In 1988 verscheen in Verkeersrecht een artikel over de dwaalwegen in het verkeersprocesrecht. Aanleiding waren de wetsontwerpen fiscalisering parkeerboetes en het wetsontwerp administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften, elk met hun eigen procesgang. De conclusie was toen dat deze voorstellen zouden leiden tot een voor de burger onoverzichtelijk en ontoegankelijk procesrecht.
Het afgelopen jaar is een aantal wetsvoorstellen bij de Tweede Kamer aanhangig gemaakt. Allereerst is er het wetsvoorstel OM-afdoening. Met dit voorstel krijgt het Openbaar Ministerie de bevoegdheid om bij lichte delicten, waarbij de schuld duidelijk is, niet alleen een geldboete, maar ook maatregelen, zoals ontzegging van de rijbevoegdheid en schadevergoedingsmaatregelen, op te leggen. Lichte delicten zijn delicten waarop een straf van niet meer dan 6 jaar staat.
Daarnaast is er het wetsvoorstel Bestuurlijke boete fout parkeren en andere lichte verkeersovertredingen. Het College van B&W krijgt de bevoegdheid om fout parkeren en lichte verkeersovertredingen, zoals het verkeerd gebruik van de weg door voetgangers en fietsers, af te doen met een bestuurlijke boete. De primaire verantwoordelijkheid voor de handhaving van (een aantal) verkeersdelicten komt daarmee bij de gemeente te liggen, hoewel de politie bevoegd blijft om strafrechtelijk dan wel via de WAHV op te treden. Bovendien krijgt de gemeente de bevoegdheid om bij overtredingen van bepalingen van de APV, bijvoorbeeld wildplassen, eveneens bestuurshandhavend op te treden. Elk van deze wetsontwerpen brengt een eigen procesgang met zich mee, die in meer of mindere mate aansluit op een reeds bestaande.
Een van de belangrijkste bezwaren tegen deze voorstellen is dat het recht voor de burger nog ontoegankelijker wordt dan in 1988 het geval was. In onderstaand schema wordt dit zichtbaar gemaakt.
De achtergrond van deze wetsontwerpen is onder andere het streven naar een doelmatiger rechtshandhaving. Dit mag wel zo zijn, maar het kan en mag niet de bedoeling zijn dat de burger door alle procedurele regels de juiste weg niet (meer) kan vinden.
De vraag bij deze verschuivingen in de handhaving is bovendien waar de grens ligt. Zo zagen o.m. de gemeenten Helmond en Venlo er wel brood in om ook de afdoening van snelheidsovertredingen naar zich toe te trekken, mede ter financiering van de flitspalen. Waarom gaat het nu eigenlijk? Om de preventie of het geld? Als de gemeente op deze wijze bereikt dat de weggebruiker zich aan de maximum snelheid houdt, blijft zij alsnog met de kosten zitten.
Is de rechtsbescherming bij deze nieuwe manieren van afdoening wel voldoende gewaarborgd? Krijgen straks de colleges van B&W de beschikking over een stadspolitie met allerlei eigen opsporingstaken? Op al deze vragen zou de redactie graag een reactie van de lezers hebben.