Mr. Veneta Oskam
In dit artikel staat de auteur stil bij de vraag of en wanneer (in welke fase van de beoordeling van de causaliteit) sprake kan zijn van een looptijdbeperking van voortdurende schadeposten zoals verlies aan verdienvermogen. Hierbij komen ook de verschillen tussen predispositie en pre-existentie aan de orde en de vraag hoe dit zich verhoudt tot beperking van de looptijd. Aanleiding voor dit artikel is het arrest van de Hoge Raad van 9 maart 2018 in relatie tot het eerder gewezen arrest van de Hoge Raad van 27 november 2018 (Jerrycan-arrest).
Waar de Hoge Raad in het Jerrycan-arrest juist het signaal gaf dat het hof te lichtvaardig een beperking van de looptijd had aangenomen, lijkt met het recente arrest van de Hoge Raad meer ruimte te zijn ontstaan voor een beperking van de looptijd. In dit artikel worden beide arresten met de bijbehorende conclusies van de A-G besproken en binnen het juridisch kader geplaatst.
Samenvattend is de conclusie dat de rechtspraak zeker aanknopingspunten biedt om in voorkomende gevallen, wellicht vaker dan nu wordt gedaan, als aansprakelijke partij een beroep te doen op een in de schadebegroting te verdisconteren predispositie ter invulling van de gemotiveerde betwisting bij de schadeomvang. Daarbij lijkt het voor partijen noodzakelijk om uitvoerig feitenonderzoek te verrichten en hierbij de grenzen op te zoeken. Ieder feitencomplex heeft immers weer andere ‘haakjes’ om een doorwerking van de predispositie naar de fictieve toekomstige schade (zonder ongeval) aan op te hangen, dan wel te onderbouwen dat een dergelijke predispositie in het geheel geen rol zou hebben gespeeld. Of zo’n haakje stevig genoeg is om een beperking in de looptijd van de schade op te baseren, zal uiteindelijk de rechter moeten beslissen. Aldus lijkt het zinvol hierover het oordeel van de rechter te vragen. Alleen dan kan duidelijkheid ontstaan in welke situatie wel en in welke situatie geen ruimte is voor een beperking van de looptijd. In ieder geval wordt met het arrest van de Hoge Raad van 3 maart 2018 duidelijk dat de feitenrechter hierbij voldoende ruimte krijgt om de specifieke omstandigheden van het geval te verdisconteren en zo nodig de looptijd (fors) te beperken wanneer dit billijk lijkt en daarmee maatwerk te leveren waar het de schadebegroting betreft.
Beperking van de looptijd: nieuwe kansen?
Bron:
PIV Bulletin november 2018, p. 38-45