VRA 1998, p. 214
1998-07-01
B. Rodenburg
Whiplash in Duitsland
VRA 1998, p. 214
B. Rodenburg
Lage snelheden en whiplash
In Duitsland worden sinds de invoering van de 'gordelplicht' regelmatig technische expertises verricht om na te gaan of het slachtoffer tijdens het ongeval de veiligheidsgordel droeg. Zo niet, dan wordt onderzocht in hoeverre dit van invloed was op de ernst en omvang van het letsel. De laatste tijd krijgen de ongevalsanalisten steeds vaker de vraag voorgelegd wat de kans is op nekletsel bij achteroprijdingen. Daarbij blijkt dat het vaak gaat om geringe aanrijdingen, schampingen, rem- en uitwijkmanoeuvres waarbij geen of zeer geringe belastingen van de nek optreden. De medisch expert is slechts zelden in staat whiplashletsel objectief aan te tonen. De technische ongevalsanalyse wordt daardoor belangrijk.
In september 1997 publiceerden Duitse ingenieurs (Meyer/Weber) en artsen (Castro/Schilgen/Peuker/Wörtler) verbonden aan de universiteit van Münster de resultaten van een onderzoek dat internationale erkenning heeft gekregen. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft de 'Kölnische Rück' in februari 1998 een symposium georganiseerd, waaraan het navolgende voor een belangrijk deel is ontleend.
Al eerder toonden diverse studies aan dat de versnelling van het aangereden voertuig (hierna: delta-v) op betrouwbare wijze aangeeft welke krachten er op de inzittenden worden uitgeoefend. Men concludeerde dat tot delta-v = 10 km/uur geen schade aan de wervelkolom ontstaat.
Een Duits onderzoek uit 1990 onthulde dat het in 94% van de achteroprijdingen met letsel over whiplash gaat. Circa 70% hiervan vloeit voort uit botsingen met delta-v tot 15 km/uur. Desondanks kost whiplash in Europa naar schatting DM 10 tot 20 miljard.
In vergelijking tot frontale botsingsstudies is er relatief nog weinig bekend over de gevolgen van achteroprijdingen. De onderzoekers keken naar vrijetijdsbesteding waarbij de nek op vergelijkbare wijze wordt belast. Al snel kwam men uit bij de traditionele botsauto's. Ondanks de flinke belasting van de wervelkolom (aanrijdingen met delta-v tot 15 km/uur) ontstaat hierbij geen letsel. Hieruit laten zich statistische gegevens afleiden met betrekking tot de belastbaarheid van de halswervelkolom. Immers, reeds jarenlang wordt door jong en oud met botsauto's gereden zonder dat hieruit letsel voortvloeit. Bij botsingen tussen personenauto's kunnen gelijkwaardige belastingen worden opgeroepen hetgeen in het onderhavige onderzoek is nagestreefd.
Men wilde nagaan of whiplash kan ontstaan bij achteroprijdingen met delta-v tussen 10 en 15 km/uur. Het onderzoek werd uitgevoerd met vrijwilligers (de onderzoekers zelf, medewerkers en een rechter).
De gehanteerde maatstaf is de snelheidsvermeerdering van de aangereden auto, uitgedrukt in delta-v. Wanneer twee auto's van gelijke massa botsen in een achteroprijding wordt de snelheid van de aanrijder gedeeltelijk 'doorgegeven' aan de aangereden auto. Indien het snelheidsverschil tussen aanrijder en aangeredene lager is dan 20 km/uur bedraagt de versnelling van de aangeredene 60 tot 70% van de snelheid van de aanrijder. Bij sterk verschillende massa's ligt dit geheel anders: een zware vrachtauto kan een aangereden personenauto veel sterker versnellen tot zelfs 130% van de aanrijsnelheid van de vrachtauto.
Deze technische onderzoeken leiden tot een vaststelbare biomechanische grensbelasting. Mensen hebben echter een uiteenlopende belastbaarheid, afhankelijk van persoon tot persoon. Het onderzoek had als doel een voor iedereen geldende grensbelasting te vinden bij achteroprijding. De onderzoekers rechtvaardigden het gebruik van vrijwilligers door te verwijzen naar tests uit het verleden die onder andere ook met vrijwilligers werden uitgevoerd. Het betreft meer dan honderd achteroprijdingen met delta-v: 13 km/uur. Daarnaast zijn er 136 glijtests met delta-v: 16 km/uur en 80 botsautotests met delta-v: 15 km/uur. Bij geen van de vrijwilligers is, afgezien van soms kortdurende hoofd- en/of nekpijn, letsel vastgesteld.
Voor het onderhavige onderzoek werden de vrijwilligers vooraf, tijdens en na de botsingen uitvoerig getest. Ook werd de beweging tijdens de proef vastgelegd. De beweging van de nek is tweeledig: de primaire beweging (hoofd naar achter) en de secundaire beweging (hoofd naar voren). Een hogere belasting wordt verdragen bij de secundaire beweging dan bij de primaire beweging zodat met name de laatste aandacht kreeg. Door het ontbreken van hoofdsteunen resulteerde die bij de botsautoproeven in hyperextensie van de nek. Bij de autoproeven gebeurde dit niet. De onderzoekers plaatsen vraagtekens bij eerdere onderzoeken met apen en lijken waarbij objectief letsels werden vastgesteld doch dit gebeurde bij veel grotere delta-v. Verder wordt gewezen op het ontbreken van de actieve spierwerking bij proeven met lijken.
Ter vaststelling van letsel na een 'versnellingsmechanisme' inwerkend op de nek is eerst een ongevalsanalyse nodig om vast te stellen welke krachten op de nek hebben ingewerkt. Daarna volgen röntgenfoto's en een orthopedisch-chirurgisch onderzoek inclusief klinisch onderzoek door een manueel geneeskundige. Verder worden driedimensionale computeranalyses met ultrageluid (met CMS-50 van fa Zebris) aanbevolen. Een dag na de proef hadden 5 personen klachten doch uit onderzoek kwamen geen objectieve ongevalsafwijkingen naar voren. Na 4 tot 5 weken had nog slechts een persoon klachten: een lichte bewegingsbeperking bij naar links draaien van het hoofd. De anderen waren na 1 tot 7 dagen al weer klachtenvrij. Geen van de personen was door de klachten arbeidsongeschikt.
Bij autobotsingen was de gemiddelde delta-v 11,4 km/uur en bij de botsauto's 9,9 km/uur. Bij geen van de autobotsingen werd hyperextensie van de nek waargenomen. Bij de botsautoproeven wel maar geen van de betrokkenen had klachten. Gezien de ongunstige zithouding en het ontbreken van hoofdsteunen vinden de onderzoekers het verbazingwekkend dat er geen beschrijvingen zijn van whiplash na botsautogebruik. De onderzoekers vermoeden dat de extensie van de nek niet zo'n grote causale bijdrage heeft aan het ontstaan van whiplash als altijd gedacht. In hoeverre psychische componenten een rol spelen bij het post-traumatische beeld is onduidelijk en onderwerp van verder onderzoek. Als er al letsel van de weke delen optreedt is dit binnen enkele weken, maximaal enkele maanden, genezen. De onderzoekers vermoeden dat jarenlang bestaande klachten niet zijn terug te voeren naar het ongeval en zouden waarschijnlijk ook zonder dat ongeval zijn ontstaan.
Conclusies
1
De biomechanische grens tot waar geen letsel wordt veroorzaakt bij achteroprijdingen ligt bij delta-v tussen 10 en 15 km/uur. Op dit moment is niet vast te stellen in welke mate psychische stress een rol speelt en in hoeverre die tot klachten kan leiden bij aanrijdingen waarbij delta-v beneden genoemde waarden blijft;
2
De ongevalsanalyse met goede vaststelling van delta-v is van groot belang. Hoewel bij geringe aanrijdingen vaak geen uitgebreid onderzoek wordt gedaan en daardoor gegevens verloren gaan is veel materiaal nodig om een goede analyse te maken. Gedacht kan worden aan foto's van de schaden aan beide auto's, schets op schaal van situatie, merk/type/uitvoering/belading/constructie van de auto's, wijze van aanrijden, gordelgebruik, hoofdsteungebruik (en -afstelling), plaats slachtoffer in de auto, etc.;
3
Onder delta-v: 15 km/uur ontstaat geen hyperextensie van de nek mits hoofdsteunen correct worden gebruikt;
4
Voor de biomechanicus zijn achteroprijdingen van auto's vergelijkbaar met achteroprijdingen van botsauto's.
De visie van een rechter
Tijdens het hiervoor genoemde symposium van de 'Kölnische Rück' hield de heer H. Lemcke, rechter te Hamm, een verhandeling en wel over de juridische benadering van whiplash. Uiteraard is het niet rechtstreeks toepasselijk op de Nederlandse situatie maar het is wel interessant kennis te nemen hoe een Duitse rechter hierover denkt. Hier wordt niet uitvoerig ingegaan op de gehele inhoud van de lezing. Wij beperken ons tot de conclusies, maar niet na een stukje van de inleiding te hebben weergegeven:
'Onder de moderne volkssporten bevinden zich het ontduiken van de fiscus en de verzekeringsfraude. Wie er in slaagt een verzekeraar ten onrechte tot betalen over te halen vindt men slim. De 'slimmen' onder ons weten dat het hun bewijspositie verbetert indien men bij een simpele achteroprijding melding maakt van nekpijn. Het zet de politie aan tot een grondiger proces-verbaal en de achteroprijder is meteen verdachte. Niet alleen van veroorzaking van de aanrijding maar ook van toebrenging van letsel. Daarna hoeft men slechts nog een verklaring te halen bij de huisarts en van hem te horen dat 2 weken ziekteverlof nodig is. Dan heeft men al snel 'recht' op DM 1.000 smartengeld en ingeval van een arbeidsongeschiktheidsverzekering kan men nog eens op die polis claimen.'
Lemcke geeft na deze schildering nadrukkelijk aan dat niet iedereen simuleert maar bij achteroprijdingen met lage snelheidsvermeerdering ziet hij grote overeenkomsten met botsauto's op de kermis en daar gebeurt nooit iets. Hij vermoedt dat de psychische factor van groter belang is dan vaak wordt vermoed: bij een aanrijding slaat de schrik om het hart en alleen al het ervaren van de botsing (shock) zal lichamelijke klachten teweeg brengen. Die klachten zullen versterken naar gelang de ergernis over de schade aan de auto, het gedrag van de aansprakelijke en de tijd die nodig is om alles op te lossen.
Hoe het ook moge zijn, hieronder volgt een puntsgewijze samenvatting van het betoog van Lemcke:
1
de vraag of het slachtoffer bij het ongeval daadwerkelijk gewond is geraakt, zodanig dat ook juridisch van lichaams- of gezondheidskwetsing sprake is, moet nauwkeuriger worden beantwoord. Niet in de laatste plaats vooruitlopend op mogelijke latere twistpunten aangaande gestelde duurschaden;
2
doktersverklaringen aangaande 'whiplash' moeten worden onderzocht: menig huisarts is te snel bereid in te gaan op zo'n verzoek van zijn patiënt en daarbij onderscheidt de arts onvoldoende zijn taken als therapeut en objectief beoordelaar. Verder overziet de huisarts onvoldoende de gevolgen van het afgeven van zo'n verklaring. Volgens Lemcke is het een stap in de goede richting dat verzekeraars inmiddels vragenlijsten hebben ontwikkeld waarmee de huisarts wordt geconfronteerd. Onder andere wordt gevraagd aan te geven wat de daadwerkelijke bevindingen waren.Hierbij dient te worden bedacht dat steeds zorgvuldig moet worden afgewogen. Zelfs als er vanuit de arts behandelingsbehoefte bestaat hoeft letsel nog niet vast te staan. Een simpele verdenking of zelfs waarschijnlijkheid van letsel is onvoldoende en maakt een aansprakelijkheidsclaim niet 'hard';
3
vaker moet worden onderzocht of naar biomechanische maatstaven het gestelde letsel wel kan zijn ontstaan. Hierbij denkt Lemcke aan foto's van de schaden aan betrokken auto's, onderzoek naar gebruik van veiligheidsgordel en hoofdsteun (en afstelling), vragen of het hoofd met het auto-interieur in aanraking is gekomen, zitpositie en positie van het hoofd tijdens de aanrijding;
4
aangezien steeds vaker psychische problemen worden gemeld moet worden nagevraagd of er reeds een psychische belasting bestond vóór ongeval. Ook moet worden nagegaan of betrokkene het ongeval zag aankomen en of hij aanleiding had te veronderstellen dat hij in groot gevaar kwam (schrikreactie);
5
bij dreigende escalatie (bijvoorbeeld wanneer na weken nog arbeidsongeschiktheid bestaat terwijl de aanrijding slechts geringe kracht had) dient uitvoerig te worden onderzocht; er is dan technisch onderzoek nodig naar de snelheidsvermeerdering (delta-v) die het voertuig onderging bij de aanrijding. Zolang die lager is dan 10 km/uur kan er naar medische opvatting niets zijn gebeurd, zeker wanneer uit de eerder beantwoorde vragen niets bijzonders is gebleken; een expertise door bijvoorbeeld orthopedisch chirurg waarbij ook moet worden onderzocht de gezondheidstoestand voorafgaand aan het ongeval;
6
ingeval psychische ontsporing dreigt moet (ook in het belang van betrokkene) zo snel mogelijk een schikking worden nagestreefd. Lang slepende onderhandelingen zullen slechts een verslechtering van de psychische toestand van betrokkene opleveren waarvoor de aansprakelijke mogelijk ook moet opkomen;
7
wanneer is vastgesteld dat betrokkene bij het ongeval gewond raakte en de strijd verder gaat om de omvang van het letsel moet rekening worden gehouden met de voor het slachtoffer minder strenge bewijsregels. Uiteraard (in de extreme gevallen) ook met de grenzen van de aansprakelijkheid;
8
bij vooronderzoek moet de deskundige de wettelijke regels en voor het slachtoffer soepele bewijspositie kennen en toepassen.
Jurisprudentie
Het is goed om al het bovenstaande te bezien in het perspectief van Duitse jurisprudentie. Daarvan heeft de heer M. Freiherr von Hadeln (Leiter Grossschaden van de Allianz) op 6 november 1996 een overzicht gegeven op een MWV-symposium te Hamburg. Volgens de auteur reageerde de rechtspraak relatief snel op de wetenschappelijke onderzoeksresultaten. Weliswaar krijgt het slachtoffer vaak het voordeel van de twijfel maar het bewijs van letsel wordt niet aangenomen indien het ongeval niet een waarschijnlijker oorzaak is voor het letsel dan ongevalsvreemde factoren kunnen zijn. Wanneer de biomechanische belasting objectief niet tot ongevalsletsel kan leiden, leiden doktersverklaringen die uitsluitend op aangeven door het slachtoffer zijn opgesteld niet tot het gewenste bewijs.
1
AG Regensburg, 8-9-1993
Deskundigen: Geringe schade, geringe botsing met ten maximale een delta-v: 10 km/uur.
Rechter: De klachten vloeien voort uit de predispositie. De botsing had hierop geen merkbare invloed. Er was objectief geen ongevalsletsel vaststelbaar.
2
LG Osnabrück, 22-4-1994
Deskundigen: Het door de behandelend arts in een schriftelijke verklaring genoemde whiplashletsel is onwaarschijnlijk. Uit het schadebeeld aan de auto's volgt een delta-v tussen 5 en 10 km/uur en de hierbij vrijkomende kracht is onvoldoende om zelfs licht letsel aan de halswervelkolom te veroorzaken.
Rechter: Bij delta-v van 15 km/uur kan bij uitzondering causaliteit bestaan tussen klachten en ongeval en bij delta-v: 20 km/uur is causaliteit regelmatig aan de orde.
De geconstateerde slijtage in de nek berust op ongevalsvreemde omstandigheden en een verslechtering door het ongeval is onaannemelijk gezien de geringe vrijkomende kracht.
3
LG Nürnberg-Fürth, datum onbekend (ca 1994)
De behandelend artsen diagnostiseerden schedelkneuzing met postcommotionele klachten als oriëntatieproblemen, whiplash. Bij onderzoek bleek delta-v te liggen tussen 5 en 10 km/uur. De hierbij vrijkomende krachten worden onvoldoende geacht om een schedeltrauma of een whiplash te veroorzaken. Dit geldt ook wanneer het slachtoffer het hoofd naar links gedraaid had ten tijde van het ongeval. Een samenhang tussen de klachten en het ongeval kan worden uitgesloten. De medische verklaringen zijn uitsluitend gebaseerd op anamnestische gegevens van betrokkene.
De stelling als zou er sprake zijn van een causale neurose wordt van de hand gewezen. Psychische schade (die overigens worden beïnvloed door een reeds bestaande psychische labiliteit) kan pas dan tot een claim leiden wanneer feitelijk vaststelbaar letsel hiertoe heeft geleid.
4
AG Bad Iburg, 16-12-1994
De arts diagnostiseerde whiplash doch er waren geen objectieve bevindingen. Hij baseerde zijn oordeel op de subjectieve anamnese van betrokkene. Biomechanisch onderzoek maakte een whiplash onwaarschijnlijk. De lichte bumperschade van DM 587 impliceert een lichte aanrijding. Dat betrokkene objectiveerbare en meetbare klachten had is niet bewezen. Vergoeding van de kosten ter verkrijging van de medische verklaring worden afgewezen en zelfs in strijd geacht met de schadebeperkingsplicht.
5
OLG Hamm, 18-10-1994
Er is een duidelijke predispositie: slijtage van de halswervels. Dus zijn er diverse oorzaken voor hoofd- en nekklachten. De relatie tussen ongeval en klachten moet op zijn minst waarschijnlijk zijn. Bij reeds bestaande degeneratie kan niet op voorhand van een vermoedelijke causaliteit met het ongeval worden uitgegaan. De aansprakelijke hoeft niet te bewijzen dat de klachten een andere oorzaak kunnen hebben.
6
BGH, vindplaats NJW 93, 1523: conversie-/renteneurose
Het luxerende ongeval moet van enige omvang zijn geweest en moet voor het slachtoffer een negatieve ervaring van enige omvang hebben opgeleverd. Hier tegenover staat de door begeerte gemotiveerde 'vlucht in ziekte' op de voorgrond (renteneurose). Hiervoor ligt de bewijslast bij de veroorzaker.
7
OLG Hamm, 14-4-1994
Wanneer na een lichte achteroprijding duurschade wordt gevorderd moet het slachtoffer bewijzen dat de whiplash tot die duurschade heeft geleid waarbij aannemelijk maken ('überwiegende Wahrscheinlichkeit') voldoende is. Het bewijs is onvoldoende indien het ongeval niet een waarschijnlijker oorzaak is voor het letsel dan ongevalsvreemde factoren kunnen zijn. Het ongeval zorgde voor whiplash, graad II zonder blijvende schade c.q. structurele veranderingen in de halswervelkolom. Dit leidt niet tot duurschade. Voor zover uit röntgenfoto's osteochondrose blijkt is dit te wijten aan natuurlijke slijtage en niet aan het ongeval.
8
AG München, 18-7-1996
In deze procedure ging het uitsluitend om de vraag of bij de onderhavige achteroprijding een whiplash en hersenschudding zijn veroorzaakt. Deskundigenonderzoek wees uit dat niet kon worden vastgesteld of dit ongeval daartoe aanleiding kon geven. Op grond van biomechanisch onderzoek moest in ieder geval van delta-v: 5 à 10 km/uur worden uitgegaan. Aan de hand van de lichte beschadigingen van de betrokken auto's kon deze bevinding worden bevestigd. Voor ontstaan van whiplash is een relevante belasting van de nek nodig, gepaard aan een extreme achteroverbeweging van het hoofd. Gezien de vastgestelde delta-v zijn slechts geringe krachten vrijgekomen die naar ervaringsregels zelfs niet aanleiding kunnen zijn voor gering whiplashletsel. De vordering werd afgewezen.
9
AG Straubing, 27-2-1996
Benadeelde legde een verklaring van een arts over waarin de diagnose whiplash werd vermeld. Deskundigenonderzoek bracht een delta-v aan het licht van 5 tot 10 km/uur. Foto's waren daarbij van groot nut. Hierop was slechts zeer geringe schade zichtbaar. Ontstaan van whiplash werd bij deze aanrijding niet mogelijk geacht. De rechter volgde deze constatering en veroordeelde benadeelde zelfs tot terugbetaling van een reeds betaald voorschot op het smartengeld van DM 700.
10
AG Rosenheim, 25-6-1996
In deze zaak moest worden beoordeeld of bij een noodstop van een auto whiplashletsel kan ontstaan bij een inzittende van die auto. Uit het deskundigenonderzoek volgt: 'Bij een noodstop terwijl 50 tot 80 km/uur wordt gereden ontstaat een maximale vertraging van 8 meter/sec. De aanvangssnelheid is niet van belang voor de krachtsomvang doch uitsluitend voor de duur van de belasting. Zelfs wanneer de veiligheidsgordel werd gedragen en met geblokkeerde wielen werd geremd is er geen aanleiding te veronderstellen dat hierdoor whiplashletsel kan ontstaan. Whiplash is gedefinieerd letsel. Het is niet zo dat nekklachten altijd wijzen op whiplashletsel. Niet uit te sluiten is dat betrokkene subjectief meent dat hij nekklachten heeft opgelopen bij dit voorval'.
De rechter nam deze redenering over en wees de vordering af.
(De auteur tekent bij deze uitspraak aan dat inmiddels wetenschappelijk is vastgesteld dat bij een noodstop whiplashletsel niet kan ontstaan.)
11
AG München, 26-7-1996
Staand voor een inmiddels op groen gesprongen verkeerslicht reed de voorganger van benadeelde plotseling achteruit. Benadeelde stelt hierdoor 'zwaar whiplashletsel' te hebben opgelopen en vordert een smartengeld van DM 1.500.
De deskundige rapporteert: 'Voor het ontstaan van whiplashletsel is een verhoogde, niet-psychologische belasting van de halswervelkolom nodig waarbij door flinke snelheidsverandering het hoofd heen en weer slaat. De hierbij vrijkomende krachten kunnen de tolerantie van de halswervelkolom overschrijden en tot klachten leiden. Die klachten kunnen ook ontstaan door hyperflexie (overmatige voorwaartse beweging van het hoofd) en/of hyperextensie (overmatige achterwaartse beweging van het hoofd)'.
Uit biomechanisch oogpunt gezien kan tussen ongeval en klachten pas een verband bestaan indien de door de achteroprijding veroorzaakte snelheidsvermeerdering van de auto zodanige krachten oproept dat daardoor die klachten kunnen ontstaan. Naar de huidige stand der wetenschap is voor een licht whiplashletsel een snelheidsvermeerdering (delta-v) nodig van 12 tot 14 km/uur.
Bij onderhavig ongeval bleek de delta-v maximaal 7,5 km/uur. De rechter concludeert dat geen causaal verband kan bestaan tussen de klachten en het ongeval.
Het heeft er alle schijn van dat in Duitsland meer wetenschappelijk materiaal voorhanden is dan in Nederland. De daaraan voorafgaande onderzoeken zijn overigens lang niet allemaal door verzekeraars gefinancierd.
De wetenschappelijke bevindingen en daarop gebaseerde deskundigenonderzoeken in procedures zijn voor rechters aanleiding hieraan zodanige waarde toe te kennen dat vorderingen worden afgewezen. Tot heden is niet gebleken van gebruik van de Duitse onderzoeksresultaten in Nederland. De vraag die kan worden gesteld is: waarom niet?