Letselschadevergoeding en bijstandsuitkering: een problematische combinatie

VR-kort
Artikel
16 september 2020

Mariken Peters en Jolette Derksen
Wanneer je als bijstandsgerechtigde een letselschadevergoeding ontvangt, leidt dat tot veel hoofdbrekens. Met de ontvangst van een letselschadeuitkering zal het vermogen in veel gevallen namelijk boven de voor de bijstandsuitkering maximale vermogensgrens uitkomen. Daarmee loopt de bijstandsgerechtigde het risico het recht op een bijstandsuitkering te verliezen. Dat dwingt hem om (een deel van) zijn letselschadevergoeding aan te wenden om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien. Dit terwijl de letselschadevergoeding bedoeld is om de uit het ongeval voortvloeiende geleden en toekomstige materiële en immateriële schade te dekken. In feite betekent dit dat de bijstandsgerechtigde nooit volledig gecompenseerd kan worden.
Niet alleen voor de benadeelde, maar ook voor verzekeraars en belangenbehartigers levert de combinatie van letselschadevergoedingen en bijstandsuitkeringen problemen op. Want hoe waarborg je als professional dat de benadeelde de letselschadevergoeding zoveel mogelijk kan aanwenden voor herstel van schade in plaats van voor het primaire levensonderhoud?
In dit artikel behandelen de auteurs deze vraag. Zij gaan eerst in op de toepasselijke wet- en regelgeving en de (bestuursrechtelijke) rechtspraak op dit gebied. Daarna behandelen de auteurs het iteratie-effect en bespreken ze enkele ‘best practices’ voor de letselschadepraktijk. Ten slotte houden zij de huidige systematiek tegen het licht en beantwoorden zij de vraag of bij het oplossen van dit probleem een taak voor de Nederlandse wetgever is weggelegd.
De wetgever heeft er welbewust voor gekozen om de gemeenten in het kader van de toepassing van de middelen-/vermogenstoets een grote mate van beleidsvrijheid te geven. Die discretionaire bevoegdheid leidt ertoe dat het gevoerde beleid slechts marginaal getoetst wordt door de rechter. Dat is ook de vaste lijn van de CRvB.
De wetgever heeft bij de formulering van de Participatiewet (PW) in het geheel geen rekening gehouden met de belangen van de ‘gewone’ letselschadeslachtoffers en de verzekeraars. Alleen voor zeer specifieke groepen van benadeelden zijn uitzonderingen op de middelen-/vermogenstoets gemaakt. De auteurs zijn van mening dat het huidige systeem voor ‘gewone’ letselschadeslachtoffers, dat wil zeggen letselschadeslachtoffers die niet behoren tot een van de door de wetgever uitgezonderde categorieën, onrechtvaardig en onredelijk uitpakt. Zij zijn afhankelijk van het – veelal non-existente – beleid van hun gemeente en, als dat beleid ontbreekt, van de individuele opvattingen van de behandelend gemeenteambtenaar. Dat leidt tot grote rechtsonzekerheid en rechtsongelijkheid tussen burgers.
Er is dan ook een rol voor de wetgever weggelegd om de nadelige effecten van het huidige systeem uit de wereld te helpen. Waar het mogelijk is om voor specifieke groepen van slachtoffers uitzonderingen zijn te maken op de middelen-/vermogenstoets, valt niet in te zien waarom dat ook niet geldt voor ‘gewone’ letselschadeslachtoffers. De auteurs spreken de hoop uit dat gevolg wordt gegeven aan de in 2018 gedane toezegging en dat dit leidt tot een in bijvoorbeeld art. 7 Regeling PW op te nemen uitzonderingspositie voor alle letsel- en overlijdensschadevergoedingen, ongeacht de oorzaak van het letsel.

Bron: 
PIV-Bulletin juni 2020, afl. 2, p. 16-24