Prof. mr. J.M. Reijntjes
De vraag of het OM de bevoegdheid kan worden verleend om zelfstandig, buiten de rechter om, strafzaken af te doen, heeft veel pennen in beweging gebracht. Aanvankelijk ging het om de transactiebevoegdheid en het voorwaardelijk sepot. Bij wet van 7 juli 2006 (Stb. 2006, 330) is het fenomeen van de strafbeschikking geïntroduceerd. Die strafbeschikking moet de transactie in een geleidelijk proces geheel verdringen. Dit proces in inmiddels vergevorderd. Anders dan met een transactievoorstel moet de verdachte nu zelf in beweging komen om te voorkomen dat de opgelegde sanctie onherroepelijk wordt. Alleen door in verzet te komen krijgt hij een rechterlijk oordeel. Dat het niet gaat om administratief recht maar om strafrecht, komt vooral hierin tot uiting dat de rechter niet (de juistheid van) de opgelegde beschikking toetst, maar beoordeelt of de verdachte heeft gedaan waarvan het OM hem heeft beticht en, zo ja, welke sanctie gepast is. De strafbeschikking is hierbij wel leidend, zoals ook de vordering van het OM dat is.
Onlangs heeft de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad een rapport uitgebracht over de manier waarop het OM de bevoegdheid hanteert om strafbeschikkingen op te leggen, het rapport ‘Beschikt en gewogen: over de naleving van de wet door het openbaar ministerie bij het uitvaardigen van strafbeschikkingen’. De bevindingen van de P-G liegen er niet om: op nogal wat punten blijkt het met de wet niet zo nauw te worden genomen. Betreft het kinderziekten, zoals het OM in een eerste reactie stelt, of is er meer aan de hand?
De auteur bespreekt en becommentarieert de bevindingen in het rapport. Hij concludeert het volgende. De afdoening per strafbeschik-king betreft grote aantallen zaken, maar maakt echter geen belangrijk deel uit van het werk van de officier van justitie. De strafbeschik-king is ingevoerd ter wille van een efficiënte afdoening om tijd, maar vooral geld te besparen. Er is stilzwijgend vanuit gegaan dat wie zich onschuldig of de sanctie niet juist acht, verzet zal aantekenen. Naar mening van de auteur is het vanuit dit gezichtspunt niet veront-rustend dat het OM wel eens wat sneller een beschikking oplegt dan een rechter zou hebben gedaan. Daarmee wordt een stevige wissel getrokken op de zelfredzaamheid van de burger, maar de politiek lijkt dit tegenwoordig zo te willen. Dit neemt niet weg dat het OM alle zeilen bij moet zetten om tot een juist oordeel te komen. Zonder overtuiging mag de officier geen beschikking opleggen, maar moet hij seponeren. Bij ‘dun’ bewijs heeft de auteur met een strafbeschikking minder moeite en helemaal niet wanneer het bewijs nog niet hele-maal ‘rond’ is. Dan wordt de rechter door dagvaarding nodeloos belast. Men kan zich afvragen of de problemen aan de beleidszijde, waar het niet gaat om het bewijs, maar om de vraag of, alle omstandigheden van het geval tezamen genomen, wel een beschikking behoort te worden gegeven, niet veel groter zijn; maar daar heeft de P-G niet naar gekeken.
Veel zwaarder dan aan de bewijskwestie moet volgens de auteur worden getild aan de bedroevende kwaliteit van de beschikkingen zelf. Te vrezen valt dat dit niet op te lossen is met een beetje meer scholing. Het lijkt in elk geval van belang om de eigen verantwoordelijkheid van de betrokken functionarissen aan te scherpen. Wanneer zij niet hoeven in te staan voor wat zij verrichten, kunnen zij nooit komen tot de noodzakelijke reflectie op eigen gedrag.
Van kinderziektes kan bij dit alles moeilijk worden gesproken. De kwestie van het bewijs is een storm in een glas water, maar een aantal andere van de gesignaleerde gebreken dwingt er toe om nog eens ernstig te overwegen hoeveel offers we bereid zijn te brengen ter wille van een snelle en efficiënte afwikkeling van zaken. Vragen hierbij zijn: Hoe ver laten we de automatisering voortschrijden? Wie kan tot wat worden gemandateerd? Kunnen we werkelijk rustig gaan slapen, zo lang aan het eind van de lijn maar een magistraat zit die de burger zijn recht geeft? In feite is het OM opgezadeld met vragen die eerder hadden moeten worden beantwoord, en met een probleem dat elders diende te worden opgelost.
Het College van Procureurs-Generaal heeft inmiddels besloten dat niemand nog aan een strafbeschikking mag voldoen, zo lang hij niet in de gelegenheid is geweest om zich door een advocaat te laten adviseren. Contant afrekenen is er dus niet meer bij. Geprobeerd zal wor-den om de dossiervorming te verbeteren en ook aan de manco’s in de bevoegdheden zal iets worden gedaan. Dat is allemaal heel mooi, maar aan de kern van het probleem wordt zo toch wel voorbijgegaan, zo meent de auteur.
De strafbeschikking: kinderziekten of structurele fouten?
Bron:
NJB 2015/350, afl. 7