Collectieve afwikkeling van massaschade: verdeelsleutels voor vergoedingen aan individuele benadeelden

VR-kort
Artikel
14 maart 2014

Karlijn van Doorn en Marielle de Bruijn
De Wet Collectieve Afwikkeling Massaschade (WCAM) maakt het mogelijk voor gedupeerden om als collectief over schadevergoeding te procederen of een schikking te treffen. Een volgende vraag is dan hoe die collectieve schadevergoeding over de individuele gedupeerden te verdelen. Er zijn allerlei varianten van verdeelsleutels denkbaar en in omloop. In het artikel gaan de auteurs na welke methoden in collectieve regelingen of schikkingen in de Nederlandse massaschadepraktijk tot dusver zijn gehanteerd om tot een verdeling van het schadebedrag over het totaal aantal benadeelden te komen. In hoofdzaak zijn er twee verdeelsleutels te onderscheiden: het indelen van benadeelden in categorieën, waarbij iedere categorie staat voor een bepaald bedrag aan schadevergoeding (DES-zaak, Dexia-affaire en het seksueel misbruik in de katholieke kerk) en het gebruik van een formule waarmee aan de hand van bepaalde standaardfactoren een schadevergoedingsbedrag voor een benadeelde kan worden berekend (de Vedior-schikking, de Shell- en de Coveriumschikking).
De auteurs analyseren de schikkingen die in het kader van de WCAM door het Hof Amsterdam verbindend zijn verklaard.
Uit de besproken massaschadezaken volgt dat de mogelijkheden om tot passende verdeelsleutels te komen deels wordt ingegeven door het type schadevoorval en de aard van de schade. In effectenrechtelijke zaken waarin zuivere vermogensschade speelt, is een rekenkundige benadering door het gebruik van een formule waarin objectief bepaalbare, op het individu gerichte factoren worden meegenomen, mogelijk en passend. Ruimte voor uitzonderlijke, individuele omstandigheden lijkt niet nodig te zijn. In andersoortige zaken zijn er eveneens waardevolle verdeelsleutels te onderscheiden waarmee maatwerk op macroniveau kan worden bereikt. Zo wordt geregeld gebruik gemaakt van een categorie-indeling, zowel in gevallen van personenschade als in gevallen van zuivere vermogensschade. De aard van de schade lijkt wel te bepalen hoe gemakkelijk het is vergaand te differentiëren en (sub)categorieën op te nemen. Het werken met bandbreedtes binnen een categorie is een manier om verdere verfijning aan te brengen. Betwijfeld kan worden of bandbreedtes voldoende houvast bieden voor eindbeslissingen in individuele gevallen. Waar het kan, verdient het dan ook de voorkeur duidelijke subcategorieën aan te brengen. Waar precies de grens ligt voor het aantal subcategorieën is lastig in algemene zin aan te geven. Hoe meer de categorie-indeling wordt uitgesplitst in subcategorieën, hoe meer benadeelden een vergoeding krijgen die hun individuele situatie benadert. Anderzijds moet de collectieve afwikkeling ook efficiënt blijven en qua tijd en geld winst opleveren ten opzichte van alle individueel af te wikkelen procedures. Om de categorie-indeling gestandaardiseerd te houden en tegelijkertijd zoveel mogelijk toe te spitsen op de individuele benadeelden, is het in ieder geval wenselijk de diverse categorieën te stoelen op objectief bepaalbare individuele factoren (zoals de aard van een aandoening, het opleidingsniveau, de inkomenspositie). Het opnemen van een hardheidsclausule in een collectieve regeling heeft niet de voorkeur, omdat zo een collectieve, efficiënte afwikkeling van een massaschadegeval ondermijnd kan worden. Een variant hierop, die blijft binnen de afwikkeling middels een categoraal model maar wel ruimte biedt voor individuele omstandigheden, is het hanteren van een ‘zware’ categorie waarin benadeelden in het geval van uitzonderlijke omstandigheden kunnen worden ingedeeld. Enerzijds is een verdeelsleutel die meer gericht is op het individu en zijn omstandigheden aantrekkelijk voor de benadeelde, de keerzijde is dat de benadeelde het bewijs van individuele omstandigheden zal moeten aandragen om voor een vergoeding conform de verdeelsleutel in aanmerking te komen.
Interessant zijn de Amerikaanse ervaringen met het opnemen van meerdere verdeelsleutels waaruit benadeelden kunnen kiezen. Het verdient aanbeveling hier ook in de Nederlandse massaschadepraktijk mee te experimenteren en de keuzes van benadeelden nader te onderzoeken. Meer in algemene zin is het zinvol empirische gegevens over de afwikkeling van een collectieve regeling vast te leggen en systematisch bijeen te brengen. Dat gebeurt tot dusver nauwelijks. Hoeveel benadeelden van het totaal hebben in het kader van de collectieve regeling daadwerkelijk aanspraak gemaakt op een vergoeding? Hoeveel mensen zijn uit de collectieve regeling gestapt en hoeveel mensen hebben vervolgens zelf nog een individuele procedure aanhangig gemaakt? Aan de hand van dergelijke data kunnen verdeelsleutels pas goed geëvalueerd en gewaardeerd worden.
(VR 2014/12)
 

Bron: 
NJB 2013/2405, editie 41