Renske Pranger
In deze scriptie wordt onderzocht hoe het momenteel in Nederland gesteld is met het recht op vergoeding van immateriële schade voor chronisch bewustelozen (comapatiënten). Centraal staat de vraag of bewustzijn nog steeds een voorwaarde is voor de toekenning van smartengeld wegens aantasting van de lichamelijke integriteit. De Hoge Raad heeft met het Coma-arrest een eerste grote stap gezet door te bepalen dat een bewusteloze in geval van lichamelijk letsel in beginsel recht heeft op smartengeld. Onduidelijk is echter of de Hoge Raad nu wel of niet als vereiste stelt dat het slachtoffer zich (achteraf) van zijn gederfde levensvreugde bewust is geweest. In 2013 kiest de Rechtbank Midden-Nederland voor de zogenaamde ‘ruime opvatting’. De rechtbank brengt – anders dan de Hoge Raad in het Coma-arrest deed – het recht op immateriële schadevergoeding rechtstreeks in verband met fundamentele waarden (gelijkheidsbeginsel en menselijke waardigheid).
De conclusie is dat de discussie hierover nog niet tot duidelijkheid heeft geleid.
Smartengeld voor chronisch bewustelozen: een mythe of juist niet?
Bron:
Masterscriptie Nederlands Recht, richting Privaatrecht, Rijksuniversiteit Groningen