Alexander F. de Savornin Lohman
In oktober 2013 maakte staatssecretaris Teeven het voornemen kenbaar het spreekrecht voor slachtoffers en nabestaanden in het strafproces uit te breiden met een adviesrecht aan de rechter. Het oogt sympathiek om slachtoffers meer rechten te geven. Lange tijd is de positie van slachtoffers in het strafproces miskend geweest en is er nu sprake van een inhaalslag. Sinds 2005 hebben slachtoffers van zware misdrijven het recht om in het strafproces een verklaring af te leggen over de impact die het misdrijf op hun leven heeft gehad. Het huidige plan van de staatssecretaris is een volgende stap naar erkenning. Slachtoffers en nabestaanden mogen dan tevens de rechter adviseren over juridische aspecten van de strafzaak, zoals de schuldvraag, de strafbaarheid van de verdachte en de op te leggen straf. De auteur vraagt zich af of dit adviesrecht wel een verstandig plan is.
In de loop der tijd is ten aanzien van adviseurschap een aantal basisregels ontwikkeld die de tand des tijds hebben doorstaan en hun waarde hebben bewezen: een adviseur moet deskundig, betrouwbaar en onafhankelijk zijn. Ook moeten vooraf de antecedenten van de adviseur kunnen worden nagetrokken. Deze basisprincipes voor adviseurs worden door de overheid zó belangrijk gevonden dat voor beroepsgroepen als notarissen, advocaten, accountants, artsen, wettelijke beroepsregels zijn opgesteld die de deskundigheid, betrouwbaarheid en onafhankelijkheid van adviseurs moeten waarborgen. Hoe moet nu het adviesrecht voor slachtoffers worden beoordeeld vanuit het gezichtspunt van zorgvuldige rechtspleging?
Ten eerste voldoen slachtoffers niet aan de basiskwaliteitseisen voor verantwoord adviseurschap. Bovendien mist de rechter mogelijkheden om de antecedenten en attitude van de slachtoffers/adviseurs na te trekken. Dit impliceert dat de rechter met een formeel advies wordt opgezadeld, waarvan de kwaliteit op geen enkele manier is gewaarborgd, terwijl hij niet in staat is de achtergronden van het advies en de adviseur behoorlijk na te trekken. Dit betekent dat de rechter in zekere zin vleugellam wordt gemaakt, hetgeen onmogelijk bevorderlijk kan zijn voor het vertrouwen in de rechtspleging.
Voor het slachtoffer lijkt het onverantwoord om zich in te laten met een formeel advies aan de rechter. Hij mist juridische deskundigheid, is emotioneel betrokken en bevindt zich in de regel nog in een verwerkingsfase van het trauma dat hij heeft opgelopen. Door een formeel slachtofferadvies uit te brengen, positioneert het slachtoffer zich midden in het wespennest van de juridische strijd in het strafproces met de daarbij behorende afrekening op uitspraken en secundaire victimisatie. Een adviesrecht voor slachtoffers komt de traumaverwerking niet ten goede, het creëert onveiligheid voor het slachtoffer en helpt hem niet zijn eigen leven op de rit te krijgen. Het adviesrecht is alleen maar schadelijk voor het slachtofferproces.
De auteur begrijpt eigenlijk niets van het hele idee van het adviesrecht voor slachtoffers.
Zo veel bezwaren er tegen een adviesrecht voor slachtoffers gelden, zo weinig bestaan er tegen het spreekrecht van slachtoffers op de strafzitting. Het delen met anderen van persoonlijke ervaringen, gevoelens en beleving ten aanzien van het misdrijf en de dader, draagt bij aan herstel en opbouw van nieuw vertrouwen bij het slachtoffer. Verruiming en bredere toepassing van het slachtoffer impact statement doen het meeste recht aan de belangen van slachtoffers en aan het vertrouwen dat de rechtspraak in de samenleving geniet.
Naar mening van de auteur doet een adviesrecht voor slachtoffers afbreuk aan de kwaliteit van de strafrechtspraak en is het schadelijk voor het proces van traumaverwerking van het slachtoffer.
Het in 2013 uitgebrachte WODC-rapport ‘Naar een tweefaseproces? Over voor-en nadelen van een strafproces in twee fasen in relatie tot de posities van slachtoffer en verdachte’ bevat een omvangrijk scala van gedachten, visies en opvattingen over de positie van slachtoffers in het strafproces. In het kader van de discussie over de wenselijkheid van invoering van een tweefasestructuur in het strafproces heeft de gedachte geleefd dat voor een uitgebreid spreek- en adviesrecht van slachtoffers alleen plaats zou zijn in de beslisfase, de tweede fase van het strafproces. Zowel vanuit de optiek van het slachtofferproces als vanuit de optiek van het strafproces tegen de dader is echter de eerste fase, de fase waarin de schuld van de verdachte wordt vastgesteld, de juiste fase om het slachtoffer te horen. De input van het slachtoffer plaatst het strafproces in een juist en op de werkelijkheid afgestemd perspectief. Het is helend voor het slachtoffer om in een vroeg stadium zijn verhaal te mogen doen, het slachtofferbelang is gerelateerd aan het misdrijf waarvoor de verdachte wordt vervolgd en het slachtofferbelang is niet gerelateerd aan de schuldigheid of strafbaarheid van de verdachte. Gedurende de eerste fase van het strafproces beïnvloeden het slachtofferproces en het strafproces elkaar over en weer sterk positief. Vanuit slachtofferperspectief ziet de auteur geen enkel bezwaar tegen een eventuele invoering van een tweefasestructuur in het strafproces, mits het (eventueel uit te breiden) spreekrecht van het slachtoffer volledig wordt geïntegreerd in de eerste fase van het strafproces.
(VR 2014/53)
Adviesrecht voor slachtoffer? Grenzen aan slachtofferrechten in het strafproces
Bron:
NJB 2014/306, afl. 6