De kosten van de deelgeschilprocedure: enkele suggesties tot normering

VR-kort
Artikel
12 april 2017

Mr. L. Boersma
Eén onderdeel van de deelgeschilprocedure leidt tot een telkens terugkerende discussie tussen partijen: de omvang van de kosten. Dit houdt verband met het kostenregime van deelgeschilprocedures, dat is neergelegd in artikel 1019aa Rv. Het betreft een voor de benadeelde laagdrempelige kostenregeling, inhoudende dat de deelgeschilrechter deze kosten begroot op alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW, die volledig moeten worden vergoed door de aansprakelijke partij. Hiertoe moet worden voldaan aan de dubbele redelijkheidstoets, zowel het maken van de kosten door de benadeelde als de omvang van deze kosten dient redelijk te zijn.
In dit artikel doet de auteur een voorstel om tot normering van de kosten van het deelgeschil te komen. Na een analyse van alle uitspraken in deelgeschil die sinds de invoering op 1 juli 2010 tot 1 januari 2017 zijn gepubliceerd op rechtspraak.nl, komt zij op drie concrete normeringsvarianten.
Voordat de auteur hierop ingaat, besteedt zij aandacht aan initiatieven tot normering op aanverwante terreinen en reeds bestaande initiatieven tot normering van de kosten van de deelgeschilprocedure. Aansluitend doet zij een aantal eigen suggesties en aanbevelingen tot eventuele normering van de kosten van deelgeschilprocedures.
Ten aanzien van verschillende reeds bestaande initiatieven tot normeringen geldt naar mening van de auteur dat geen van deze normeringen als zodanig toegepast zal kunnen worden op het specifieke terrein van de deelgeschilprocedure. Zij vindt dat voor deelgeschilprocedures een eigen systeem moet worden ontwikkeld, waarbij de systematiek of juridisch-technische vormgeving uiteraard wellicht tot inspiratie kan dienen. Naar haar overtuiging kan enkel een stap voorwaarts worden gezet en tot een zekere normering worden gekomen, indien daarvoor ook draagvlak bestaat bij alle betrokken partijen. Het lastige hierbij is dat enerzijds de redelijke kosten steeds per concreet geval in beginsel volledig moeten worden vergoed en anderzijds juist van tevoren in meer algemene zin meer duidelijkheid/zekerheid wordt gewenst inzake het kostenaspect.
Het jurisprudentieonderzoek van de auteur heeft 403 bruikbare uitspraken in deelgeschil opgeleverd waarin de rechters zich daadwerkelijk over de kostenbegroting ex art. 1019aa Rv hebben uitgelaten. Uit de analyse van deze uitspraken blijkt dat er geen lijn bestaat in de rechtspraak als het aankomt op de invulling van de redelijkheidstoets ex art. 1019aa Rv jo. 6:96 BW: rechters geven niet of nauwelijks inzicht in de omstandigheden die ten grondslag liggen aan hun redelijkheidsoordeel. Ook wordt niet altijd vermeld of een eventuele matiging ziet op het uurtarief dan wel tijdsbesteding of op beide.
Uit de uitspraken zijn wel bepaalde gezichtspunten te destilleren die deelgeschilrechters in hun redelijkheidsoordeel betrekken. Tegen deze achtergrond is de mildste vorm van normering van de omvang van de deelgeschilkosten het opstellen van een gezichtspuntencatalogus. Een gezichtspuntencatalogus die betrekking heeft op het uurtarief en het aantal te besteden uren. Die zou dan de volgende punten omvatten: de complexiteit van de zaak, de (procedurele) omvang van de zaak, de (niet-)betwisting van de door de benadeelde gestelde kosten, de aard van de zaak, de specialisatie en de ervaring van de belangenbehartiger, en het financieel belang van de zaak. Deze normering aan de hand van een gezichtspuntencatalogus past bij een reeks van standaardarresten, waarin de Hoge Raad op andere terreinen van het aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht reeds een gezichtspuntencatalogus formuleerde aan de hand waarvan de knoop telkens moet worden doorgehakt. De auteur meent dat met deze milde vorm van een gezichtspuntencatalogus een stap voorwaarts is gezet ten opzichte van de huidige situatie en waarmee de discussie gestroomlijnder zal verlopen.
Een tweede denkrichting is normering van het uurtarief in de deelgeschilprocedures. Uit de 403 uitspraken is waar mogelijk het uurtarief gedestilleerd, exclusief BTW, kantoorkosten en het griffierecht. Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden gedacht aan de volgende twee vormen van normering. Ten eerste een systeem met een bandbreedte met correctiefactoren. Ten tweede kan worden gedacht aan een indeling in categorieën. Een nadeel van de tweede variant is dat deze meer rigide is dan de eerste, maar tegelijkertijd is het voordeel dat daarmee meer duidelijkheid wordt geboden dan met de eerste variant en dat deze zorgt voor een strakkere stroomlijning van het debat. Wel zal in de tweede variant naast het uurtarief, het element van tijdsbesteding nog tot discussie kunnen leiden.
De derde variant is volgens de auteur de meest vergaande. In deze variant worden het redelijk aantal uren en het redelijke uurtarief als één geheel beschouwd, zodat niet langer afzonderlijk op beide hoeft te worden ingegaan: het gaat enkel om een totaalvergoeding. De basis is het ‘uitgangsbedrag’ en zal als ‘basisvergoeding’ in elke deelgeschilprocedure kunnen fungeren. Vervolgens zou dan in elke zaak, om toe te spitsen op het voorliggend geval, een correctie op dit basisbedrag moeten plaatsvinden aan de hand van de factoren uit de gezichtspuntencatalogus van de eerste variant, die dan als ‘correctiefactoren dienst doen.
Volgens de auteur zou in ieder geval het basisbedrag maal de uiteindelijke correctie zo veel mogelijk moeten neerkomen op een weerspiegeling van een werkelijke kostenvergoeding.
Normering van de omvang van de kosten van een deelgeschilprocedure zal niet van vandaag op morgen plaatsvinden. Naast de reeds besproken varianten tot normering bestaan ongetwijfeld nog andere denkrichtingen. De auteur meent dat al een begin kan worden gemaakt door strenge(re) motiveringseisen op te leggen aan partijen. Daarnaast verdient het aanbeveling dat ook rechters beter/uitvoeriger motiveren op welke gronden de kosten van een deelgeschilprocedure als redelijk worden beschouwd of juist niet. De door de auteur opgestelde gezichtspuntencatalogus (variant 1) zou daartoe dienstig kunnen zijn.
Normering van de omvang van de kosten van een deelgeschilprocedure is lastig, omdat enerzijds recht moet worden gedaan aan het individuele geval, terwijl anderzijds vooraf meer duidelijkheid over het kostenaspect wenselijk is. Normering zal in ieder geval meer duidelijkheid vooraf, minder discussie over de kosten (wat op zichzelf ook weer kosten bespaart) en een vlottere afhandeling van zaken betekenen. Met name bij dit laatste is niet alleen het slachtoffer, maar ook de aangesprokene gebaat. Dit sluit ook aan bij de aanleiding van de invoering van de deelgeschilprocedure: een versoepeling en versnelling van de afwikkeling van personenschadezaken.

Bron: 
TVP 2017, afl. 1, p. 18-28