Het productbegrip bij productaansprakelijkheid aan de hand van drie arresten

VR-kort
Artikel
17 mei 2022

Mr. dr. G.M. Veldt
De producent is aansprakelijk voor schade veroorzaakt door een gebrek in zijn product. Dit is de kernbepaling van de Richtlijn Productaansprakelijkheid (Richtlijn 85/375/EEG). Volgens art. 2 van de richtlijn is een product elk roerend goed, ook indien het een bestanddeel vormt van een andere roerend of onroerend goed. Daaronder wordt ook elektriciteit verstaan. Dit productbegrip of -vereiste heeft lange tijd een bescheiden rol vervuld in het academische debat en de jurisprudentie. In een drietal arresten komt dit productbegrip aan de orde. De arresten laten zien dat wat een product is lang niet altijd eenduidig valt te beantwoorden, hetgeen consequenties kan hebben voor het verhaal van schade door letselschadeslachtoffers op grond van de regeling productaansprakelijkheid. Reden genoeg om deze arresten te bespreken en aan de hand daarvan bepaalde aspecten van het productbegrip uit te lichten en in te gaan op welke voor de letselschadebranche relevante aanpassingen in het verlengde van die drie uitspraken mogelijk in de toekomst ophanden zijn. 
De bijdrage geeft eerst een korte inleiding over de inhoud en functie van het productbegrip in de huidige richtlijn. Daarna wordt gefocust op samengestelde producten bestaande uit een roerende zaak met daarop vastgelegde informatie aan de hand van het Kronen-arrest van het Hof van Justitie EU over letselschade als gevolg van een onjuist gezondheidsadvies in een krant. In dit arrest stelde het Oostenrijkse Oberster Gerichtshof in een prejudiciële procedure de vraag of art. 2 van de richtlijn, gelezen in samenhang met de art. 1 en 6 van de richtlijn, aldus moet worden uitgelegd dat ook een stoffelijk exemplaar van een dagblad dat een vaktechnische onjuiste gezondheidstip bevat, waarvan het opvolgen schade aan de gezondheid veroorzaakt, als een (gebrekkig) product kan worden aangemerkt. Het arrest geeft aanleiding ook de discussie over software en productaansprakelijkheid in herinnering te brengen. Vervolgens wordt ingegaan op losse fysieke producten met een gezamenlijke functie aan de hand van het MoM-arrest van de Hoge Raad over letselschade door een vermeend gebrekkig heupimplantaat. De vraag was of een uit vier fysieke onderdelen samengestelde heupprothese een product in de zin van de richtlijn was en, zo ja, op welk moment de vervaltermijn in de zin van de richtlijn was gaan lopen. Daarna wordt de situatie behandeld waarin een onderdeel van een eindproduct schade veroorzaakt aan de rest van het eindproduct in het licht van het Lengers/Mannheimer Versicherung-arrest van de Hoge Raad over kanalisatie bij koop. Ten slotte worden mogelijke toekomstige ontwikkelingen aangaande het productbegrip besproken. Het doel van de bijdrage is niet alleen deze uitspraken te annoteren, maar daarnaast in een breder kader te plaatsen, zeker nu een mogelijke herziening en/of aan-vulling van de richtlijn ophanden is. 
 

Bron: 
TVP 2022, nr.1, p. 27-34