aansprakelijkheid voor zaken

VR 2023/80 Nieuwe productaansprakelijkheidsregels en AI: goed voor innovatie en acceptatie?

Artikel
AI, de veelgebruikte afkorting voor “artificial intelligence”, in het Nederlands wel aangeduid als “kunstmatige intelligentie”, staat volop in de belangstelling. Hoewel AI niet eenvoudig te definiëren is, bevat AI-technologie, door een juridische bril beschouwd, een aantal interessante aspecten dat AI onderscheidt van andere technologieën. Eén van die eigenschappen is dat AI vaak over een vorm van “autonomie” beschikt. Autonomie is ook een lastig te omkaderen concept, maar kan door een jurist worden begrepen als besliscapaciteit van een systeem. Daarbij gaat het om beslissingen van een systeem (dus “kunstmatig”) die voorheen door mensen zouden worden genomen en die een gevolg kunnen hebben in het echt of in het recht. Denk bijvoorbeeld aan de beslissing van een volledig zelfrijdend voertuig om een ander voertuig in te halen waarbij een ander voertuig wordt aangereden. Of, in positievere zin, een pathologie-algoritme dat een bepaalde celstructuur aanmerkt als tumorweefsel dat door het menselijke oog niet als zodanig zou worden geïdentificeerd. Autonomie is geen tweeledig concept en komt in vele gradaties voor: hoe groter de systemische besliscapaciteit, des te groter de mate van autonomie van het systeem. Autonomie veronderstelt een bepaalde mate van “intelligentie”. Intelligentie kan worden gezien als het vermogen om gedrag aan te passen aan veranderende omstandigheden. Daarvoor zijn eigenschappen nodig als leren (i.e. “machine learning”), redeneren, het oplossen van problemen, het waarnemen van de omgeving en het begrip van taal. Technologie met bepaalde mate van AI is sterk in opkomst. Denk bijvoorbeeld aan chirurgische robots, medische diagnostiek, of aan “generatieve AI” die teksten genereert zoals het intussen vermaarde ChatGPT.

VR 2023/79 Voorstel nieuwe richtlijn productaansprakelijkheid

Artikel
VR2023-7-8_illu1
Op 28 september 2022 publiceerde de Europese Commissie een voorstel voor een nieuwe richtlijn productaansprakelijkheid. Met het voorstel wordt beoogd om de bestaande, uit 1985 daterende, regeling weer ‘bij de tijd’ te brengen. Hoewel de Commissie vooropstelt dat de richtlijn over het geheel genomen nog effectief en relevant is, stelt zij vast dat deze ook een aantal tekortkomingen vertoont. Zo laten de definities en concepten uit de bijna 40 jaar oude richtlijn zich niet eenvoudig toepassen op producten uit de moderne digitale en circulaire (meer op hergebruik gerichte) economie, stelt de bewijslast ten aanzien van de gebrekkigheid en het causaal verband in relatie tot bepaalde producten zoals geneesmiddelen, ‘smart products’ of AI slachtoffers voor (te grote) uitdagingen en vormen bepaalde regels in de bestaande richtlijn een onwenselijke belemmering voor het indienen van een schadeclaim (denk bijvoorbeeld aan de regel dat zaakschade onder de € 500,- op basis van de richtlijn niet wordt vergoed). Het voorstel behelst een volledige en ingrijpende herziening van de bestaande richtlijn. Het is er in belangrijke mate op gericht dat de aansprakelijkheidsregels beter zijn toegerust op de aard en de risico’s van producten in het digitale tijdperk. Maar het voorstel beperkt zich daar niet toe. Het beoogt ook veilig te stellen dat er altijd een partij in de EU is die aansprakelijk kan worden gesteld voor producten met gebreken, ook wanneer deze door consumenten rechtstreeks zijn gekocht van fabrikanten buiten de EU (iets wat in toenemende mate gebeurt). Daarnaast bedoelt het voorstel de bewijslast in complexe zaken te verlichten. Ook wordt er gestreefd naar meer rechtszekerheid door de richtlijn productaansprakelijkheid beter af te stemmen op het nieuwe wetgevingskader voor het verhandelen van producten en de regels inzake productveiligheid, en door deze aan te passen aan de op de richtlijn betrekking hebbende jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie.

VR 2022/172 Ongeluk bij het karten. Gebrekkige kart. Bewijswaarde getuigenverklaringen. Exoneratiebeding?

Jurisprudentie

Op 12 maart 2017 is X een kartongeval overkomen op een kartbaan die gedreven wordt door Y. X loopt daarbij zeer ernstig letsel op. X stelt Y aansprakelijk. In eerste aanleg slaagt X erin te bewijzen dat de kart een gebrekkige zaak is, maar niet dat de inrichting van de kartbaan gebrekkig is. Y gaat in hoger beroep. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en overweegt hiertoe als volgt. In eerste aanleg hebben getuigenverklaringen plaatsgevonden. Y stelt dat aan de verklaringen geen bewijswaarde toekomt, omdat X daarbij aanwezig is geweest en met de getuigen voorafgaand aan hun

VR 2021/151 Val van gehuurde steiger; geen gebrekkige zaak; geen gevaarlijke situatie.

Jurisprudentie
Op 25 september 2018 is A een ongeval overkomen. Hij verrichtte die dag als zzp'er in opdracht van X werkzaamheden in een pand in Nieuwegein aan de bedrading boven een systeemplafond. Voor die werkzaamheden had A een kamersteiger gehuurd bij B. Toen A via de rechter buitenkant van de steiger naar beneden ging, is hij gevallen. Hierbij heeft hij een drievoudige enkelbreuk opgelopen. A verzoekt een verklaring voor recht dat B aansprakelijk is voor zijn schade als gevolg van het ongeval.A beroept zich primair op art. 6:173 BW. Volgens A heeft B een steiger ter beschikking gesteld die niet de

VR 2021/84 Ongeluk in skihal; exploitant niet aansprakelijk.

Jurisprudentie
In 2016 is A op 24-jarige leeftijd een ongeluk overkomen in een indoor skihal. In de skihal was onder meer een zogenaamd Funpark aanwezig dat bestond uit een parcours met diverse rails, schansen en andere obstakels. A - een niet-ervaren skiër - is in het Funpark toen hij een schans nam ten val gekomen en heeft daarbij een dwarslaesie opgelopen. A spreekt de exploitant van de skihal (B) aan op grond van art. 6:74 BW, art. 6:162 BW, art. 6:173 en 6:174 BW en vordert schadevergoeding. A voert aan dat (i) de schans onveilig was, (ii) B niet voldoende heeft gewaarschuwd en dat (iii) B meer

VR 2019/41 Ongeval met luchtkussen op festivalterrein; aansprakelijkheid organisator ex art. 6:173 BW.

Jurisprudentie
Op 5 juli 2014 is eiser een ongeval overkomen toen hij het Wish Outdoor Event, een muziekfestival/dance-event, bezocht. Op het festivalterrein bevond zich een attractie, de zogenaamde Big Air, een hoge toren bestaande uit twee verdiepingen, met op 4 meter en op 9 meter hoogte een springgedeelte waarvan gesprongen kon worden op een daaronder gelegen luchtkussen. Op 9 meter hoogte was tevens een uitkijkplateau dat van het springgedeelte was gescheiden door middel van een horizontaal bevestigde steigerbuis op heuphoogte. Eiser is over de steigerbuis gestapt van het uitkijkgedeelte naar het