Gebrekkige coronavaccins: gedachten over immuniteit, maatschappelijke solidariteit en een schadefonds

VR-kort
Artikel
18 november 2020

Elbert de Jong
De enige oplossing voor de coronacrisis lijkt te zijn gelegen in het beschikbaar komen van een goed werkend vaccin. Met die gedachte als ‘leitmotiv’ bestellen, reeds voordat de werking van vaccins is aangetoond, overheden aanzienlijke hoeveelheden vaccins. Men heeft het vaccin liever vandaag dan morgen. De maatschappelijke druk die rust op de vaccinontwikkelaars en -producenten om te komen tot een vaccin is dan ook enorm.
De combinatie van de omstandigheid dat onder grote tijds- en maatschappelijke druk een vaccin wordt ontwikkeld, waardoor eventuele neveneffecten niet worden gedetecteerd en het gegeven dat vaccinatie op grote schaal zal plaatsvinden, maken dat er in potentie aanzienlijke aansprakelijkheidsrisico’s op de producenten rusten. Omdat niet alle neveneffecten zijn (te) voorzien, zou dat aansprakelijkheidsrisico ook niet goed te bepalen zijn. Bij de producenten leeft dan ook de wens om die aansprakelijkheidsrisico’s uit te bannen: men wil een zekere mate van immuniteit.
Inmiddels worden pogingen ondernomen om deze wens te realiseren. Voor producenten bestaat, gezien art. 6:192 BW, niet de mogelijkheid om deze wens contractueel, in relatie tot de consument, te realiseren. Er moeten dus andere wegen worden bewandeld. Om een beeld te vormen over de wenselijkheid van een eventuele immuniteit is het eerst van belang om zicht te hebben op hoe de aansprakelijkheid van de producent zonder immuniteit eruit ziet. In hoeverre staat de sluis van aansprakelijkheid te wijd open en is er derhalve aanleiding om na te denken over immuniteit?
Het verlenen van (volledige) immuniteit vereist een stevige rechtvaardiging, mede gezien het consumentenbeschermende karakter van de regeling inzake productaansprakelijkheid. Het is de vraag in welke mate die rechtvaardiging aanwezig is. Een gebrek aan overtuigende rechtvaardigingen betekent evenwel niet dat het wenselijk is om slachtoffers het pad der productaansprakelijkheid te laten bewandelen. De mogelijkheden die er voor de producent bestaan om aan aansprakelijkheid te ontkomen, vormen (deels) de moeilijkheden voor de slachtoffers om hun schade vergoed te krijgen. Een schadefonds voor slachtoffers van bijwerkingen van een coronavaccin is derhalve het overwegen waard. De rechtvaardiging voor zo’n schadefonds is gelegen in de maatschappelijke solidariteit en het publieke belang van de volksgezondheid. Als vooraf bij het nemen van de beslissing om al dan niet te worden gevaccineerd solidariteit van elkaar wordt verwacht, dan dient die solidariteit ook achteraf, indien enkelen van ons schade ondervinden, aan de dag te worden gelegd. Mede omdat veel partijen aankloppen in Den Haag voor steun, zou de rekening niet geheel bij de overheid moeten liggen. Het fonds is een gedeelde financiële verantwoordelijkheid. De instelling van een fonds moet er dus niet toe leiden dat de producent geen financiële verantwoordelijkheid draagt voor vaccinschade. Een fonds kan deels de zorgen van de producenten wegnemen, en daar mag best een prijskaartje aan hangen.
 

 

Bron: 
NJB 2020, afl. 37, p. 2838-2845