Zowel het voertuig van de betrokkene als dat van de ambtenaren stond stil op het moment dat de gedraging werd geconstateerd. Vervolgens zijn de nodige gegevens met betrekking tot de waargenomen gedraging en het betreffende voertuig genoteerd. De ambtenaren waren dus in de gelegenheid om aanstonds vast te stellen wie de bestuurder van het voertuig was ten tijde van het verrichten van de gedraging. In een dergelijk geval dient de sanctie te worden opgelegd aan de bestuurder van het voertuig en niet aan de kentekenhouder.