Mr. M.A. Gregoor
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 7 maart 2014 geoordeeld dat voor een geslaagd beroep op een vervalbeding wegens schending van de medewerkingsplicht van de verzekeringnemer c.q. verzekerde moet zijn voldaan aan twee vereisten. Ten eerste dient de verzekeraar te zijn geschaad in een redelijk belang en ten tweede moet het nadeel van de verzekeraar ‘voldoende klemmend’ zijn. Het arrest kan worden toegevoegd aan de reeks van arresten die de Hoge Raad op het gebied van het vervalbeding heeft gewezen. Het arrest wordt in deze bijdrage besproken.
De conclusie is dat een beroep op het vervalbeding wegens schending van de medewerkings- of meldingsplicht streng(er) wordt getoetst. Voor de praktijk betekent het arrest dat verzekeraars er goed aan doen zorgvuldig te motiveren welke nadelen zij in de betreffende casus door schending van de medewerkings- of mededelingsplicht lijden en te motiveren waarom deze ‘voldoende klemmend’ zijn. Aan de andere kant moeten verzekeringnemers – althans hun belangenbehartigers – kritisch beoordelen of het beroep op het vervalbeding de toets van de Hoge Raad kan doorstaan. Steeds zullen de concrete omstandigheden bepalend zijn.
Schending medewerkingsplicht van de verzekeringnemer. Voor het verval van het recht op uitkering geldt een tweeledig criterium
Bron:
PIV-Bulletin september 2014, p. 14-15