Prof. mr. dr. L.T. Visscher
In het debat over individuele versus collectieve schadeafwikkeling staat vaak het perspectief centraal van een gelaedeerde die bij collectieve schadevaststelling met deels ongecompenseerde schade blijft zitten, hetgeen hij als inbreuk op zijn autonomie zal ervaren. Er zijn echter ook andere benaderingen mogelijk. In deze bijdrage komen achtereenvolgens aan de orde 1. het perspectief van potentiële gelaedeerden (die dus nog niet weten of ze schade zullen gaan lijden en, zo ja, hoeveel), 2. het perspectief van de potentiële laedentes, 3. overwegingen van risicohouding en 4. overwegingen van systeemkosten.
De auteur concludeert dat er geen eenvoudig antwoord mogelijk is op de vraag wat beter is: individuele of collectieve schadevaststelling. Het juridische ex post perspectief kan al snel tot de conclusie leiden dat individualisering beter is, omdat gelaedeerden anders met ongecompenseerde schade kunnen blijven zitten. Deze focus op gelaedeerden met een bovengemiddelde schade is begrijpelijk, maar verhult het zicht op een aantal andere belangrijke aspecten.
Potentiële gelaedeerden, die nog niet weten of ze later een sterke of een zwakke claim zullen hebben, kunnen een voorkeur hebben voor collectivisering. Omdat de systeemkosten lager zijn, blijft er meer over voor de daadwerkelijke compensatie. En collectivisering verlaagt de risico’s, behalve voor gelaedeerden met hoge vermogensschade.
Voor de preventieve werking van aansprakelijkheid is het zeer de vraag of meer accuratesse ex post wel tot betere gedragsprikkels ex ante leidt. Als de laedens geen informatie heeft of kan vergaren over de concrete schade die hij zal veroorzaken, heeft meer accuratesse ex post geen waarde, maar het veroorzaakt wel systeemkosten. Als de laedens wel informatie heeft of kan vergaren over de schade die hij zal veroorzaken, dan heeft meer accuratesse wel waarde. Dit voordeel moet worden afgewogen tegen de gestegen kosten.
Risicoaverse laedentes hebben een voorkeur voor collectivisering, omdat ze dan niet met uitschieters in aansprakelijkheid geconfronteerd worden. Bij potentiële gelaedeerden hangt de voorkeur af van waaruit de verschillen tussen claims bestaan: vermogensschade of andere aspecten. Maar ook als we inzoomen op de functie van compensatie voor risicomijdende gelaedeerden, blijkt dat volledige individualisering niet gewenst is. Alleen voor schades die significant hoger zijn dan gemiddeld, is individualisering de extra kosten waard.
De enige argumenten in het voordeel van individualisering zijn dus de risicoaversie van potentiële gelaedeerden die bovengemiddelde vermogensschade kunnen lijden, en de betere gedragsprikkels voor potentiële laedentes die informatie hebben of kunnen vergaren over de omvang van de schade die ze kunnen veroorzaken. Deze voordelen moeten worden afgewogen tegen de nadelen van individualiseren: hogere systeemkosten, grotere risico’s voor schadeveroorzakers en grotere risico’s voor potentiële gelaedeerden voor wat betreft alle verschillen tussen zaken die niet uit de omvang van de vermogensschade bestaan. Een gelaedeerde met hoge vermogensschade wiens claim voor wat betreft andere aspecten zwak is, zal vermoedelijk toch een voorkeur voor collectiviseren hebben. Dit relativeert het risico-argument in het voordeel van individualiseren. Ook de beschikbaarheid van verzekeringen verzwakt de redenering dat risicomijdende gelaedeerden voor wat betreft de omvang van vermogensschade een voorkeur voor individualiseren hebben.
Veel argumenten wijzen dus in de richting van collectieve schadevaststelling. Het feit dat sommige gelaedeerden ex post minder vergoeding krijgen dan ze bij individuele vaststelling zouden hebben gekregen, doet niet af aan de besproken voordelen van collectiviseren.
Individuele of collectieve schadevaststelling: een rechtseconomische benadering
Bron:
AV&S 2022, afl. 2, 8 p.