I.D. Kerekes
Na de inwerkingtreding van de Wet Deelgeschillen kwam een aantal uitwerkingsvraagstukken aan bod. De meeste lijken inmiddels te zijn uitgekristalliseerd, maar één onderwerp houdt de gemoederen voorlopig nog bezig: de kosten van de procedure. De rechter moet per deelgeschil beoordelen of en in hoeverre de kosten die een partij stelt te hebben gemaakt in het kader van de procedure als redelijk kunnen worden aangemerkt. In de praktijk blijkt het lastig te ontdekken wat onder ‘redelijke kosten’ dient te worden verstaan. Belan-genbehartigers, verzekeraars en rechters hebben de behoefte geuit aan een handvat om de redelijkheid van de kosten te kunnen beoor-delen en/of een betere schatting te kunnen maken van het mogelijke kostenrisico. In de literatuur is betoogd dat standaardisering van de kosten in de deelgeschilprocedure tot meer transparantie en rechtszekerheid zal leiden. Nu de Wet deelgeschillen geëvalueerd gaat worden, lijkt het de schrijver een geschikt moment om het kostenprobleem en een aantal oplossingen die zijn aangedragen op een rij te zetten.
In deze bijdrage wordt achtereenvolgens ingegaan op de kostenregeling van de Wet deelgeschillen, de kostenbegroting door de rechter in de praktijk en twee vormen van standaardisering die zijn aangedragen in de literatuur.
De deelgeschilprocedure kent voor benadeelden in letsel- en overlijdensschade een gunstig kostenregime ten opzichte van de bodem-procedure. Uitgangspunt is dat de daadwerkelijk gemaakte kosten, mits redelijk, worden vergoed. Op grond van art. 1019aa lid 1 Rv begroot de deelgeschilrechter de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt in de beschikking en neemt daarbij alle redelijke kosten als bedoeld in art. 6:96 lid 2 BW in aanmerking. De kosten worden aldus gezien als buitengerechtelijke kosten en zodoende krijgt de benadeelde de kosten die hij in het kader van een deelgeschilprocedure heeft gemaakt, in beginsel volledig vergoed, mits voldaan wordt aan de dubbele redelijkheidstoets.
Het staat de rechter vrij om de redelijkheidstoets te hanteren, onafhankelijk van de vraag of de kosten zijn betwist door de wederpartij. Mede aan de hand van rechtspraak is de auteur van oordeel dat het lastig is om te voorspellen wat een rechter redelijk zal vinden. Van tevoren weet men immers niet of de nadruk zal worden gelegd op de aard en/of omvang en/of complexiteit van de zaak, de aard en/of omvang van de schade of de ervaring en/of het specialisme van de belangenbehartiger. Voorts komt het voor dat op meer specifieke gronden wordt gematigd. Zo komt kostenmatiging voor wegens de (beperkte) omvang van het verzoekschrift. Bovendien worden in de praktijk matigingsgronden regelmatig gecombineerd. De auteur heeft de matiging in 26 deelgeschillen onderzocht. De grens van het redelijke kan in ieder geval niet eenvoudig worden afgeleid; te zien is dat ook bij relatief bescheiden voorkomende verzoeken (€ 3.354) forse matiging (33%) kan plaatsvinden.
In de literatuur is betoogd dat standaardisering van de kosten in de deelgeschilprocedure tot meer transparantie en rechtszekerheid zal leiden. Men zou een voorbeeld kunnen nemen aan de Indicatietarieven in IE-zaken (intellectuele-eigendomszaken). Tevens zouden bestaande kostenstelsels kunnen worden samengevoegd tot één uniforme regeling. Beide suggesties worden door de auteur besproken.
Resumerend kan worden gesteld dat in de praktijk behoefte bestaat aan meer zekerheid over wat onder redelijke kosten moet worden verstaan. Ten aanzien van standaardisering zou aansluiting kunnen worden gezocht bij de Indicatietarieven in IE-zaken. Zolang partijen geen uniforme invulling weten te geven aan open termen als ‘redelijkheid’, ‘evenredigheid’, ‘eenvoud’ en ‘complexiteit’, zal een uniform jasje de rechtsonzekerheid niet wegnemen. Het verruilen van de redelijkheidstoets voor een forfaitair systeem is een weinig aantrekke-lijk alternatief en bovendien strijdig met het doel en karakter van de Wet deelgeschillen. De schrijver meent dat voorkomen moet worden dat met een simplistische normering de ruimte van belangenbehartigers zodanig wordt beperkt dat hiermee afbreuk wordt gedaan aan de positie van benadeelden. Hij hoopt dan ook dat de uiteenlopende aspecten die reeds een rol spelen in de praktijk worden meegenomen bij het ontwikkelen van een eventuele standaard. De nadruk bij de kostenbegroting blijft dan liggen bij de vraag of in een specifiek geval de kosten die een benadeelde heeft gemaakt om zijn recht te verkrijgen, redelijk zijn.
Naar standaardisering van de kosten van de deelgeschilprocedure?
Bron:
TVP 2014, afl. 2, p. 52-61