dat onderscheid te laten zien. Voor zover er een onderscheid bekend is, kent men een onderscheid tussen Regering en Oppositie.
6. R. Crince Le Roy, oratie Utrecht, 1969.
7. U. Rosenthal, ‘De Media, machtsuitoefening en controle op de macht’. (2001). Voor de controle wordt natuurlijk ook hier het oog gericht op... de politieke macht.
8. Inderdaad een meervoudig enkelvoud.
9. Het voert op deze plaats te ver om daarop door te gaan. Het gevaar is wellicht in te dammen door het in het leven roepen van een ‘gilde’ van journalisten met selectie, opleiding en gewaarborgde onafhankelijkheid vergelijkbaar met die van rechters; een ‘leger’ van publieke middelen en ‘zwaar’ geschoolde, onpartijdige (voor het leven benoemde) journalisten (“erkende berichtgevers en nieuwsanalisten”) met een autoriteit vergelijkbaar met hoge rechterlijke ambtenaren en ombudslieden. Zij zouden, vermoedelijk, ook wat verstandiger omgaan met het ‘audite et alteram partem’ waardoor thans onbetekenende partijen hun vaak veel te grote mond veel te hard kunnen laten horen, alleen omdat zij het ‘pars altera’ zijn…
10. Of een hele godenwereld, meestal toch ook weer door een Almachtige gedomineerd. Hebben alleen de Oude Grieken geëxperimenteerd met een godenwereld waar niemand écht de baas was?
11. Hoewel oorlogen gevoerd werden omdat de Almachtige niet voor alle mensen hetzelfde Gezicht bleek te hebben.
12. Een groeiende minderheid ziet dat weer anders.
13. Nietzsche, 1882.
14. Noem het hoe u wilt: scheiding van kerk en staat of inburgering.