Het Consultatievoorstel schadevergoeding zorg- en affectieschade: een beschrijving

VR-kort
Artikel
23 december 2014

Mr. dr. R. Rijnhout

De wetgever is voornemens om vier veranderingen aan te brengen in het schadevergoedingsrecht, zo blijkt uit het Consultatievoorstel Vergoeding zorg- en affectieschade. Eén daarvan heeft betrekking op de overgang van het recht op vergoeding voor immateriële schade (art. 6:106 BW), de andere drie veranderingen raken direct het vorderingsrecht van naasten en nabestaanden, waaronder vergoeding van affectieschade. In deze bijdrage beschrijft de auteur het consultatievoorstel. Allereerst gaat zij in op het voorstel voor vergoeding van affectieschade, daarna besteedt zij aandacht aan de vergoeding voor zorgkosten. Vervolgens wordt de uitbreiding van de voegingsmogelijkheden voor naasten en nabestaanden beschreven. Ten slotte wordt de veranderde regeling ten aanzien van de overgang van het recht op vergoeding voor immateriële schade besproken. De bijdrage wordt afgesloten met een conclusie.

Deze bijdrage is tevens een inleiding op de bijdragen van A.J. Van, A.H. Blok en J.L. van Schoonhoven (lid van de Commissie Wetgeving van de Vereniging van Advocaten voor Slachtoffers van Personenschade, ASP) en van F.Th. Kremer (directeur Stichting Personenschade Instituut van Verzekeraars).

Van, Blok en Van Schoonhoven gaan in op het advies dat de Commissie Wetgeving van de ASP heeft uitgebracht aan de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Zij plaatsen met name kanttekeningen bij het voorstel ten aanzien van het ontbreken van een duidelijke regel voor de rechtsverhouding tussen de gekwetste en de verzorger op het punt van zorgkosten en het overgangsrecht.

Op grond van het wetsvoorstel en de toelichting kunnen de gederfde inkomsten van de naaste als zorgkosten voor de gekwetste worden aangemerkt, indien de naaste de zorgtaken op zich neemt en zich daardoor genoodzaakt ziet minder te gaan werken. Tussen de gekwetste en de mantelzorger ontstaat mogelijk een arbeidsovereenkomst of een daarmee vergelijkbare rechtsverhouding. Dit heeft een aantal mogelijke consequenties die onvoldoende worden onderkend. In de eerste plaats moet er rekening mee worden gehouden dat de fiscus de vergoeding aan de mantelzorger zal aanmerken als inkomsten in de zin van box 1. Dat is ongewenst, omdat een deel van de schadevergoeding dan moet worden afgedragen aan de fiscus en daardoor niet ten goede kan komen aan de benadeelde of de mantelzorger. In de tweede plaats zal, als er inderdaad een arbeidsovereenkomst of daarop gelijkende rechtsverhouding ontstaat, rekening moeten worden gehouden met het feit dat de mantelzorger een werknemer wordt in de zin van Boek 7 BW, met alle daaraan verbonden rechten, zoals doorbetaling bij ziekte en ontslagbescherming. Een oplossing hiervoor zou zijn om in de wet op te nemen dat er geen arbeidsverhouding ontstaat tussen de gekwetste en de mantelzorger.

Een ander punt waar ASP aandacht voor vraagt is dat van het overgangsrecht. Volgens het wetsvoorstel zal de nieuwe regeling slechts gevolgen hebben voor schadeveroorzakende gebeurtenissen die plaatsvinden na inwerkingtreding van de wet. ASP pleit ervoor om in het wetsvoorstel een zelfstandige bepaling van overgangsrecht op te nemen, die voorziet in een recht op vergoeding van affectieschade en zorgkosten voor schadeveroorzakende gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden vóór de inwerkingtreding van het voorstel, mits aan de aansprakelijke partij nog geen finale kwijting is verleend voor de daaruit voortvloeiende schade.

In zijn bijdrage besteedt Kremer aandacht aan de regeling voor zowel affectie- als zorgschade. Met betrekking tot de vergoeding van affectieschade vragen twee zaken om nadere aandacht. Als eerste punt stelt Kremer dat de termen ‘ernstig en blijvend letsel’ nader moeten worden afgebakend door de wetgever. Het moet duidelijk zijn dat er ten minste 70% functionele invaliditeit moet zijn en het moet gaan om objectiveerbaar letsel, zodat gevoelige discussie worden voorkomen. Een tweede punt wat nadere overweging van de wetgever behoeft, is het doorwerken van de eigen schuld van het slachtoffer in de hoogte van de vergoeding van affectieschade.

Ten slotte bespreekt Kremer de regeling van de vergoeding van zorgkosten. Verzekeraars staan kritisch tegenover deze voorstellen. Niet zozeer tegen de basisgedachte, maar veeleer tegen de oplossingsrichting. Hij vraagt zich af, zeker nu het blijkens de toelichting op het voorstel niet om zoveel gevallen zal gaan, of hiervoor dan wel een – vol met open normen – wettelijke regeling moet komen. Wellicht zou de branche het zelf ook kunnen oplossen via bijvoorbeeld een Richtlijn van De Letselschade Raad.

Naar zijn mening zou het te betreuren zijn dat de vergoeding van affectieschade wederom jarenlang op zich zou laten wachten, omdat er veel discussie gaat ontstaan over het andere deel van het wetsvoorstel: de vergoeding van zorgkosten. Splitsing van het wetsvoorstel zou daarvoor een oplossing zijn, zo meent Kremer.

Bron: 
TVP 2014, afl. 4, 123-132