Verjaring en stuiting: weggesluisde premiegelden en een vergeten procedure

VR-kort
Artikel
09 juli 2015

Mr. L.K. de Haan en mr. C. Banis
Verjaring is een steeds weer terugkerende discussie in de (rechts)praktijk. Ter zake van letselschade is veel rechtspraak over verjaring, onder andere over de vraag wanneer de verjaringstermijn van art. 3:310 BW nu eigenlijk gaat lopen. Dat is en blijft een punt van discussie. Een ander discussiepunt is dat van het stuiten van verjaring.
Op 14 november 2014 heeft de Hoge Raad een arrest gewezen waarin deze onderwerpen aan de orde komen (ECLI:NL:HR:2014:3240). De casus die aan het arrest ten grondslag ligt, ziet op bestuurdersaansprakelijkheid, maar de verjaringsvraagstukken waartoe de casus aanleiding toe gaf, hadden net zo goed kunnen spelen in een letselschadezaak. Dit arrest wordt besproken.
Wat het arrest leert, is dat altijd goed voor ogen moet worden gehouden welke schade men precies vordert en op welke grondslag. Het enkele feit dat men van bepaalde feiten op de hoogte is, wil niet zeggen dat men daadwerkelijk in staat is een vordering ter zake in te stellen. Ook het enkele feit dat men in een procedure bepaalde stellingen aan een betoog ten grondslag legt, is onvoldoende om met succes te kunnen betogen dat dus de verjaring van een andere, eveneens op die feiten gestoelde vordering is gaan lopen. Daarnaast leert het arrest dat een enkel doorhalen van een procedure in beginsel niet leidt tot een beëindiging van die procedure als bedoeld in art. 3:316 lid 2 BW. Onder bepaalde omstandigheden kan dat echter anders zijn.
 

Bron: 
PIV-Bulletin 3, juni 2015, p. 1-7