P.T.J. Wolters
In Van Hese/De Schelde formuleerde de Hoge Raad verschillende gezichtspunten die invloed uitoefenen op de eventuele beperking van de verjaring op grond van de redelijkheid en billijkheid. Over de betekenis, de rol en het gewicht van deze gezichtspunten is al veel geschreven. In de literatuur wordt geconcludeerd dat het gewicht dat de lagere rechtspraak aan de verschillende omstandigheden verbindt, niet consequent is. Bovendien leidt de gezichtspuntencatalogus niet tot duidelijkheid.
In deze bijdrage onderzoekt de auteur of de visie in de literatuur juist is. De auteur begint met een analyse van de uitspraken van na het arrest Van Hese/De Schelde over de beperking van de verjaring van een vordering tot schadevergoeding als gevolg van blootstelling aan asbest. Hierna volgt een overzicht van de frequenties waarin de verschillende relevante omstandigheden een rol spelen bij de eventuele beperking van de verjaring. Vervolgens laat hij zien dat het mogelijk is om een ‘vast gewicht’ te koppelen aan de bij de gezichtspunten behorende omstandigheden. De auteur gaat hierbij uit van de volgende veronderstelling: de lagere rechtspraak is consistent als het mogelijk is om een vast gewicht te koppelen aan de verschillende relevante omstandigheden en deze gewichten de uitkomst van iedere onderzochte uitspraak verklaren. Daarnaast worden de resultaten met de in de literatuur opgestelde vuistregels en conclusies vergeleken. Voorts besteedt de auteur aandacht aan een verschijnsel dat het belang van deze resultaten verkleint: het verschil tussen de feiten en de waardering van deze feiten aan de hand van de gezichtspunten. Verschillen in de waardering van de feiten maken het antwoord op de vraag of de redelijkheid en billijkheid tot de beperking van de verjaring leidt, minder goed voorspelbaar. De ‘vaste gewichten’ nemen deze voorspelbaarheid niet weg. Wel laten zij zien dat de onduidelijkheid het gevolg is van een andere oorzaak dan tot nu toe is aangenomen. Tot slot wordt de relevantie van de resultaten in het licht van EHRM 11 maart 2014, nr. 52067/10 en 41071/11 besproken.
De auteur concludeert dat de visie in de literatuur over de gezichtspuntencatalogus van Van Hese/De Schelde onjuist is. De analyse van de gevolgen die de rechter aan de verschillende omstandigheden verbindt, maakt duidelijk dat het wel degelijk mogelijk is om een vast gewicht te verbinden aan de verschillende relevante omstandigheden.
Dit betekent niet dat de uitkomst van een conflict over verjaring van een vordering tot schadevergoeding als gevolg van blootstelling aan asbest makkelijk is te voorspellen. Het artikel laat slechts zien dat de beslissing over de aanvaardbaarheid van de verjaring op grond van de bij de gezichtspunten behorende omstandigheden consistent is. De afweging van de gezichtspunten is echter afhankelijk van een waardering van de achterliggende feiten. Een wisselende waardering van deze feiten leidt tot onzekerheid. Dit onderzoek laat zien dat de onduidelijkheid een gevolg is van een andere oorzaak dan tot nu toe is aangenomen. De resultaten van het onderzoek bieden ten slotte steun aan de conclusie dat de huidige regels niet in strijd zijn met art. 6 EVRM.
Hoewel de voor dit artikel uitgevoerde analyse beperkt is tot de verjaring van een vordering tot schadevergoeding als gevolg van blootstelling aan asbest, kan de gevolgde methode ook worden toegepast bij andere leerstukken. Een analyse van wat de rechter doet, kan duidelijkheid scheppen als de motiveringen van uitspraken onduidelijk en inconsistent zijn.
Het vaste gewicht van de gezichtspunten van Van Hese/De Schelde
Bron:
AV&S 2015/3, afl. 1