Het einde van de 'ncnp'-bureautjes
Bij de meeste rechtbanken op de afdelingen kanton puilen de voorraadkasten uit met beroepen tegen verkeersboetes. Het gaat veelal niet om beroepen van burgers aan wie onterecht verkeersboetes zijn opgelegd, maar om beroepen die door ‘no cure no pay’-bureaus zijn ingesteld. Die bureautjes lieten zich op grote schaal machtigen om namens beboete verkeerszondaars beroepsprocedures volgens de WAHV te voeren. De inzet van procedures was niet gericht op het ongedaan maken van materieel onrecht, maar op het zodanig voeren van beroepsprocedures dat uiteindelijk een proceskostenvergoeding in de wacht kon worden gesleept. Die vergoeding kwam ten goede aan de ncnp-bureautjes. Zij hielden daar een dik belegde boterham aan over.
Een voorbeeld van procederen om de proceskostenvergoeding biedt een beslissing van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 14 augustus 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:12059), opgenomen in deze editie van Verkeersrecht onder nummer 2024/19. Het ging in deze zaak om een parkeerovertreding waarvoor een boete was opgelegd van € 95. Hiertegen werd door een gemachtigd niet nader te noemen ncnp-bureautje beroep aangetekend bij de officier van justitie en, na ongegrondverklaring, vervolgens bij de kantonrechter. De grief was dat er geen foto’s van de overtreding in het dossier zaten. Ter zitting van de kantonrechter kwamen die foto’s wel ter tafel en die zijn aan het dossier toegevoegd. De zaak werd daarna aangehouden. Op een volgende zitting verscheen de gemachtigde niet en werden geen aanvullende beroepsgronden ingediend. Op basis van de foto’s kon niet anders worden geoordeeld dan dat de gedraging vaststond en dat de boete moest worden gehandhaafd. Materieel was het beroep dus ongegrond. Omdat de procedure evenwel veel te lang had geduurd, stelde de kantonrechter ambtshalve vast dat de redelijke termijn voor berechting was overschreden. Gelet op het arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden van 28 juli 2023 (ECLI:NL:GHARL:2023:6369) dient die constatering te leiden tot matiging van de opgelegde sanctie met 25%. Die matiging impliceert dat het beroep gedeeltelijk gegrond is en dat – volgens hetzelfde arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden – aanleiding zou bestaan voor toekenning van een proceskostenvergoeding aan het gemachtigde ncnp-bureautje. Maar dat vindt de kantonrechter toch te dol. Hij ziet geen reden voor een proceskostenveroordeling. Hierover valt in de beslissing van de kantonrechter te lezen:
‘11. Het is inmiddels landelijk bekend dat no cure no pay-bureaus (ncnp-bureaus) grote hoeveelheden Mulderberoepen instellen. Het gaat hier niet om ingewikkelde procedures. Beroepschriften bestaan doorgaans uit standaardgronden. Dit maakt dat zij een hoog repetitief gehalte hebben. Deze wijze van procesvoering stelt ncnp-bureaus in staat om op vrij eenvoudige wijze en met geringe inspanningen vele procedures te starten. Daarbij valt op dat vaak pas op brieven van de rechtbank wordt gereageerd als deze aangetekend zijn verstuurd.
12. Alleen al in de voorraadkamer van de rechtbank liggen momenteel ruim 2.000 Mulderzaken, waarvan 1.605 van ncnp-bureaus. De onderneming van de gemachtigde in deze zaak heeft een eigen kast met daarin 762 zaken. Hier komen nog de zaken bij die al aan kantonrechters zijn toebedeeld. En dan te bedenken dat op een dagdeel Mulderzitting ongeveer 35 zaken staan. De voorraadkamer is dus al goed voor een volle maand elke doordeweekse dag in de ochtend en de middag Mulderzitting met ncnp-bureaus. En op die zitting gaat het vooral om de (hoogte van de) proceskostenvergoeding die bij een (deels) gegrond beroep aan een gemachtigde toekomt. Over het belang van de burger wordt nauwelijks meer gesproken. Die is er ook bijna nooit bij. Dit alles gaat ten koste van een tijdige en afgewogen afdoening van zaken.
13. Vanzelfsprekend heeft iedereen in Nederland recht op een tijdige uitspraak. Hier ligt een grote verantwoordelijkheid voor de rechterlijke macht. Tegelijkertijd ziet de kantonrechter dat ncnp-bureaus door de vele procedures in Mulderzaken inmiddels een eigen aandeel hebben gekregen in de tijdigheid van uitspraken. Het is evident niet redelijk om een proceskostenvergoeding toe te kennen als de reden daarvoor mede in procedeergedrag is gelegen.
14. Daar komt het volgende bij. De kantonrechter heeft op de zitting 16 zaken van de gemachtigde behandeld. In 9 daarvan doet hij te laat uitspraak. Het oordeel van het gerechtshof over de proceskosten zou tot gevolg hebben dat in totaal € 7.551,- aan vergoeding moet worden toegekend. Dit is duidelijk geen tegemoetkoming in de kosten meer, maar een royale beloning voor geringe inspanningen. De kantonrechter herhaalt nog maar eens dat de proceskostenvergoeding hier niet voor bedoeld is.’
Vraag is of deze moedige beslissing van de kantonrechter genade vindt bij het Hof Arnhem-Leeuwarden. Dat valt helaas te betwijfelen. In bijvoorbeeld een arrest van 27 september 2023 (ECLI:NL:GHARL:2023:8102) heeft het hof stug vastgehouden aan zijn lijn dat overschrijding van de redelijke termijn van berechting dient te leiden tot matiging van de sanctie met 25%, met in het verlengde de beslissing dat de proceskosten die zijn gemaakt in de fase waarin de redelijke termijn is overschreden voor vergoeding in aanmerking komen. Tegen deze lijn bestaan evenwel twee ernstige bedenkingen. De eerste houdt verband met de strekking van het recht op berechting binnen redelijke termijn. In relatie tot punitieve sancties komt deze strekking erop neer dat iemand niet langer dan redelijk moet leven onder de dreiging van oplegging van sancties die de betrokkene kunnen treffen in zijn privéleven en zijn maatschappelijke positie. Ten aanzien van vrijheidsstraffen, werkstraffen, ontzeggingen van de rijbevoegdheid en hoge geldboetes is die dreiging herkenbaar en invoelbaar. Maar ten aanzien van de beperkte boetes van de WAHV kan toch moeilijk met droge ogen worden volgehouden dat er sprake is van zo’n ‘dreiging’, zeker als het gaat om een boete van € 95, of van € 140 (zoals in het arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden van 27 september 2023). Hierbij moet worden bedacht dat een eventuele ‘dreiging’ in de fase van beroep bij de kantonrechter niet meer aan de orde is, omdat de sanctie al in de vorm van een zekerheidstelling is voldaan. De lange duur van de procedure treft dus eigenlijk niet meer de betrokkene aan wie de sanctie was opgelegd, maar meer het namens de betrokkene procederende ncnp-bureautje. En dat bureautje heeft juist met het oog op het verkrijgen van een proceskostenvergoeding belang bij een zo lang mogelijke procedure!
De tweede bedenking is keurig verwoord door de kantonrechter in de al eerder aangehaalde beslissing:
‘16. De kantonrechter vreest voor de gevolgen van het arrest van 28 juli 2023. De instroom van Mulderzaken zal nu alleen nog maar toenemen. Dit leidt tot nog langere doorlooptijden. Daarnaast zullen zaken die vanuit maatschappelijk oogpunt van groter belang zijn steeds meer worden verdrongen. De goede rechtsbedeling komt dan ook in gevaar.’
Als de ncnp-bureautjes procederen met het oog op het verkrijgen van een proceskostenvergoeding, dan is het verbinden van consequenties aan overschrijding van de redelijke termijn aan de hoogte van de sanctie, met als automatisch gevolg het toekennen van een vergoeding voor proceskosten een perverse prikkel met een tamelijk voorspelbare aanzuigende werking. Verstopping van de rechtspleging is voor de bureautjes dan een belangrijk element in hun verdienmodel, zodat alleen al om deze reden vrees bestaat voor een toename van het aantal beroepen.
Met een beetje goede wil is met ingang van 1 januari j.l. aan die vrees de grond ontvallen. Op die datum is namelijk een wijziging van art. 13a WAHV in werking getreden, waarmee de aan ncnp-bureautjes uit te keren proceskostenvergoeding fors is verlaagd. Bovendien wordt een eventueel uit te betalen proceskostenvergoeding niet meer overgemaakt naar de bankrekening van het ncnp-bureautje, maar direct gestort op de bankrekening van degene aan wie de sanctie was opgelegd.
Het ziet er naar uit dat de genoemde wetswijziging een bres heeft geschoten in het verdienmodel van de ncnp-bureautjes. Enkelen hebben al aangegeven hun werkzaamheden op het terrein van de WAHV te staken. Dat zou betekenen dat het aantal beroepen in WAHV-zaken de komende tijd fors zal dalen. Minder zaken maken het voor de kantonrechters en het hof Arnhem-Leeuwarden mogelijk om sneller zaken af te doen, zodat ook de redelijke termijn stelselmatig weer in acht kan worden genomen.
Tegelijkertijd past ook een opmerking die de overheid zelf raakt. Het gewraakte verdienmodel van de ncnp-bureautjes vindt namelijk ook zijn grond in het soms krakkemikkige optreden van de bestraffende instanties zelf. Annotator W.H. Vellinga wees daarop al eens in zijn noot onder ECLI:NL:HR:2020:563, NJ 2020/314: ‘het blijft wonderlijk dat er kennelijk zoveel processuele fouten worden gemaakt dat daaraan een boterham valt te verdienen.’
Sommige van die fouten waar Vellinga het over heeft zijn hardnekkig. Te wijzen valt op het arrest van het gerechtshof Leeuwarden van 22 november 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:9934.
In deze zaak heeft het hof Leeuwarden in een WAHV-zaak – kort gezegd – beslist dat vanwege de structurele schending door het openbaar ministerie van de hoorplicht, die van toepassing is bij het administratief beroep van de belanghebbende tegen een WAHV-beschikking, de opgelegde sanctie wordt verlaagd met 25%. Gevolg daarvan is dat ook weer een proceskostenvergoeding wordt uitgedeeld. Die beslissing heeft ertoe geleid dat het OM er uiteindelijk wel toe over is gegaan om de in de wet verankerde hoorplicht ernstig te nemen. Ook dat kost natuurlijk geld, maar dat wordt dan wel goed besteed.
Fijnslijper