Whiplash: een andere benadering. Medische vs. juridische causaliteit

VR-kort
Artikel
18 maart 2015

Mr. P. Oskam en drs. A.M. Reitsma
In de personenschadepraktijk leiden whiplashzaken tot veel discussie, omdat bij een substantieel deel van de gevallen waarin een bena-deelde stelt aan whiplashklachten te lijden een ‘medisch substraat’ ontbreekt. Het gaat dan om ‘whiplash associated disorder’ (WAD) graad 1 en 2: de benadeelde geeft aan dat de klachten aanhouden, maar aan die klachten liggen geen aantoonbare beschadigingen van het zenuwstelsel of het bewegingsapparaat ten grondslag. Is er wel sprake van dergelijke beschadigingen, dan spreekt men over een WAD graad 3 en 4: deze gevallen leiden in de praktijk tot veel minder discussie.
Onder de ‘oude’ richtlijnen (tot november 2007) van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie (NVN) kon de diagnose post-whiplashsyndroom worden gesteld indien aan een zestal criteria werd voldaan en kon daar een percentage functieverlies aan worden gekoppeld. Vanaf 1 november 2007 werden deze criteria door de NVN verlaten en geldt de CBO-richtlijn Diagnostiek en Behandeling van mensen met Whiplash Associated Disorder I/II.
De vaststelling van de nieuwe medische richtlijnen deed flink wat stof opwaaien in de juridische praktijk. Hoe moest immers worden omgegaan met het vaststellen van ‘juridisch causaal verband’? Inmiddels is op basis van de onder de vigeur van de nieuwe richtlijnen gewezen rechtspraak duidelijk geworden dat de rechter aan de veranderende inzichten van de NVN geen doorslaggevende waarde toekent. Het feit dat klachten in medische zin niet kunnen worden geobjectiveerd, doet er niet aan af dat de rechter klachten kan toere-kenen aan een ongeval. Uit de rechtspraak van de gerechtshoven en rechtbanken in whiplashzaken volgt dat niet de medische, maar de juridische duiding van het feitencomplex beslissend is voor de vraag naar het causaal verband.
Doorslaggevend voor het aannemen van juridische causaliteit lijkt te zijn: dat aanrijdingen volgens de rechter niet zelden leiden tot whiplashklachten; dat het geuite klachtenbeeld dat whiplash wordt genoemd, past bij een klachtenpatroon dat kan ontstaan door aanrijdingen; en dat aan het leveren van bewijs van het bestaan van moeilijk objectiveerbaar letsel geen hoge eisen mogen worden gesteld. Bij het vaststellen van causaliteit is verder van belang dat de benadeelde vóór het ongeval geen vergelijkbare klachten had en dat er geen andere oorzaak dan het ongeval voor de klachten kan worden aangewezen. De auteurs vragen zich of deze tendens in de rechtspraak wel wenselijk is. Het komt hen niet zonder meer logisch voor dat een rechter zou kunnen ‘vaststellen’ dat een auto-ongeval niet zelden leidt tot het ontstaan van whiplashklachten, waarna zich een post-whiplashsyndroom kan ontwikkelen. ‘Whiplash’ en ‘post-whiplashsyndroom’ zijn medische begrippen. Bij de auteurs komt de vraag op of de rechter niet teveel op de stoel van de medicus gaat zitten. Stelt de rechter de medische kant van het verhaal in de recente rechtspraak niet teveel op de achtergrond? De vraag rijst of het ook anders zou kunnen. En hoe zou er meer balans kunnen worden gebracht? Mede aan de hand van de praktijk in het buitenland doen de schrijvers enkele suggesties voor mogelijke oplossingen van dit lastige vraagstuk.
De oplossingen voor een meer redelijke afwikkeling van whiplashzaken zouden volgens de auteurs kunnen worden gezocht in het meer centraal stellen van de medische invalshoek. Dit betekent dat er voldoende en eenduidige medische documentatie moet bestaan waarin de geuite klachten en beperkingen en de objectieve bevindingen bij lichamelijk onderzoek zijn vastgelegd door een medicus. De klachten en afwijkingen moeten wel binnen korte tijd na het ongeval, ten hoogste enkele dagen erna, worden vastgelegd. Daarnaast moet er een-duidigheid bestaan over de impact van de aanrijding, bijvoorbeeld door ongevalsanalyse, waarbij relevante maten als aanrijdingssnel-heid, delta-v en g-krachten als standaard worden beschouwd. Alleen die aanrijdingen waarbij een begrijpelijke geweldinwerking heeft plaatsgevonden, zouden als claim in aanmerking moeten worden genomen. Voorts moet bij het ontbreken van een medische verklaring voor de klachten die het slachtoffer ervaart, worden uitgegaan van een tot maximaal enkele jaren beperkte looptijd, aangezien het niet aannemelijk is dat iemand tot eindleeftijd ongeval gebonden beperkingen, leidend tot verlies van arbeidsvermogen en belemmeringen in de zelfredzaamheid, zal blijven ondervinden. Op termijn zullen de meeste van dergelijke onverklaarde klachten namelijk op de achter-grond verdwijnen en zal iemand de meeste taken en bezigheden weer kunnen oppakken als voorheen.
Wanneer volgens deze criteria wordt gewerkt, zou dat kunnen resulteren in een meer evenwichtige situatie, waarin juist die slachtoffers van whiplash die inderdaad voldoen aan de hier uiteen gezette voorwaarden, redelijk zullen worden gecompenseerd, voor een bepaalde en medisch gezien aanvaardbare periode. Zaken waarin dat niet het geval is kunnen eveneens vlot worden afgewikkeld, omdat snel duidelijk kan worden dat er onvoldoende basis voor de claim is.
 

Bron: 
PIV-Bulletin afl. 1, februari 2015, p. 1-8