Huib Struyken
Na ruim 25 jaar dat er verkeersboetes worden opgelegd onder het regime van de Wet Mulder is het tijd om de wet tegen het licht te houden. In de media wordt geklaagd over de gijzeling en de door de boetes veroorzaakte schuldenlast. Men realiseert zich niet dat bezwaar en beroep altijd, ook al is de bezwaartermijn verlopen, moeten worden ingesteld, omdat daardoor de betalingsverplichtingen en dus ook de incassomaatregelen worden opgeschort en mogelijk van de baan zijn.
De boetebeschikking wordt naar het adres in de Basisregistratie Personen (BRP) gestuurd. De datum van het poststempel van de verzending is doorslaggevend voor de aanvang van de ‘fatale’ bezwaartermijn van zes weken. Het al dan niet verblijven op het BRP-adres en het daardoor niet tijdig reageren op verstuurde post kan geen bewijs opleveren dat betrokkene schuldig is aan een verkeersgedraging. De toepassing van de verzendtheorie en het daaraan verbinden van een fatale termijn zijn strijdig met het onschuldbeginsel.
De verplichting op straffe van niet-ontvankelijkheid en onherroepelijkheid van de beschikking tijdig een gemotiveerd bezwaarschrift in te dienen, staat haaks op het ‘nemo tenetur’-beginsel en het zwijgrecht van de betrokkene. De strafvorderlijke waarborgen in het kader van de verdedigingsrechten moeten ook gelden bij de administratieve verwerking van verkeersboetes (‘criminal charges’). De bewijslast ligt bij de oplegger van de punitieve sanctie. Ook daarin schiet de Wet Mulder tekort en zeker bij de boeteoplegging door de Rijksdienst Wegverkeer (RDW) op grond van registervergelijking door de RDW.
Bepalend voor de boeteoplegging zijn de gegevens in het register van de RDW. De RDW bepaalt wat er in het register staat en rekent het niet tot haar taak, laat staan tot haar plicht, vóór de verwerking van persoonsgegevens te verifiëren of het kentekenregister in overeenstemming is met de feiten. De RDW weigert ambtshalve te corrigeren, ook al is het evident dat het register niet klopt (bijvoorbeeld 1.736 auto’s op naam van een bijstandsgerechtigde). De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State stelt zich op het standpunt dat de RDW op grond van het argument van ‘de zuiverheid van het register’ het kentekenregister niet met terugwerkende kracht hoeft te corrigeren en weigert rekening te houden met de punitieve gevolgen van de kentekenregistratie. De Afdeling bestuursrechtspraak weigert in strijd met EU-richtlijn 94/46 invulling te geven aan het recht tot correctie van onjuiste persoonsgegevens in de basisregisters en de zorgvuldigheidsplicht bij de verwerking van persoonsgegevens. De wetgeving die de kentekenregistratie door de RDW bepalend maakt voor de boeteoplegging is strijdig met het onschuldbeginsel.
Rechtvaardiging voor de beperkingen van verdedigingsrechten bij de administratiefrechtelijke verwerking van verkeersboetes was de eenvoudige bewijsvoering en de beperkte gevolgen voor de burger. Gezien de consequenties van het niet-betalen van deze vorderingen, zoals onder meer verhoging van de boetes met 300% plus administratiekosten, inname van het rijbewijs of inbeslagname van de auto, gijzeling van de kentekenhouder, kan niet worden volgehouden dat het gaat om geringe inbreuken op de mensenrechten. De auteur is dan ook van mening dat de Wet Mulder buiten gebruik moet worden gesteld.
Wet inning verkeersboetes in strijd met onschuldbeginsel
Bron:
Advocatenblad 2016, afl. 8, p. 49-51