Het geheim van de smid. De Wbp en het recht op inzage in en afschrift van stukken tijdens het medisch beoordelingstraject bij personenschades: waar staan we inmiddels?

VR-kort
Artikel
13 januari 2015

Mr. ir. J.P.M. Simons

Al geruime tijd staat binnen de letselschadebranche ter discussie in hoeverre benadeelden met een beroep op artikel 35 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) inzage in en afschrift van documenten kunnen krijgen van (de verzekeraar van) de aansprakelijke partij, wanneer daarin persoonsgegevens zijn verwerkt. In het bijzonder speelt de vraag of benadeelden tevens recht hebben op inzage in of afschrift van (1) interne notities die in het kader van de afwikkeling van personenschades door medewerkers van verzekeraars en andere aan de zijde van verzekeraars bij de afwikkeling betrokken personen zijn opgesteld en (2) adviezen van de medisch adviseur(s) van verzekeraars. Hoewel over deze materie inmiddels de nodige jurisprudentie is verschenen, bestaat er op dit gebied nog steeds onduidelijkheid en vormen deze vragen nog regelmatig voer voor discussie.

Over deze materie zijn enige tijd geleden prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie EG. Ofschoon deze vragen betrekking hadden op inzage in stukken bij de voorbereiding van drie asielaanvragen, is het antwoord daarop ook voor de letselschadebranche van belang. Voordat hij ingaat op de vraag of het arrest op alle punten duidelijkheid heeft verschaft, zet de auteur eerst een en ander op een rij voor het medisch beoordelingstraject bij personenschades.

De auteur concludeert dat het prejudiciële oordeel van het Hof op zich duidelijkheid over (het ontbreken van) het recht op verkrijging van een integraal afschrift verschaft. Hoewel verzekeraars op verzoek van een benadeelde nog steeds een volledig overzicht dienen te verstrekken van de door hen verwerkte persoonsgegevens, volgt uit het oordeel van het Hof dat zij niet verplicht zijn van alle op dat overzicht voorkomende gegevensdragers een (integrale) kopie te verstrekken. Verzekeraars kunnen vanaf nu volstaan met andere wijzen van verstrekking, zolang die verstrekking maar begrijpelijk is en de benadeelde daardoor in staat wordt gesteld kennis te nemen van de daarin verwerkte persoonsgegevens en te controleren of die gegevens juist zijn en verwerkt in overeenstemming met de Richtlijn en de Wbp.

Een aantal andere aspecten dat van belang is voor het medisch beoordelingstraject bij letselschades blijft in het arrest echter onbesproken of wordt daarin onvoldoende beantwoord. Dit geldt ten aanzien van de vraag of een medische analyse wel of geen persoonsgegeven is. Ook blijft de vraag in hoeverre interne notities, indien zij onder de reikwijdte van de Richtlijn en daarmee indirect onder art. 43 sub e Wbp vallen, van het inzagerecht kunnen worden uitgezonderd. Voor de afwikkeling van letselschades blijft het arrest op deze punten onduidelijk.

Wat de auteur betreft is dat niet erg bezwaarlijk. Volgens hem is er bij de afwikkeling van personenschades en het medisch beoordelingstraject allang een andere weg ingeslagen. De Medische Paragraaf voorziet er immers in dat het medisch advies en de totstandkoming daarvan transparant en controleerbaar zijn. Onderdeel daarvan is de goede praktijk dat medische adviezen waar partijen zich op beroepen over en weer ter beschikking worden gesteld. Bij het formuleren van deze goede praktijk is door de opstellers van de Medische Paragraaf uitvoerig stilgestaan bij het feit dat de medisch adviseur in zijn hoedanigheid van arts verplicht is zich open en toetsbaar op te stellen en is rekening gehouden met hetgeen daaromtrent in de literatuur, de (tucht)rechtspraak en de regelgeving is bepaald. Hoewel de Medische Paragraaf niet van toepassing is op de aansprakelijkheidsvraag bij medische aansprakelijkheidskwesties, wordt er op initiatief van De Letselschade Raad gewerkt aan de GOMA 2.0. Doel is onder meer het completeren van de huidige GOMA met de Medische Paragraaf. Mogelijk is daarin plaats voor eenzelfde goede praktijk als die in de Medische Paragraaf is opgenomen.

Naar mening van de auteur past niet dat verzekeraars de recente prejudiciële beslissing van het Hof aanwenden om alsnog inzage te weigeren in (de medische analyse van) medische adviezen waarop zij zich in hun standpuntbepaling jegens de benadeelde beroepen. Door dergelijke adviezen integraal aan benadeelden te verstrekken valt bovendien te verwachten dat de discussie over inzage in andere stukken, waaronder notities en analyses die slechts zijn bedoeld voor intern overleg en beraad, uiteindelijk geheel zal verstommen.

Bron: 
TVP 2014, afl. 4, p. 93-101