Voordeelverrekening na het Verhaeg/Jenniskens-arrest

VR-kort
Artikel
11 september 2014

Mr. E.W. Bosch
Heeft eenzelfde gebeurtenis voor de benadeelde naast schade tevens voordeel opgeleverd, dan moet dat voordeel, voor zover dit redelijk is, bij de begroting van de schade op de schade in mindering worden gebracht. Dit uitgangspunt volgt uit artikel 6:100 BW. In zijn arrest van 28 november 1969 heeft de Hoge Raad als algemeen uitgangspunt bepaald dat uitkeringen uit hoofde van sommenverzekeringen niet verrekend mogen worden bij de vergoeding van letselschades. De Hoge Raad achtte het bestaan van een sommenverzekering een aangelegenheid die de laedens niet aangaat. De praktijk was echter weerbarstiger. Met zijn arrest van 1 oktober 2010 (Verhaeg/Jenniskens) heeft de Hoge Raad genoemd uitgangspunt genuanceerd en enkele gezichtspunten gegeven die de rechter meer vrijheid bieden om te beoordelen of verrekening in een concreet geval redelijk is of niet. Sinds het arrest is er een aantal vonnissen gewezen. In deze bijdrage wordt onderzocht hoe die uitspraken zich verhouden tot het arrest uit 2010 en welke invulling de lagere rechter geeft aan de gezichtspunten van de Hoge Raad.
Allereerst wordt stilgestaan bij de door de Hoge Raad geformuleerde zes gezichtspunten. Vervolgens bespreekt de schrijver de jurisprudentie, waarbij wordt verwezen naar deze gezichtspunten.
Het blijkt dat het arrest Verhaeg/Jenniskens in alle uitspraken na 1 oktober 2010 wordt genoemd. In de praktijk lijkt de discussie vooral te zijn of dit arrest ook van toepassing is op het al dan niet verrekenen van de uitkeringen uit een AOV.
In de besproken jurisprudentie zijn twee stromingen te ontwaren. De landelijke trend is dat in geval van uitkeringen uit een sommenverzekering, waarvoor de premie niet is voldaan door de aansprakelijke terwijl diens aansprakelijkheid was verzekerd, er niet mag worden verrekend. Slechts onder bijzondere omstandigheden is dit anders, zo blijkt uit het vonnis van de Rechtbank Oost-Brabant. De andere trend is de Haagse lijn. Uit de beschikkingen van deze rechtbank blijkt dat in het Haagse het veelal voldoende is wanneer de schade en het opkomend voordeel uit dezelfde gebeurtenis voortspruiten. Onduidelijk is of deze opvatting binnen de rechtbank breed gedragen wordt nu alle besproken beschikkingen zijn gewezen door dezelfde rechter. Tegen de lijn van de Haagse rechtbank is het nodige in te brengen, zo blijkt uit de noot van Stevens en Verheijden bij één van de Haagse uitspraken. De annotatoren staan niet alleen in hun opvatting dat de suggestie van het arrest Verhaeg/Jenniskens is dat alleen in bijzondere omstandigheden tot verrekening kan worden geconcludeerd. Ook Hartlief concludeert in zijn noot onder het arrest Verhaeg/Jenniskens dat toerekening van een uitkering uit sommenverzekering in geval van letselschade daadwerkelijk uitzondering zal zijn. Wel breekt Hartlief een lans voor het verrekenen van periodieke uitkeringen die in feite strekken tot vergoeding van inkomensschade. In deze discussie is er geen sympathiek standpunt, zowel het standpunt van de benadeelde als het standpunt van (de verzekeraar van) de laedens. Het oogt immers vreemd dat een benadeelde schijnbaar meer vergoed krijgt dan zijn schade, terwijl het anderzijds ook ‘schuurt’ dat de verzekeraar van de laedens als ‘freerider’ mag profiteren dat iemand een AOV heeft afgesloten en daarvoor premie heeft betaald.
Naar mening van de auteur is het in de verrekening van de uitkeringen verdisconteren van een aftrek voor de betaalde premies geen oplossing. In de eerste plaats leidt deze oplossing tot de vraag hoeveel premie in mindering mag c.q. moet worden gebracht. In de tweede plaats merkt de schrijver op dat zelfs wanneer de premie (volledig) verrekend zou worden, er dan nog steeds sprake is van negatieve selectie. Het feit dat de gelaedeerde door het voorval in een betere positie komt, is te rechtvaardigen doordat de gelaedeerde voor een AOV, soms jarenlang, premie heeft betaald. Daarnaast is het te rechtvaardigen omdat de meeste aansprakelijkheidsverzekeraars ook AOV’s aanbieden. Zij hebben het dus zelf in de hand om de polisvoorwaarden van beide verzekeringen op elkaar af te stemmen.
De auteur is van oordeel dat de landelijke trend de juiste is en niet de daarvan afwijkende Haagse lijn, al wordt er volgens hem wel erg makkelijk geconcludeerd dat de schadevergoeding en de uitkering uit sommenverzekering dezelfde schade zijn. Uitgangspunt is dat, in overeenstemming met de gezichtspunten, uitkeringen uit sommenverzekering, ook bij een AOV, in beginsel niet voor verrekening in aanmerking komen. Dit is slechts anders als er argumenten zijn die daartoe voldoende tegenwicht bieden.
Naar verwachting van de auteur zal het niet lang meer duren voordat de Hoge Raad zich zal kunnen uitspreken over de vraag of zijn overwegingen in het Verhaeg/Jenniskens-arrest ook gelden voor de verrekening van uitkeringen uit een AOV.
 

Bron: 
TVP 2014, afl. 2, p. 31-37