Hoe helder is de Europese invulling van het WAM-begrip ‘deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen’?

VR-kort
Artikel
19 mei 2015

Prof. mr. J.H. Wansink
Een tractor met aanhangwagen rijdt in Slovenië op een binnenplaats van een boerderij achteruit en raakt daarbij een ladder waarop een werknemer staat, terwijl hij hooibalen aan het stapelen is op de zolder van een hooischuur. De man loopt daarbij letsel op en spreekt tot vergoeding daarvan de WAM-verzekeraar van de tractor rechtstreeks aan. Zowel de rechter in eerste aanleg als de appelrechter wijst de vordering af op grond dat de verplichte verzekeringspolis de door het gebruik van een tractor als vervoermiddel veroorzaakte schade dekt, maar niet de schade die is veroorzaakt bij het gebruik van een tractor als werktuig of sleeptuig.
Het Sloveense Hooggerechtshof oordeelt allereerst dat de verplichte verzekering in Slovenië geen verzekeringsdekking biedt bij gebruik van het voertuig als werktuig, bijvoorbeeld op een landbouwerf. In dat geval is er geen deelneming aan het wegverkeer. Vervolgens overweegt het hof dat in de verschillende richtlijnen betreffende de verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer aanleiding kan geven, sprake is van ‘verkeer’, ‘wegverkeer’ of ‘weggebruikers’, maar dat daarin niet wordt aangegeven wat kan worden beschouwd als deelneming aan het wegverkeer van voertuigen en welk criterium in dat verband beslissend is. Daarom legt het Hooggerechtshof de navolgende prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie EG voor: ‘Moet het begrip ‘deelneming aan het verkeer van voertuigen’ in de zin van artikel 3 lid 1 van [de Eerste Richtlijn] aldus worden uitgelegd dat het geen betrekking heeft op de omstandigheden van de onderhavige zaak, waarin de verzekeringnemer van verweerster tijdens het opstapelen van hooibalen in een hooischuur met een tractor die was voorzien van een aanhangwagen, is gebotst tegen een ladder waarop verzoeker was geklommen, omdat het ongeval zich niet in een wegverkeerssituatie heeft voorgedaan?’
Het Hof volgt de conclusie van de A-G zowel in diens gekozen uitgangspunten als in de bepleite beantwoording van de voorgelegde prejudiciële vraag: ‘Artikel 3 lid 1 van de Eerste Richtlijn moet aldus worden uitgelegd dat het daarin vervatte begrip ‘deelneming aan het verkeer van voertuigen’ mede ziet op elk gebruik van een voertuig dat overeenstemt met de gebruikelijke functie ervan. Zo kan dit begrip zien op de manoeuvre die een tractor op de binnenplaats van een boerderij uitvoert om met die aanhangwagen waarmee deze tractor is uitgerust, een schuur binnen te rijden (...)’. Voor wat betreft de laatste conclusie had het Hof in een eerdere overweging vastgesteld dat volgens de toelichting van de verwijzende rechter het ongeval was veroorzaakt door een voertuig dat achteruitreed om zich op een welbepaalde plaats te positioneren en dat het ongeval dus blijkt te zijn veroorzaakt door het gebruik van een voertuig dat overeenstemt met de gebruikelijke functie ervan.
Het arrest snijdt op ‘Europees niveau’ de problematiek aan van de verplichte aansprakelijkheidsverzekering voor motorrijtuigen bij het gebruik van multifunctionele voertuigen. Een problematiek waarover in de ‘Nederlandse setting’ de Hoge Raad zich in het verleden ten principale heeft uitgesproken in zijn arrest van 7 februari 1986, NJ 1986/459, in vervolg op een prejudiciële beslissing van het Benelux-Gerechtshof van 23 oktober 1984, NJ 1986/458. Dat roept bij de auteur de vraag op of, en zo ja, in hoeverre het arrest van het Hof van Justitie de door de Hoge Raad uitgezette lijn voor de WAM beïnvloedt.
Hij concludeert dat, wanneer men voor ogen houdt dat de Europese richtlijnen toch altijd primair uitgaan van de bescherming van verkeersslachtoffers, de vraag rijst of het Hof van Justitie bij de gegeven invulling van het begrip ‘deelneming aan het verkeer’ deze ruimere bescherming daadwerkelijk heeft bedoeld. De auteur vreest dat alleen een nadere prejudiciële beslissing die vraag afdoende kan beantwoorden. Dat rechtvaardigt de conclusie dat – gegeven de door het Benelux-Gerechtshof uitgezette lijn – de uitspraak van het Hof van Justitie van 4 september 2014 voor de Nederlandse rechtsverhoudingen meer onduidelijkheid dan duidelijkheid heeft geschapen. Rest de troost dat voor de Nederlandse rechtsverhoudingen de de facto aangeboden dekking voor multifunctionele voertuigen geen onderscheid maakt tussen het verkeers- en werkrisico.
 

Bron: 
AV&S 2015/8, afl. 2