Een nadere beschouwing van de arresten HR 7 juni 2013 (Lansink/Ritsma) en HR 7 juni 2013 (SVB/Van de Wege)
Mr. S. Sahtie
Op 7 juni 2013 heeft de Hoge Raad twee belangwekkende arresten gewezen, waarmee de bewijslastverdeling en de mogelijkheid van proportionele aansprakelijkheid bij werkgeversaansprakelijkheid verder worden ingekleurd. De arresten zijn gewezen in de context van beroepsziekten, maar zijn ook relevant voor situaties waarin geen sprake is van blootstelling aan gevaarlijke stoffen. Het leerstuk over de bewijslastverdeling bij werkgeversaansprakelijkheid speelt zich af tegen de achtergrond van een maatschappelijk spanningsveld tussen enerzijds de bescherming van de kwetsbare positie van werknemers en anderzijds een mogelijke olievlekwerking van een (te) ruim aansprakelijkheidsregime voor werkgevers. Hetzelfde spanningsveld is aanwezig bij de vraag of in een situatie van onzeker causaal verband de werkgever proportioneel aansprakelijk kan worden gehouden. Binnen dit lastige spanningsveld lijkt de Hoge Raad nu op bepaalde punten belangrijke keuzes te hebben gemaakt.
Art. 7:658 lid 2 BW is, ook in beroepsziektenzaken, het basisartikel voor werknemers die hun werkgever aansprakelijk willen stellen voor schade die zij hebben opgelopen in de uitoefening van werkzaamheden. Door dit artikel wordt de werknemer een eind op weg geholpen doordat hij niet hoeft te stellen en te bewijzen dat zijn werkgever is tekortgeschoten in zijn zorgplicht. De stelplicht en bewijslast ten aanzien van de zorgplicht worden omgekeerd van de werknemer naar de werkgever.
In dit artikel worden aan de hand van de overwegingen van de Hoge Raad in de 7 juni 2013-arresten de volgende kernvragen besproken. a. Wat is de reikwijdte van de regel uit Unilever/Dikmans? b. Bestaat er een causale ondergrens voor de toepassing van de regel uit Unilever/Dikmans? c. Heeft de regel uit Unilever/Dikmans te gelden als een echte omkering van de bewijslast? d. Onder welke voorwaarden kan het leerstuk van proportionele aansprakelijkheid worden toegepast in beroepsziektenzaken?
Wat de auteur betreft kan de vraag of de grenzen zijn bereikt als het gaat om werkgeversaansprakelijkheid voor beroepsziekten worden beantwoord met een voorzichtige ‘ja’. De Hoge Raad heeft met zijn 7 juni 2013-arresten namelijk enkele belangrijke piketpaaltjes geslagen. Allereerst valt een klein lichtpuntje te bespeuren voor werknemers. Het is duidelijk geworden dat de omkeringsregel uit Unilever/Dikmans heeft te gelden als algemene hoofdregel voor beroepsziekten en gezondheidsklachten ten gevolge van gevaarlijke werkomstandigheden. Daarentegen geldt ook dat de Hoge Raad onzekerheden met betrekking tot het causale verband tussen de gezondheidsklachten en de werkomstandigheden niet al te snel wenst neer te leggen bij de werkgever. De werkgever wordt beschermd doordat de omkeringsregel uit Unilever/Dikmans volgens de Hoge Raad slechts mag worden toegepast in gevallen waarin is voldaan aan een zekere causale ondergrens, dat wil zeggen alleen in die gevallen waarin het causale verband niet ‘te onzeker of te onbepaald is’.
Interessant is of het leerstuk van proportionele aansprakelijkheid voor werknemers in de toekomst meer perspectieven biedt. Hoewel niet geheel zeker is dat voor proportionele aansprakelijkheid dezelfde ondergrens geldt als voor toepassing van de omkeringsregel, mag van dit leerstuk niet te veel worden verwacht, omdat de Hoge Raad toch ook ten aanzien van proportionele aansprakelijkheid duidelijk heeft aangegeven dat dit leerstuk niet in beeld komt bij al te kleine kansen.
Vanuit het oogpunt van rechtszekerheid is toe te juichen dat de Hoge Raad in de 7 juni 2013-arresten laat doorschemeren dat de grenzen van werkgeversaansprakelijkheid voor beroepsziekten in zicht zijn. Dit neemt niet weg dat het vanuit maatschappelijk oogpunt nodig kan zijn om slachtoffers met ‘vage’ beroepsziekten op een of andere manier toch te helpen. Een uit een onderzoek van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voortvloeiend rapport geeft verschillende oplossingsrichtingen, van een gespecialiseerde rechter voor werkgerelateerde schade tot een onafhankelijke instantie voor medische diagnostiek. Ook wordt gewezen op een oplossingsrichting waar men al langer over spreekt, te weten een directe schadeverzekering, waarbij de werkgever ten behoeve van werknemers een (first-party-)verzekering afsluit. Een claim speelt zich dan af tussen werknemer en verzekeraar en hoeft geen nadelige gevolgen te hebben voor de arbeidsverhouding.
In welke oplossingsrichting men ook denkt, de causaliteitsproblematiek bij beroepsziektezaken zal in veel gevallen blijven bestaan. Structurele oplossingen liggen niet zomaar voor het oprapen.
(VR 2014/12)
De aansprakelijkheid van werkgevers voor beroepsziekten krachtens art. 7:658 BW: zijn de grenzen bereikt?
Bron:
MvV 2013, nr. 11, p. 320-328