De opzetclausule (2000) uitgelegd door de Hoge Raad

VR-kort
Artikel
11 januari 2019

Mr. dr. J.C. van Eijk-Graveland
Op 13 april 2018 heeft de Hoge Raad een belangwekkend arrest gewezen over de in 2000 door het Verbond van Verzekeraars geïntroduceerde opzetuitsluiting voor de particuliere aansprakelijkheidsverzekering (AVP). De clausule luidt als volgt: ‘Niet is gedekt de aansprakelijkheid van een verzekerde voor schade veroorzaakt door en/of voortvloeiende uit zijn/haar opzettelijk en tegen een persoon of zaak gericht wederrechtelijk handelen of nalaten’. Door de tijd heen is gebleken dat de formulering van deze clausule en de daarbij behorende toelichting veel vragen oproepen. Nu heeft de Hoge Raad voor het eerst de kans gekregen zich uit te laten over deze clausule die tot verschillende interpretaties in lagere rechtspraak en literatuur heeft geleid.
In dit artikel wordt het arrest van de Hoge Raad (Shaken Baby-arrest) geanalyseerd. Weergegeven wordt op welke punten de Hoge Raad een standpunt formuleert ten aanzien van de toepassing van de clausule. Vervolgens wordt gekeken naar de invloed van de geestesstoornis op de toepassing van de opzetuitsluiting en wordt een vergelijking getrokken met het strafrecht. Tot slot wordt ingegaan op de achtergrond en context van de opzetuitsluiting, met het oog op de vraag hoe het verder moet met de opzetuitsluiting in de AVP.
Een vader schudt zijn vijf maanden oude, huilende zoontje met kracht door elkaar. Het huilen van de baby is de vader naar eigen verklaring te veel geworden. In het ziekenhuis is daarna het zogenaamde ‘shakenbabysyndroom’ geconstateerd. De vader wordt strafrechtelijk vervolgd voor poging tot doodslag, subsidiair zware mishandeling en is door de rechtbank vrijgesproken, maar door het hof is hij veroordeeld voor het tenlastegelegde schulddelict (veroorzaken van letsel door schuld), zonder oplegging van straf of maatregel. In het forensisch psychologisch onderzoek wordt geadviseerd de vader als sterk verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. De moeder heeft als wettelijk vertegenwoordiger van haar zoon in rechte schadevergoeding gevorderd van de vader op grond van onrechtmatige daad. De rechtbank en het hof wijzen de vordering van de moeder toe. Het beroep op de opzetclausule door de verzekeraar wordt verworpen. De verzekeraar gaat in cassatie.
De Hoge Raad doet vervolgens uitspraak ‘met het oog op de rechtseenheid’, nu er over de strekking van de betreffende clausule in zowel de feitenrechtspraak als literatuur uiteenlopend wordt geoordeeld. Op de volgende punten doet de Hoge Raad beslissende uitspraken: a. Het opzet hoeft niet te zijn gericht op de wederrechtelijkheid. b. Het opzet moet zijn gericht op de gedraging en niet op het gevolg daarvan, en gerichtheid tegen persoon of zaak moet objectief blijken uit de gedraging zelf. c. Uitgesloten is schade die naar objectieve maatstaven als een te verwachten of normaal gevolg van de desbetreffende gedraging kan worden aangemerkt. d. De opzetuitsluiting is onder omstandigheden niet van toepassing met het oog op de maatschappelijke functie van de AVP. Deze laatste stap in het vaststellen van de toepasselijkheid van de opzetuitsluiting wordt ook wel de ‘hardheidsuitzondering’ genoemd.
De uitspraak van de Hoge Raad voorziet in een uitleg conform de regels die voor uitleg van polisvoorwaarden geldend zijn en geeft handvatten om aan de opzetclausule invulling te geven in de praktijk. Wel is de vraag of de gegeven uitspraak nu zal leiden tot rechtseenheid. In de punten a t/m c zal het vooropstellen van de objectiviteit wellicht tot meer duidelijkheid leiden, maar punt d (het onder omstandigheden buiten toepassing laten van de clausule met het oog op de maatschappelijke functie van de AVP wanneer de schade in redelijkheid niet aan de gedraging kan worden toegerekend) maakt de toepassing onzeker. Het is aan verzekeraars om in het concrete geval te beoordelen of de schade in redelijkheid zodanig aan de gedraging kan worden toegerekend dat de opzetclausule van toepassing is.
Bij de uitleg van de opzetclausule wordt door de Hoge Raad opzet objectief opgevat. Een eventuele verwijtbaarheidsvraag komt aan de orde, maar pas in de hardheidsuitzondering. In de overwegingen van de Hoge Raad zou de toepassing van de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid gelezen kunnen worden. In zijn uitleg van de opzetclausule kent de Hoge Raad beslissende betekenis toe aan de genoemde factoren (a t/m d) en deze worden gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid voor de AVP meebrengen.
Het is goed denkbaar dat de verzekeringswereld nadenkt over een eventuele nieuwe clausule, nu de hardheidsuitzondering veel onzekerheid zou kunnen geven. Bij deze nieuwe clausule zouden naar mening van de auteur de volgende uitgangspunten moeten worden meegenomen: culpose delicten moeten niet onder de opzetclausule vallen. Het uitgesloten opzet is gericht op het gevolg en niet zoals thans op opzettelijk handelen (zie punt b). De categoriebenadering moet hierin worden neergelegd (zie punt c). Opzet van een verzekerde die met opzet heeft gehandeld maar niet of verminderd toerekeningsvatbaar is, dient te zijn gedekt.

Bron: 
MvV 2018, afl. 11, p. 342-349