Schadeverhaal via het strafproces: het gaat – iets – beter, maar het blijft behelpen

VR-kort
Artikel
10 november 2016

Prof. mr. S.D. Lindenbergh en mr. M.R. Hebly
In de afgelopen jaren zijn diverse maatregelen genomen om verhaal van schade door slachtoffers van strafbare feiten via het strafproces te verbeteren. Verschillende onderzoeken wijzen inmiddels uit dat die maatregelen weliswaar hebben geleid tot enige verbetering, maar dat de oogst toch ook wel bescheiden lijkt.
Uit onderzoeken blijkt het schadeverhaal na strafrechtelijke delicten via het civiele proces in de praktijk een fabeltje te zijn, kort gezegd, omdat het financieel en emotioneel te belastend is voor slachtoffers en omdat het verhaalsrisico te groot is. Een strafrechtelijke veroordeling, die maakt dat de aansprakelijkheidsvraag vaak weinig problematisch meer zal zijn, blijkt in de praktijk helemaal niet te leiden tot een civielrechtelijke ‘follow-on’. En schadeverhaal via het strafproces is weliswaar opgetuigd, maar ook dat is en blijft problematisch: het werkt alleen als er een dader bekend is, deze wordt vervolgd en veroordeeld, en de rechter de vordering (geheel) wil ontvangen en (volledig) toewijst. Hoeveel procent van de gelaedeerden het eindpunt bereikt is onbekend, maar zeker is dat dit slechts een fractie van alle slachtoffers zal zijn. Dat relativeert de werkelijke betekenis van de voegingsprocedure voor schadeverhaal nogal. En doordat de overheid het verhaalsrisico voor haar rekening neemt, wordt het systeem ook nog eens gevoed met selectieve staatssteun. Daarbij moet worden gedacht dat ook de emotionele belasting groot is. De benadeelde die zich in het strafproces toch al langs de zijlijn voelt staan, wordt in die rol bevestigd doordat het OM zich met zijn vordering bemoeit en de rechter deze vaak maar deels wil ontvangen. Dat risico lijkt alleen maar toe te nemen wanneer de vordering zelf aan omvang en ingewikkeldheid toeneemt, waardoor slachtoffers met de meest omvangrijke schades de grootste kans lopen hun schade niet (volledig) vergoed te krijgen.
Hoezeer vanuit moreel, politiek en juridisch perspectief het verhaal van schade op de dader in individuele gevallen via individuele procedures ook voor de hand ligt, effectief is het dus niet. De benadeelde krijgt niet waar hij recht op heeft, de dader betaalt niet wat hij heeft aangericht en de maatschappelijke kosten zijn aanzienlijk. Efficiënt is het waarschijnlijk ook niet.
Het is de vraag of het niet ook anders kan. Wanneer de belangen van de door een strafbaar feit benadeelde worden teruggebracht tot hun essentie, gaat het om financiële dekking van schade en emotionele erkenning of genoegdoening door de dader. Wellicht kunnen die twee belangen ook (meer) los van elkaar worden bezien.
Voor dekking van schade bestaan ook andere middelen: eigen verzekeringen (zorg-, inboedel- en ongevallenverzekeringen), aansprakelijkheidsverzekeringen van daders en uitkeringen of tegemoetkomingen door de overheid. Gaat het om een voorziening in financiële schade, dan zijn al deze middelen in ieder geval effectiever, en waarschijnlijk ook efficiënter dan schadeverhaal via strafrechtelijke procedures op de dader. Dat betekent niet dat de dader vrijuit gaat: hier zou een optimaal gebruik van het recht van regres er zo veel mogelijk voor moeten zorgen dat ‘de vervuiler betaalt’.
Voor emotionele erkenning en genoegdoening ligt dit mogelijk anders: dekking van financiële schade zal op zichzelf enige erkenning en genoegdoening bieden, soms kan een veroordeling van de dader daar nog aan bijdragen, en in zeldzame gevallen zal mediation een fraaier resultaat op dit vlak geven. Maar met erkenning en genoegdoening door de dader zal het meestal behelpen blijven. En aan het met verbetermaatregelen scheppen van verwachtingen op dit punt kleven ook grote risico’s: veel slachtoffers die door de nieuwe maatregelen tot voeging waren verleid, raakten juist teleurgesteld toen zij indringend met hun bijrol in het strafproces werden geconfronteerd. Wellicht is het daarom zinvoller om op dit punt in berusting en verwerking te investeren. Het aanvaarden van de (onvermijdelijk) beperkte mogelijkheden die het recht biedt, lijkt soms beter dan het beproeven van allerlei verhaalsroutes die in veel gevallen uiteindelijk weinig soelaas bieden of in het ergste geval zelfs schadelijk zijn. Volgens de auteurs ligt het daarom voor de hand om meer los te komen van de huidige verknoping van doeleinden in een complexe procedure en per doel naar een meer effectieve wijze van verwezenlijking te zoeken.
Wat betreft dekking van financiële gevolgen liggen uiteenlopende private of publieke vergoedingsmechanismen voor de hand. Het bieden van toegang op de aansprakelijkheidsverzekering van de dader of het bieden een first-partyverzekering voor misdrijfslachtoffers en uitbreiding van het vangnet van het Schadefonds Geweldsmisdrijven voor wie geen dader vindt of zich niet heeft verzekerd.
Wat betreft schadevergoeding gaat het natuurlijk niet alleen om ‘brengen naar de benadeelde’, maar ook om ‘halen bij de dader’. Op dat punt kan niet alleen worden gedacht aan regres en premies voor verzekeringen, maar ook aan een ‘dadertaks’ in de vorm van een bedrag dat staat voor het risico op schade dat een dader met zijn misdrijf in het leven heeft geroepen. Wordt aldus het ‘één-op-één-principe’ deels losgelaten, dan wordt het systeem minder ‘selectief’ dan nu het geval is. In het verleden is al weleens nagedacht over verhoging van de verkeersboetes met een belasting die ten goede zou moeten komen aan verkeersslachtoffers, en in het buitenland blijkt men niet geheel onbekend met een dergelijke belasting. Uit de opbrengst van een dergelijke maatregel zouden vergoedingen aan slachtoffers en initiatieven ten behoeve van slachtofferherstel kunnen worden gefinancierd.
Wat is in het licht van de bevindingen en gedachten wijsheid? Het Ministerie van Veiligheid en Justitie zet in op uitvoering van wat de laatste jaren is ingevoerd, zo bleek tijdens een recente bijeenkomst over prioriteiten in het slachtofferbeleid. Dat lijkt de auteurs een wijze beleidslijn. Wellicht is er in al hetgeen recent is gewijzigd nog wel wat ten gunste bij te sturen in de vorm van ‘quick wins’. Wat betreft de begroting van de schade zou men zich kunnen oriënteren op de vrijheid die de (straf)rechter heeft om de schade te schatten en op vormen van normering of categorisering. Voorts lijkt onderzoek naar de volumes onontbeerlijk: wat gebeurt er nu werkelijk, wat kost dat en wie betaalt uiteindelijk de rekening?
Tegelijkertijd is het verstandig om na te gaan welke doelen met het huidige beleid precies worden nagestreefd en of deze niet op andere wijze effectiever en efficiënter kunnen worden bereikt. Rechtsvergelijkende en rechtseconomische expertise biedt daarvoor aanknopingspunten.

Bron: 
NJB afl. 38, 2016/1943