Mr. Maria Bouwman en prof. mr. Elbert de Jong
Centrale thematiek in deze bijdrage is de verhaalspositie van een (vermeende) zzp’er die schade oploopt door een ongeval dat verband houdt met het werk of de opdracht. In het bijzonder speelt deze kwestie bij bezorgdiensten. Door de toenemende populariteit van online winkelen en bestellen stijgt het aantal bezorgingen en dus ook het aantal mensen dat zich voor het rondbrengen van die bezorgingen in het verkeer begeeft. Een consequentie van deze maatschappelijke ontwikkeling is dat, met name in de spits, zich een groeiend aantal maaltijdbezorgers in het verkeer begeeft. Dat gegeven doet zorgen rijzen over de veiligheid van bezorgers. Aanleiding voor die zorgen zijn cijfers waaruit blijkt dat bestuurders van bezorgbrommers bijna zes keer zo vaak ‘schade rijden’ als privébestuurders, met een schadebedrag dat gemiddeld 75% hoger ligt.
Over de verhaalspositie van (vermeende) zzp’ers die schade oplopen door een verkeersongeval tijdens de bezorging bestaat nog de nodige onduidelijkheid. Hoewel er in de loop der jaren plannen zijn geweest om de juridische positie van de zzp’ers te verbeteren, wordt naar verwachting in 2021 een wetsvoorstel ingediend om een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering in te voeren. Over verzekeringen voor andere vormen van schade wordt echter niet gerept. Op korte termijn is er vanuit wetgevende hoek ook nog geen duidelijkheid hierover te verwachten.
Het lijkt dan ook waarschijnlijk dat het vroeg of laat aan de Hoge Raad is om duidelijkheid over deze materie te verschaffen en voor een deel is dat al gebeurd. In deze bijdrage verkennen de auteurs hoe die duidelijkheid er in relatie tot een verzekeringsplicht voor arbeidsongevallen uit kan zien Zij maken een onderscheid tussen twee ‘routes’ die een maaltijdbezorger die schade lijdt als gevolg van een verkeersongeval tijdens de bezorging, kan bewandelen. De eerste route loopt via Boek 7 titel 10 BW, waarin de arbeidsovereenkomst is geregeld. In deze route komt het primair aan op de vraag naar kwalificatie van de overeenkomst. De tweede route loopt via Boek 7 titel 7 BW, waarin de regels aangaande de overeenkomst van opdracht zijn opgenomen, én de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid ex art. 6:248 lid 1 BW.
Wanneer de overeenkomst wordt gekwalificeerd als arbeidsovereenkomst, dan is de maaltijdbezorger in principe beschermd en is er een goede kans dat de schade wordt vergoed. Het is echter nog maar de vraag of die bescherming de bezorger ook toekomt wanneer de overeenkomst wordt gekwalificeerd als een overeenkomst van opdracht. Het uitgangspunt is dat onder de overeenkomst van opdracht de vrijheid bestaat om al dan niet een verzekering af te sluiten en om daarover te onderhandelen met de opdrachtgever. Het is met andere woorden in beginsel aan de maaltijdbezorger om voor aanvullende bescherming te zorgen. Toch zijn er uitzonderingssituaties denkbaar waarin er aanleiding is om bezorgers via de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid een op het arbeidsrecht geïnspireerde bescherming te bieden.
Hierbij kan worden gedacht aan de situatie waarin sprake is van een onevenwichtige machtsverhouding en waarin zzp’ers zich qua afhankelijkheid en kwetsbaarheid deels in een soortgelijke positie kunnen bevinden als de werknemer, zodat hen ook deels dezelfde bescherming als de werknemer dient toe te komen. Voor opdrachtgevers (lees in casu: bezorgdiensten) moet het naar mening van de auteurs ook niet te gemakkelijk worden om via de overeenkomst van opdracht de achterliggende gedachte van het arbeidsrecht, zoals het beschermen van zwakkere partijen, opzij te schuiven. Daar tegenover staat dat het partijen uiteindelijk vrijstaat om de materie zelf te regelen. Of dat iets positiefs is, valt overigens nog te bezien. Dat de mogelijkheid bestaat dat verzekeringsplichten worden uitgesloten in de overeenkomst van opdracht doet zelfs de vraag rijzen of het civiele recht uiteindelijk niet te weinig bescherming biedt en leidt tot een onwenselijke rechtsongelijkheid tussen bezorgers die zich wat betreft hun werkzaamheden, waarvoor zij zich in het verkeer moeten begeven, feitelijk in een gelijke positie bevinden als werknemers, maar juridisch verschillend worden behandeld. Dat is niet erg indien de opdrachtnemers (lees: bezorgers) daadwerkelijk de slagkracht en organisatie hebben om op gelijke voet te onderhandelen met de opdrachtgevers (lees: bezorgdiensten), maar de auteurs vragen zich af of dit het geval is.
Het is ten slotte de vraag in hoeverre de rechter op dit punt duidelijkheid dient te verschaffen. De rechter kan weliswaar maatwerk en bescherming bieden in individuele gevallen, maar het lijkt de taak van de rechter te buiten gaan om deze mogelijke rechtsongelijkheid in meer algemene zin weg te nemen.