Moord. Benadeelde partij vordert vergoeding van immateriële schade (shockschade). Hiervoor is vereist dat het bestaan van geestelijk letsel waardoor iemand in zijn persoon is aangetast in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. In zijn overwegingen heeft het hof niet blijk gegeven te hebben onderzocht of in het onderhavige geval aan dat vereiste is voldaan. Het middel slaagt derhalve.