Vergoeden is vergelden? Het strafrechtelijk schadeverhaal naar aanleiding van strafbare feiten anno 2022

VR-kort
Artikel
17 mei 2022

Mr. dr. R.S.B. Kool
De vraag naar de grondslag van het (particuliere) schadeverhaal na strafbare feiten (hierna: schadeverhaal) vraagt de aandacht. Met de voorgenomen modernisering van het Wetboek van Strafvordering is de urgentie tot overdenking toegenomen. Het uitgangspunt van wetgeving en jurisprudentie is dat schadevergoeding naar aanleiding van strafbare feiten berust op civielrechtelijke grondslag. Niettemin ziet de strafrechter zich genoodzaakt om de randen van het recht op te zoeken en compromissen te sluiten tussen wat geldt op grond van het civiele recht en wat passend is binnen het strafrechtelijk vertoog. De gedachte dat het schadeverhaal berust op civielrechtelijke grondslag is naar mening van de auteur dan ook achterhaald. De positie van het slachtoffer is dermate veranderd dat niet alleen diens processuele, maar ook diens materiële aanspraken berusten op strafrechtelijke grondslag. Het delictgebonden schadeverhaal is dieper geworteld geraakt in het strafrechtelijk vertoog en onderdeel geworden van de bestraffing in brede zin. Schadevergoeding is tot de strafdoelen gaan behoren, wat aanleiding geeft om het recht op schadeverhaal te bezien in verhouding tot de vergelding als grondslag voor het straffen. Wat precies het ‘vergeldende element’ is, behoeft duiding, waarbij er aandacht moet zijn voor de samenval van rechtsgebieden betrokken bij het schadeverhaal. Het vertrekpunt van het artikel is dat de aanspraak op schadevergoeding moet worden opgevat als een vordering sui generis, met daarin gelegen een vergeldend element. De vraag is dan of de huidige rechtsfiguren, de voeging benadeelde partij (art. 51 Sv) en de schadevergoedingsmaatregel (art. 36f Sr) voldoen of dat de invoering van een schadevergoedingsstraf zou moeten worden overwogen en wat daarvan de rechtsgevolgen zijn. Om de vragen te kunnen beantwoorden behandelt de auteur achtereenvolgens de grondslag van het schadeverhaal in relatie tot de vergelding, het advies van de Commissie Donner en het eerdere advies van de Commissie Terwee en de daaropvolgende reactie van de wetgever en, ten slotte, enkele daaropvolgende ontwikkelingen in het denken over schadeverhaal. 
Ter afsluiting concludeert de auteur het volgende. Modernisering van het schadeverhaal is een complexe kwestie en een stelselwijziging heeft ongetwijfeld ingrijpende gevolgen. Zeker wanneer dat zou betekenen dat de schadevergoedingsmaatregel wordt vervangen door een schadevergoedingsstraf. Dat noopt tot behoedzaamheid, maar zou een meer principiële discussie over de status van het schadeverhaal niet in de weg moeten staan. De Commissie Donner heeft in haar advies een eerste aanzet gegeven, in reactie waarop de auteur een tegengeluid heeft willen laten horen. Een blauwdruk voor een gemoderniseerd schadestelsel, waarvan het schadeverhaal als gevolg van strafbare feiten deel uitmaakt, ligt niet ter tafel. Sterker nog, de Commissie Donner stelt vraagtekens bij de haalbaarheid daarvan. En terecht, want het schadestelsel vormt een ingewikkeld geheel van regelingen die in onderling verband moeten worden begrepen. 
Gelet op het advies van de Commissie Donner en de ministeriële reactie daarop is een dergelijke grondslagwijziging niet te verwachten. Anders dan Hartlief leest de auteur in de plannen van de Commissie Donner geen ‘verdere verzelfstandiging van de strafprocessuele schadevergoedingsroute’. De implementatie van de voorstellen van de commissie zullen op korte termijn enig soelaas brengen, maar schieten op de langere termijn tekort, zo meent de auteur. De voorstellen van de commissie, maar ook die van de wetgever neergelegd in de moderniseringsplannen doen onvoldoende recht aan de veranderde victimologische en maatschappelijke betekenis van het strafrechtelijke schadeverhaal. 
Met de toeleiding van meer complexe vorderingen naar een samengestelde kamer met daaraan verbonden behoud van het recht op de voorschotregeling lijkt de wetgever het beste uit twee werelden te verbinden, maar dat brengt geen grondslagwijziging. De aanspraak op schadevergoeding als gevolg van strafbare feiten vormt een publiekrechtelijke aanspraak die haar wortels vindt in een samenval van het strafbare feit en de onrechtmatige daad. Die signatuur ‘regeert’ over de betrokken rechtsgebieden heen en stelt de strafrechtpraktijk sinds jaar en dag voor lastige opgaves. De invoering van een procesreglement ten behoeve van de behandeling benadeelde partij als voorgesteld door de Commissie Donner, biedt daarvoor weliswaar handvatten maar neemt de onderliggende spanning tussen de betrokken rechtsgebieden niet weg en doet onvoldoende recht aan het sui generis-karaker van het schadeverhaal.
Ook de door de auteur verkende mogelijkheid van invoering van een schadevergoedingstraf heeft eigen problemen. Daarover is het laatste woord dan ook zeker niet gezegd. Maar dat neemt niet weg dat het uitgangspunt dat delictgebonden schadeverhaal een op civielrechtelijke leest gestoelde rechtsaanspraak is, op de langere termijn niet voldoet. Het maatschappelijk vertoog vraagt om een meer principieel antwoord op de vraag wat de grondslag is van het schadeverhaal en hoe daaraan vorm moet worden gegeven. Vooralsnog lijkt daarvoor binnen de parameters van de moderniseringsoperatie onvoldoende ruimte te zijn. 

 

Bron: 
NJB 2022, afl. 13, p. 956-964