Aansprakelijkheid van de hulpverlener voor COVID-19-gerelateerde schade

VR-kort
Artikel
16 februari 2021

Mr. dr. R.P. Wijne
De Covid-19-pandemie brengt veel vragen met zich, ook vragen naar aansprakelijkheid van hulpverleners. Hoewel zij zich met man en macht inzetten om levens te redden, is niet uit te sluiten dat zich zorggerelateerde (schade als gevolg van medisch handelen) heeft voorgedaan en aansprakelijkstellingen in verband daarmee niet bij voorbaat kunnen worden afgewend. Daarbij kan enerzijds worden gedacht aan een aansprakelijkheidstelling geënt op schade van (nabestaanden van) patiënten met COVID-19 die menen dat niet de juiste behandeling is geboden of niet onder de juiste omstandigheden (personele en materiële inzet, bouwkundige voorzieningen). Anderzijds kan worden gedacht aan schade van patiënten zonder COVID-19 wier behandeling is uitgesteld en welk uitstel nadelige gevolgen heeft gehad voor de gezondheid. Daarmee is nog niet gezegd dat een aansprakelijkheidstelling succesvol is of kan zijn: het zal niet verbazen dat het adagium ‘nood breekt wet’ in een situatie zoals de SARS-CoV-2-pandemie ook van betekenis is voor de aansprakelijkheid van een hulpverlener.
In dit artikel wordt de aansprakelijkheid van de hulpverlener voor COVID-19-gerelateerde schade aan de hand van vier fictieve casus nader beschouwd. In deze beschouwing staan drie vragen centraal: Hoe moet de zorgvuldigheidsnorm in een SARS-CoV-2-situatie worden ingevuld? Wanneer en hoe spelen dan rechtvaardigings- en/of schulduitsluitingsgronden een rol? En wat als de hulpverlener gebruik maakt van minder gekwalificeerd personeel dat fouten maakt of als hij ongeschikte hulpzaken gebruikt? De auteur beperkt zich tot aansprakelijkheid van het ziekenhuis en de aldaar werkzame hulpverleners. Aansprakelijkheidsvragen aangaande huisartsen, hulpverleners werkzaam in de thuiszorg, bedrijfsartsen enz. worden niet besproken, evenmin als die aangaande bezoekers van opgenomen patiënten.
Na een schets van het juridisch kader en bespreking van de vier casus concludeert de auteur dat een succesvol verhaal van COVID-19-gerelateerde schade door middel van een aansprakelijkheidsstelling van de hulpverlener niet in de lijn der verwachtingen lijkt te liggen. Een andere invulling van de zorgvuldigheidsnorm en een waarschijnlijk succesvol beroep op een rechtvaardigingsgrond voor zowel hulpverleners als hulppersonen zijn hiervoor de redenen.
Wat hulpzaken betreft speelt een andere invulling van de zorgvuldigheidsnorm evenzeer een rol en als al gesproken kan worden van het gebruik van een hulpzaak die ten tijde van het gebruik niet ‘state of the art’ is, dan zal toerekening van de tekortkoming alsnog onredelijk kunnen worden geacht.
Deze conclusie past naar mening van de auteur bij de inspanningen die de hulpverleners in de SARS-CoV-2-situatie hebben geleverd om het ‘zo goed mogelijk te doen’, in een tijd waarin iedereen moet inleveren aan tijd en kwaliteit en aanwezigheid van dierbaren – soms zelfs omdat de dood hen trof.
 

 

Bron: 
Letsel & Schade 2020, nr. 4, p. 13-21