Afwikkeling overlijdensschade: Gaan nabestaanden ‘over lijdensweg’ voordat zij een vergoeding krijgen?

VR-kort
Artikel
15 juni 2015

J. Tiemersma en M. de Haan
Dit jaar is een nieuwe rekenmethodiek overlijdensschade ingevoerd, die inmiddels door De Letselschade Raad is omarmd en vervat in een richtlijn. De nieuwe berekeningsmethode is bedacht door de Denktank Overlijdensschade.
De aanleiding voor de nieuwe berekeningsmethode was vooral de ingewikkelde werkwijze in de oude methodiek en het gegeven dat de werkwijze en de uitkomsten niet uit te leggen waren aan de nabestaanden. Bovendien kon de oude methodiek tot rare uitkomsten leiden, waarbij een achterblijvende partner vaak geen schade leed en de overblijvende kinderen wel. Voorts was een aantal gehanteerde uitgangspunten gedateerd en niet meer van deze tijd.
In dit artikel gaan de auteurs in op de oude berekeningsmethodiek en worden de belangrijkste verschillen beschreven met de nieuwe methodiek. In de methodiek voor 2015 was een aantal aspecten van belang voor de berekening: 1. de vaste lasten voor en na het overlijden, 2. de Amsterdamse schaal, 3. toerekening van inkomsten, 4. opkomende voordelen en 5. de verdeling van de schade.
In de nieuwe rekenmethode wordt uitgegaan van het consumptieve gezinsinkomen in plaats van het individuele inkomen van de diverse gezinsleden. Daarnaast zijn vooral de besparingen van belang; door het overlijden van een gezinslid zijn er minder uitgaven dan voorheen. Gedacht kan worden aan uitgaven in verband met kleding, eten, drinken, hobby’s, vakanties enz. Deze besparingen kunnen niet feitelijk worden berekend, omdat nauwelijks te bepalen is wat het aandeel van één persoon in de variabele uitgaven is. Daarom zijn binnen de nieuwe methodiek de ‘weggevallen normatieve uitgaven’ (WNU) van belang.
De Denktank heeft het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (NIBUD) gevraagd op basis van statistieken te bepalen hoe groot in diverse gezinssituaties de besparingen bij overlijden zijn. Het NIBUD heeft hierop de notitie ‘de kostenbesparing door het wegvallen van een volwassene’ geschreven met gemiddelde besparingen in diverse gezinssituaties en netto inkomenshoogten. Als gebruikelijk wordt ook binnen het model van de Denktank bepaald wat het gezinsinkomen na het overlijden is. De NIBUD-definitie van het netto gezinsinkomen is echter ruimer dan voorheen, omdat bijvoorbeeld kinderbijslag en inkomen van kinderen nu wel worden meegeteld.
Naast de WNU kunnen er besparingen zijn die een individueel karakter dragen, omdat ze per gezin verschillen. Deze zijn niet in de ‘normatieve tabel’ opgenomen, maar dienen afzonderlijk bepaald te worden. Te denken valt bijvoorbeeld aan de hypotheek, die door uitkering van een levensverzekering geheel of gedeeltelijk vervalt of de verkoop van de tweede auto. Daarom zijn binnen de nieuwe methode de zogenaamde ‘weggevallen uitgaven’ (WU) van belang.
Het is mogelijk dat er na het overlijden van een volwassen gezinslid extra uitgaven moeten worden gedaan, bijvoorbeeld wegens verlies van zelfredzaamheid, kosten van kinderopvang en/of andere kosten. Dit zijn ‘bijkomende uitgaven’ (BU).
Het nieuwe model gaat er primair vanuit dat de schade niet over de vorderingsgerechtigden wordt verdeeld. Men berekent dus een totaal schadebedrag dat ter beschikking wordt gesteld aan de volwassen nabestaande als ‘hoofd van het gezin’. Eventuele uitkeringen uit overlijdensverzekeringen worden, indien daar aanleiding toe is, van de schade afgetrokken. Volgens de Denktank zijn er geen bezwaren tegen het vorderen van de schade als gezin; het zelfstandig vorderingsrecht is geen plicht. De ouder sluit in dat geval de vaststellingsovereenkomst mede namens de kinderen, waarbij er ten aanzien van de kinderen een onderhoudsverplichting bestaat.
Een en ander wordt geïllustreerd in tabellen.
Volgens de auteurs zijn de voordelen van de nieuwe methodiek dat het rekenmodel eenvoudiger is, de vaste lasten niet meer hoeven te worden bepaald, er sprake is van vrije toedeling gezinsschade over de individuele vorderingsgerechtigden, de langstlevende partner voor het voldoen van zijn vaste lasten niet meer afhankelijk is van de kinderen en ten slotte is er een zuiverder beeld van de financiële behoefte van het gezin na het overlijden van een ouder. Nadelen zijn dat er wellicht een discussie ontstaat over WU en BU, het risico van ‘cherry picking’ bij het voortbestaan van de oude systematiek, de vrije toedeling van gezinsschade over de individuele vorderingsgerechtigden kan discussie opleveren en hertrouwen moet toegerekend worden, omdat de schade van de volwassen nabestaande wegvalt. De auteurs geven een aantal aanbevelingen voor het werken met de nieuwe berekeningsmethode.
In de praktijk zal moeten blijken hoe in de branche met de nieuwe methode wordt omgegaan en hoe de rechterlijke macht hier tegenaan kijkt.
 

Bron: 
AV&S 2015/13, afl. 3