pag. 313 VR 2001, Internationale verkeersongevallen: de bevoegdheid van de rechter en de tenuitvoerlegging van het vonnis

VRA 2001, p. 313
2001-10-01
Mr M.E. Koppenol-Laforce
Internationale verkeersongevallen: de bevoegdheid van de rechter en de tenuitvoerlegging van het vonnis
VRA 2001, p. 313
Mr M.E. Koppenol-Laforce
1
Inleiding
Vakantievreugd en vakantieleed weten zich gescheiden door slechts een flinterdunne lijn, vaak een streep op de weg. De massatoeristische uittocht naar de zuidelijke gebieden is inmiddels weer voorbij, maar heeft, zoals ieder jaar, weer de nodige tol op de weg geëist. Het aantal internationale verkeersongevallen is wederom gestegen. Een verkeersongeval kan op grond van velerlei omstandigheden internationaal zijn. Het duidelijkste voorbeeld is het geval dat een Nederlandse auto met Nederlandse inzittenden en wellicht nog een lifter met woonplaats in een derde land een ongelukkige aanraking heeft met een niet in Nederland geregistreerde auto ergens buiten Nederland, of, zonder er een andere auto in te betrekken, met een vangrail in het buitenland. In zulke situaties moet worden bepaald bij welke rechter een geschil inzake de aansprakelijkheid en schadevergoeding aanhangig kan worden gemaakt als partijen er onderling niet uitkomen. Vervolgens is het van belang te weten of de uitspraak die te gelegener tijd wordt verkregen tegen de aansprakelijke persoon eenvoudig ten uitvoer kan worden gelegd, zodat het geld dat is toegewezen ook daadwerkelijk wordt verkregen. Bij verkeersongevallen is de situatie enigszins gecompliceerd omdat naast betrokken partijen vrijwel altijd de verzekeraars een rol hebben in het geschil. Zij kunnen een in de rechten van slachtoffer of dader gesubrogeerde verzekeraar zijn of zelfs reeds vóór subrogatie direct worden aangesproken door het slachtoffer (de 'action directe'). In de onderhavige bijdrage zal ik ingaan op de bevoegdheid van de rechter en, heel kort, op de tenuitvoerlegging van de uitspraak.
2
Verordening, verdragen en nationale bepalingen
Binnen het EU-territoir en het EVA-territoir zijn twee verdragen van toepassing ter zake van internationale bevoegdheid en tenuitvoerlegging van uitspraken inzake burgerlijke en handelszaken. Op 1 maart 2002 zal voor het EU-territoir (behalve Denemarken) een verordening het verdrag vervangen. In Nederland speelt naast de verdragen het nationale bevoegdheidsrecht een rol. Indien de verdragen (en straks de Verordening) van toepassing zijn, is deze rol beperkt tot het in sommige gevallen aanduiden van de relatief bevoegde rechter (art. 7 WAM). Buiten de verdragen (en straks de Verordening) hebben de Nederlandse bevoegdheidsregels tevens relevantie voor de internationale rechtsmacht van de Nederlands rechter. Met betrekking tot de internationale rechtsmacht van de Nederlandse rechter onder het commune recht moet worden gewezen op het wetsvoorstel Herziening burgerlijk procesrecht[1] . Na de invoering van deze wet zal Nederland voor het eerst beschikken over een gesystematiseerde regeling van internationale rechtsmacht. De regeling is overigens op vele punten nauw verwant aan de bevoegdheidsregeling van de bovengenoemde verdragen.
3
De internationale bevoegdheid: inleiding
In deze paragraaf zal een korte inleiding worden gegeven op de verdragen en de Verordening. Op het terrein van verzekeringen zit een miniem verschil tussen de verdragen en de Verordening.
Verdragen gaan boven de wet zodat eerst onderzocht moet worden of er verdragen van toepassing zijn alvorens de nationale (commune) regels bezien kunnen worden. Een verordening gaat bij inwerkingtreding deel uitmaken van de nationale wet zonder dat hiervoor enige nadere implementatiewetgeving is vereist. In de Verordening zal zijn geregeld hoe met eventueel op hetzelfde terrein bestaande verdragen moet worden omgegaan. In veel gevallen zal de Verordening voorrang claimen.
De bevoegdheid van de rechter in Europees verband wordt grotendeels geregeld door twee belangrijke verdragen. Ten eerste is daar het Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, gesloten op 27 september 1968 te Brussel, Trb. 1969, 101. Dit verdrag wordt in de wandeling het EEX genoemd. Het verdrag geldt tussen de lidstaten van de EU. Het oorspronkelijke verdrag is inmiddels een aantal keren aangepast. De voorlaatste aanpassing is het Toetredingsverdrag van San Sebastian van 26 mei 1989 (Trb. 1989, 142). Dit verdrag is inmiddels in werking voor alle lidstaten behalve voor de drie laatste nieuwkomers. Ten behoeve van de toetreding tot de Europese Unie van deze drie, Finland, Zweden en Oostenrijk, is op 29 november 1996 te Brussel een vierde Toetredingsverdrag tot stand gebracht (Trb. 1996, 69). Het verdrag bevat geen inhoudelijke wijzigingen[2] . Tot nu toe is het vierde Toetredingsverdrag in werking voor Nederland, Oostenrijk, Denemarken, Duitsland, Zweden, Spanje, Finland, Italië, Portugal, Griekenland, Ierland en Luxemburg (stand per 1 augustus 2001).
Het EEX geeft bindend aan welke rechter bevoegd is in een internationaal geschil. Dit houdt in dat als het EEX in een specifiek geschil geen bevoegdheid verleent aan de Nederlandse rechter, er dan ook niet in Nederland kan worden geprocedeerd. In 1988 hebben de EU-lidstaten en de EVA-lidstaten besloten dat een verdrag als het EEX ook tussen hen zeer toe te juichen zou zijn. Dit heeft geleid tot het Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, gesloten op 16 september 1988 te Lugano (Trb. 1989, 58)[3] . Dit verdrag is qua tekst vrijwel gelijk aan het EEX en wordt meestal afgekort als het EVEX (of Verdrag van Lugano). Voor zover de afwijkingen van belang zijn, zal ik deze aangeven. Het Verdrag van Lugano is in werking getreden op 1 januari 1992 voor Nederland, Frankrijk en Zwitserland. Inmiddels zijn alle 18 EVEX-lidstaten en EU-lidstaten partij bij dit verdrag. Sinds 1 februari 2000 geldt het EVEX ook voor de niet-EU c.q. EVA-staat Polen. Op dit moment geldt het EVEX voor Polen in de verhouding met Oostenrijk, Frankrijk, Griekenland en Italië. Het verdrag geldt ook tussen de EVA-staten onderling. Voor de EU-lidstaten kunnen twee verdragen op hetzelfde terrein van toepassing zijn. De Nederlandse rechter zal zich moeten afvragen of hij in het voorliggende geval zijn bevoegdheid moet ontlenen aan het EEX of aan het EVEX. Art. 54 ter EVEX geeft hiervoor een regeling. Het EEX geldt tussen de EEX-staten. Het EVEX moet worden toegepast door een EEX-staat indien
a
de verweerder in een EVEX-staat woonplaats heeft;
b
art. 16 (exclusieve bevoegdheden o.a. ten aanzien van huur en goederenrechtelijke rechten op onroerende zaken) een gerecht in een EVEX-staat aanwijst;
c
partijen een gerecht uit een EVEX-staat hebben aangewezen (forumkeuze van art. 17) en
d
partijen hun geschil zowel in een EVEX-staat als in een EEX-staat aanhangig hebben gemaakt.
In het vervolg wordt uitgegaan van het EEX. Indien de regeling van het EVEX afwijkt, wordt dit vermeld.
De Verordening (EG) nr 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken[4] zal op 1 maart 2002 in werking treden. Het EEX wordt voor geschillen die voorheen onder het EEX vielen, vervangen door de Verordening in alle lidstaten behalve Denemarken en diverse overzeese gebiedsdelen van Frankrijk en Nederland (Aruba). Het formele en materiële toepassingsbereik van de Verordening is gelijk aan dat van het EEX. Alles wat hierna over het EEX wordt opgemerkt geldt gelijkelijk voor het EVEX en de Verordening, tenzij wordt aangegeven dat er een afwijking bestaat tussen de verschillende instrumenten.
4
De bevoegdheidsregeling
Het EEX is van toepassing in burgerlijke en handelszaken (art. 1). Uitgezonderd zijn onder meer procedures inzake faillissementen, arbitrage en sociale zekerheid. Deze laatste uitzondering omvat echter niet alle vorderingen die in verband met sociale zekerheid kunnen worden ingesteld. Zo wordt algemeen aangenomen dat de regresvordering van een bedrijfsvereniging ter zake van aan het slachtoffer gedane uitkeringen ingevolge de Ziektewet of de WAO, en door het Ziekenfonds ingesteld verhaal van krachtens de verplichte verzekering gemaakte kosten ingevolge de Ziekenfondswet, en het rechtstreekse verhaalsrecht dat door de Staat kan worden ingesteld op grond van de VOA, wel door het EEX worden bestreken. Indien geen speciale bevoegdheidsregels van toepassing zijn, worden de gerechten van het land waar de verweerder is gevestigd bevoegd geacht (art. 2).
Op deze hoofdregel zijn diverse verplichte en facultatieve uitzonderingen. De verplichte uitzonderingen betreffen de exclusieve bevoegdheden van art. 16, die echter bij verkeersongevallen geen rol spelen. De semi-verplichte uitzonderingen betreffen consumenten- en verzekeringsovereenkomsten. Deze laatste uitzondering kan een rol spelen bij de bevoegdheid ter zake van een verkeersongeval. Ik kom daar hieronder op terug. Partijen kunnen ook een forumkeuze uitbrengen, hetgeen bij verkeersongevallen vrijwel altijd achteraf zal geschieden. Partijen kunnen impliciet een forumkeuze uitbrengen als de verweerder voor de rechter waarvoor hij is opgeroepen verschijnt zonder voor alle weren de bevoegdheid te betwisten.
Naast deze bevoegdheden bestaan er ook alternatieve bevoegdheden. Deze kunnen ter keuze van de eiser worden ingeroepen tegen een verweerder die zijn woonplaats op het grondgebied van een verdragsluitende staat heeft. Van belang voor verkeersongevallen zijn art. 5 sub 1 (verbintenissen uit overeenkomst) en sub 3 (onrechtmatige daad) en art. 6 (meerdere verweerders, oproeping in vrijwaring, tegeneis).
In het geval dat de verweerder niet op het grondgebied van een verdragsluitende staat woont, gelden de artikelen 2, 5 en 6 van het verdrag niet. Ingevolge art. 4 EEX worden dergelijke verweerders opgeroepen op grond van de nationale bevoegdheidsregels (denk in Nederland aan art. 126 Rv en art. 7 WAM).
4.1
De vordering van het slachtoffer tegen de dader
4.1.1
De verweerder woont in een EEX-staat
Indien het een vordering van het slachtoffer tegen de dader betreft kan het slachtoffer gebruik maken van art. 2 (woonplaats verweerder). De relatieve bevoegdheid wordt in Nederland dan bepaald door art. 7 WAM. Het slachtoffer kan ook besluiten van de alternatieve bevoegdheid van art. 5 sub 1 of sub 3 gebruik te maken.
Art. 5 sub 1 bepaalt dat de verweerder ter zake van een verbintenis uit overeenkomst (vervoersovereenkomst) eveneens kan worden opgeroepen voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis in geschil (het veilig vervoeren van A naar B) moet worden uitgevoerd of had moeten worden uitgevoerd. Het is niet eenduidig vast te stellen wat als plaats van uitvoering van de verbintenis van de vervoerder heeft te gelden. Ingevolge de rechtspraak van het Hof van Justitie moet deze plaats worden bepaald aan de hand van het volgens het internationaal privaatrecht van de rechter materieel toepasselijke recht. In het geval van vervoer schiet men hiermee weinig op omdat het materiële Nederlandse recht geen regel geeft voor de plaats van uitvoering bij een vervoerscontract. Ik sluit mij dan ook aan bij de opvatting van Vonken, dat moet worden uitgegaan van de plaats van ongeval als de plaats waar het veilig vervoer waartoe de vervoerder zich had verbonden niet is nagekomen maar wel had moeten worden nagekomen[5] .
Art. 5 sub 3 bepaalt dat een verweerder die zijn woonplaats op het grondgebied van een verdragsstaat heeft, naar keuze van de eiser kan worden opgeroepen in een andere verdragsstaat ter zake van een onrechtmatige daad als het schadebrengende feit zich in dat land heeft voorgedaan. Ingevolge de jurisprudentie moet de term 'schadebrengende feit' zodanig worden uitgelegd dat het zowel de plaats van handeling als ook de plaats waar de schade is ingetreden omvat. Bij verkeersongevallen is het niet goed denkbaar dat de gebeurtenis en de schade uit elkaar vallen. Bij een botsing treedt de schade meteen in, hoewel deze wel pas op een later tijdstip geconstateerd kan worden. Dit is echter niet een echt uiteenvallen van de plaats van handeling en het intreden van de schade, te meer daar onder schade niet indirecte vermogensschade mag worden verstaan en ook schade die door derden wordt geleden (indirecte schade; denk aan de werkgever van de gewonde persoon) geen bevoegdheidscheppende gebeurtenis is[6] . Bij art. 5 sub 1 en 3 is geen behoefte meer aan een regeling ter zake van de relatieve bevoegdheid. Deze artikelen regelen dit reeds zelf door de rechter van de plaats van uitvoering van de verbintenis in geschil c.q. van ongeval bevoegd te achten.
4.1.2
Verweerder woont buiten een EEX-staat
Zoals in § 3 is opgemerkt geldt hetgeen voor het EEX wordt opgemerkt eveneens voor het EVEX en de Verordening. In deze paragraaf wordt dan ook ingegaan op de situatie dat de verweerder geheel buiten het territoir van een van de drie instrumenten woont. In een dergelijk geval is op grond van art. 4 EEX het nationale bevoegdheidsrecht van toepassing. Dit lijdt uitzondering in het geval partijen na het ongeluk een schriftelijke forumkeuze overeenkomen (art. 17) of de verweerder verschijnt zonder de bevoegdheid te betwisten (art. 18). Dit zal echter slechts weinig voorkomen bij geschillen ter zake van verkeersongevallen, zodat ik op deze plaats aan de precieze inhoud van beide artikelen voorbij ga. Indien het slachtoffer in Nederland woont en de dader, die buiten het EEX-territoir woont, voor de Nederlandse rechter wil dagen, zal de internationale rechtsmacht voortvloeien uit een bepaling die de relatieve rechtsmacht regelt voor interne gevallen. Dit is de werking van het adagium 'distributie is attributie'. In Nederland kan de bevoegdheid worden gebaseerd op art. 7 lid 2 WAM. Dit betekent dat de Nederlandse rechter bevoegd is als hetzij het ongeval in Nederland heeft plaatsgevonden, hetzij het slachtoffer in Nederland woonplaats heeft. De derde mogelijkheid, de woonplaats van de dader, is hier niet relevant, want de dader hebben we in deze paragraaf buiten het EEX, EVEX en Verordening gesitueerd. Na inwerkingtreding van nieuwe rechtsvordering (zie noot 1), zal eerst moeten worden bezien of de Nederlandse rechter internationale rechtsmacht heeft, en bij een bevestigend antwoord, kan de relatieve bevoegdheid worden gevonden.
4.2
De vordering uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst
Bij verzekeringsovereenkomsten (art. 7-12bis) gelden speciale regels voor de bevoegdheid. In principe leiden deze speciale bevoegdheden ertoe dat de verzekeringsnemers altijd in hun eigen land kunnen procederen ongeacht of zij eiser of verweerder zijn. Voorwaarde voor toepasselijkheid van deze afdeling is dat de verweerder woonachtig is in een verdragsstaat. Voor de verzekeraar als verweerder geldt dat hij - in afwijking van art. 2 en 53 EEX - reeds geacht wordt in een verdragsstaat woonachtig te zijn als hij een filiaal of agentschap in een verdragsstaat heeft en het geschillen ten aanzien van de exploitatie van die vestiging betreft (de verzekeringsovereenkomst moet via die vestiging zijn afgesloten)[7] . De artikelen 2, 5, 6 en 17 (gedeeltelijk) worden door deze afdeling opzij gezet. Vermelding verdient dat de speciale afdeling over verzekeringen niet van toepassing is op een geschil tussen de verzekeraar en de herverzekeraar, maar wel van toepassing is op de vordering van de verzekeringsnemer op de herverzekeraar als de herverzekeraar om welke reden dan ook volgens het toepasselijke recht rechtstreeks kan worden aangesproken door de verzekeringsnemer[8] .
Ten aanzien van de verzekeringsovereenkomst is de forumkeuze niet onbeperkt mogelijk. Dit volgt niet uit art. 17 maar uit art. 12 EEX. Het komt er op neer dat forumkeuzes alleen geldig zijn indien (i) ze zijn gesloten ná het ontstaan van het geschil, of (ii) wanneer de verzekeringsnemer (en verzekerde en begunstigde) de bevoegdheid heeft andere gerechten aan te zoeken dan de gerechten die in de verzekeringsafdeling worden aangewezen[9] . Overigens gelden de overige eisen van art. 17 onverkort (vorm en wilsovereenstemming). Hier speelt de bescherming van de zwakkere partij een rol. Bij verzekeringen is in één situatie een forumkeuze vooraf wel toegestaan. Als verzekeraar en verzekeringsnemer in hetzelfde land wonen c.q. gewoon verblijf hebben ten tijde van het sluiten van de overeenkomst, mogen zij de rechter van dat land aanwijzen in hun verzekeringsovereenkomst, tenzij de nationale wet dergelijke overeenkomsten verbiedt (zoals in België en Frankrijk). Verzekeraar en verzekeringsnemer zijn dan hieraan gebonden ook al doet het schadebrengende feit zich voor in het buitenland (art. 12 sub 3). De beperkingen in art. 12 ter zake van de forumkeuze zijn evenmin van toepassing als het een verzekeringsnemer betreft die zijn woonplaats niet in een verdragsstaat heeft én het geen verplichte verzekering betreft of een verzekering van een in een verdragsstaat gelegen onroerende zaak (art. 12 sub 4). Ook bij de grote en bijzondere risico's zoals genoemd in art. 12bis EEX vindt de beperking geen toepassing.
4.2.1
De vordering van verzekeringsnemer/verzekerde/begunstigde tegen de verzekeraar
Indien de verzekeringsovereenkomst een forumkeuze bevat voor de gerechten van het land waarin verzekeringsnemer en verzekeraar gevestigd waren of gewone verblijfplaats hadden ten tijde van het sluiten van de overeenkomst, kan de vordering tegen de verzekeraar uitsluitend voor dat gerecht aanhangig worden gemaakt, zelfs als het ongeluk zich in het buitenland heeft voorgedaan.
Indien er geen forumkeuze is, kan de verzekeraar die zijn woonplaats (eventueel slechts filiaal of agentschap mits de vordering betrekking heeft op een door het filiaal afgesloten of bemiddelde verzekeringsovereenkomst) op het grondgebied van een verdragsstaat heeft, op grond van art. 8 voor het gerecht van zijn woonplaats worden gedaagd, of, in een andere verdragsstaat, voor het gerecht van de woonplaats van de verzekeringsnemer[10] . Bovendien kan de verzekeraar ook worden opgeroepen voor het gerecht van de plaats waar het ongeval heeft plaatsgevonden indien het een aansprakelijkheidsverzekering betrof (art. 9). De eiser kan de verzekeraar bovendien in vrijwaring oproepen voor het gerecht waar de vordering van het slachtoffer tegen de verzekerde aanhangig is, mits de lex fori (het recht van het forum) dat toestaat (art. 10)[11] .
4.2.2
De rechtstreekse vordering van het slachtoffer tegen de verzekeraar
Het slachtoffer kan een rechtstreekse vordering tegen de verzekeraar instellen (voor zover het toepasselijk recht dit toelaat, zie de bijdrage van P. Vonken in deze aflevering) bij dezelfde gerechten als die waarbij de verzekeringsnemer, verzekerde en begunstigde hun vorderingen tegen de verzekeraar konden instellen; het gerecht van de woonplaats van verzekeraar, de woonplaats van verzekeringsnemer als die in een ander land ligt[12] , de plaats van ongeval als het een aansprakelijkheidsverzekering betreft en, bij een vordering tegen een medeverzekeraar, het gerecht waar de vordering tegen de andere verzekeraar aanhangig is. Bovendien kan mijns inziens het slachtoffer voor het gerecht waar hij de verzekeraar van de dader heeft opgeroepen, eveneens de dader (als deze tevens verzekeringsnemer of verzekerde is) voor dat gerecht oproepen, mits het toepasselijke recht op de 'action directe' in deze mogelijkheid voorziet[13] .
4.2.3
Vordering van verzekeraar tegen verzekeringsnemer/verzekerde/begunstigde
De vordering uit hoofde van een verzekeringsovereenkomst die de verzekeraar wil instellen tegen een verweerder, moet worden gebracht voor de gerechten die partijen door middel van een geldige forumkeuze ingevolge art. 12 en 17 hebben aangewezen, en bij gebreke daarvan voor de gerechten van de woonplaats van de verweerder of het gerecht waar het slachtoffer een 'action directe' tegen de verzekeraar heeft ingesteld, mits de lex fori dat toelaat (zie § 4.2.1). De verzekeraar heeft, buiten het geval van een tegeneis (zie hierna) geen andere mogelijkheden dan de in deze paragraaf genoemde.
4.3
De tegenvordering
De regeling van art. 6 EEX, waarin is aangegeven welke rechters bevoegd zijn als er meerdere verweerders zijn, er oproeping in vrijwaring etc. moet plaatsvinden of als er een tegeneis wordt ingesteld, wordt opzij gezet door de regeling van art. 7-12bis EEX in de gevallen waarbij het een geschil ter zake van een verzekeringsovereenkomst betreft, inclusief - voor zover relevant - de 'action directe'. Dit volgt uit art. 7 EEX. De vordering tegen meerdere verzekeraars wordt geregeld in art. 8 sub 3 EEX en is reeds toegelicht in § 4.2.2. De oproeping in vrijwaring wordt geregeld in art. 10 en is reeds toegelicht in § 4.2.1. De bevoegdheid ter zake van een tegeneis die een verzekeringsnemer, verzekerde, begunstigde of verzekeraar wil instellen, volgt uit art. 11, tweede alinea. De verweerder kan een tegeneis instellen voor de rechter waar de oorspronkelijke vordering aanhangig is. De bepaling is identiek aan art. 6 sub 3 en men mag dan ook aannemen dat de eis van verknochtheid zoals deze in art. 6 sub 3 wordt gesteld, ook hier dient te gelden[14] .
5
Bijzondere verdragen
Art. 57 EEX regelt de verhouding van het EEX tot bijzondere verdragen die ook bepalingen bevatten ter zake van de bevoegdheid en/of erkenning en tenuitvoerlegging. Bij verkeersongevallen kan de Benelux-Overeenkomst betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorvoertuigen, met Gemeenschappelijke Bepalingen en Protocol van ondertekening, gesloten te Luxemburg op 24 mei 1966 (BOM) (Trb. 1966, 178) een rol spelen. Dit verdrag geldt tussen Nederland, België en Luxemburg. Art. 57 lid 1 EEX geeft voorrang aan bepalingen van het bijzondere verdrag.
De algemene opvatting is dat als het bijzondere verdrag geen exclusieve toepassing claimt, de eiser mag kiezen op welke bevoegdheidsbepalingen hij zich wil baseren, die van het EEX of van het bijzondere verdrag. De BOM is van toepassing op verkeersongevallen die zich voordoen op het grondgebied van een verdragsstaat en ook de verzekeraar is gevestigd in een verdragsstaat en regelt de bevoegdheid van de rechter in het geval het slachtoffer een 'action directe' instelt[15] . In dergelijke gevallen mag het slachtoffer gebruik maken van de bevoegdheidsregels van de BOM. Deze regels komen overeen met de regels van het EEX, behalve dan dat de BOM ook het forum van de woonplaats van het slachtoffer bevoegd acht. Het EEX kent niet de mogelijkheid dat het slachtoffer voor zijn eigen woonplaats kan procederen. Dit zou anders zijn als men de verwijzing in art. 10 naar art. 8 voor het slachtoffer opvat als zou het slachtoffer dan ook voor zijn eigen woonplaats mogen procederen op grond van de analoge toepassing van art. 8 sub 2 (voor de gerechten waar verzekeringsnemer zijn woonplaats heeft analoog toegepast). Indien echter naar de oorspronkelijke toelichting op art. 10 in het rapport-Jenard wordt gekeken, is een dergelijke uitleg niet waarschijnlijk. In de toelichting wordt aangegeven dat slechts wordt verwezen naar de woonplaats van verzekeringsnemer omdat dit de enige is die in een commerciële rechtsbetrekking met verzekeraar staat in tegenstelling tot de verzekerde en begunstigde. Het is dan ook niet aannemelijk - en wordt ook in de literatuur niet verdedigd - dat het slachtoffer wel in zijn eigen woonplaats kan procederen, terwijl een verzekerde dat niet kan.
6
De EEX-verordening
Op 1 maart 2002 zal de Verordening (EG) nr 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken in werking treden. Er worden diverse artikelen gewijzigd. Art. 5 sub 1 Vo ondergaat een wijziging die echter voor ons geval van een vordering uit vervoersovereenkomst (zie § 4.1.1) geen gevolgen heeft. Art. 5 sub 3 Vo heeft nu uitdrukkelijk bepaald dat het ook geldt bij dreigende schade, hetgeen bij verkeersongevallen ook niet zo relevant is.
Voor het onderwerp van dit artikel is voorts van belang dat de bevoegdheid ter zake van geschillen uit verzekeringsovereenkomst, inclusief de 'action directe', wordt geregeld in art. 8-14. De inhoud is vrijwel ongewijzigd gebleven. Een echte wijziging heeft zich voorgedaan in de situatie dat de verzekeringsnemer, verzekerde of begunstigde een vordering tegen de verzekeraar wil instellen. In het nieuwe art. 9 wordt naast het gerecht van de verzekeringsnemer (zie het huidige art. 8) ook het gerecht van de verzekerde of de begunstigde bevoegd geacht, indien zij eiser zijn. Anderzijds wordt het huidige art. 8 dus ook beperkt, want nu is het zo dat een eiser, ongeacht of hij verzekerde of begunstigde is, voor het gerecht van de verzekeringsnemer mag procederen. In het nieuwe art. 9 mogen verzekerde en begunstigde slechts procederen voor hun eigen woonplaatsgerecht. Bovendien kan men het nieuwe art. 9 in combinatie met het nieuwe art. 11 (tekst gelijk aan het huidige art. 10) zo opvatten dat het slachtoffer zijn 'action directe' nog slechts kan instellen voor het gerecht van de woonplaats van de verzekeraar. Behalve als de versoepeling van de woonplaatseis aan de orde is (filiaal) voegt dit recht echter niets toe aan het recht dat vanzelf al uit art. 2 EEX voortvloeit (rechter van de woonplaats verweerder). Onder de huidige tekst kan ervan worden uitgegaan dat het slachtoffer ook mag procederen voor het gerecht van de woonplaats van de verzekeringsnemer. Immers het huidige art. 8 geeft een algemene omschrijving 'in een andere verdragsluitende staat (dan die van de zetel van de verzekeraar), voor het gerecht van de woonplaats van de verzekeringsnemer'. Het nieuwe art. 9 daarentegen bepaalt: 'in een andere lidstaat, indien het een vordering van de verzekeringnemer, de verzekerde of een begunstigde betreft, voor het gerecht van de woonplaats van de eiser'.
De vraag is of art. 11 Vo, waarin art. 9 Vo van overeenkomstige toepassing wordt verklaard voor een slachtoffer dat een 'action directe' wil instellen, art. 9 Vo zo mag opvatten dat het slachtoffer de keuze heeft om te procederen voor de woonplaatsgerechten van zowel de verzekeringsnemer, de verzekerde als de begunstigde of wellicht - uitsluitend - voor zijn eigen woonplaatsgerecht. Dit zou een echte analoge toepassing zijn (zie § 5). Het argument dat daar in § 5 tegenin is gebracht, is onder de Verordening verdwenen. Immers de verzekerde en de begunstigde mogen nu wel in hun eigen woonplaats procederen. Stel dat men nu nog steeds volhoudt dat het slachtoffer zijn 'action directe' niet voor zijn woonplaatsgerecht mag brengen omdat de analoge toepassing van art. 9 Vo niet zo mag worden opgevat, voor welk gerecht mag het dan wel? Ter keuze van het slachtoffer voor één van drie - voor zover aan de orde -? In dit licht is er veel voor te zeggen dat analoge toepassing betekent dat voor het slachtoffer ook de woonplaats van hemzelf maatgevend is, zoals dat voor de andere drie ook geldt onder art. 9 Vo. De toelichting op de Verordening licht de verandering niet toe.
7
Erkenning en tenuitvoerlegging
De erkenning en tenuitvoerlegging is geregeld in art. 26 e.v. EEX. De algemene regel is dat een aantal formele aspecten wordt getoetst, waarbij de toets of er regelmatig en tijdig betekend is in geval het een verstekvonnis betreft, de belangrijkste toets is (art. 27 sub 2 EEX). In principe wordt de juistheid van de uitspraak noch de bevoegdheid getoetst. Indien het echter een kwestie betreft die onder het toepassingsgebied van art. 7-12bis valt, zoals bij een vordering van het slachtoffer tegen de verzekeraar of de verzekeraar tegen de verzekeringsnemer, dient de rechter, die verzocht is verlof voor de tenuitvoerlegging te verlenen, te controleren of de rechter, die de beslissing heeft gegeven, zich terecht bevoegd heeft geacht (art. 28 EEX)[16] . Indien de rechter niet bevoegd was, dient het verlof niet te worden verleend. De partij tegen wie de tenuitvoerlegging zich richt, wordt in deze procedure niet gehoord. Deze partij kan na de betekening van het verlof hiertegen verzet aantekenen. Het wordt dan een procedure op tegenspraak.
In de Verordening is de erkenning en tenuitvoerlegging geregeld in art. 33 e.v. De gronden waarop erkenning en tenuitvoerlegging kunnen worden geweigerd, zijn niet gewijzigd. Een verschil met het EEX is echter dat het verlof tot tenuitvoerlegging wordt afgegeven zonder dat de toets van art. 34 en 35 Vo (art. 27 en 28 EEX) in dit stadium al plaatsvindt. Degene die verlof tot tenuitvoerlegging vraagt, dient een expeditie van de beslissing die in het land van herkomst uitvoerbaar is, te overleggen, alsmede een certificaat in de vorm van een formulier zoals voorzien in bijlage V van de Verordening. Dit formulier wordt afgegeven door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de beslissing is gewezen. Vervolgens kan na betekening of mededeling van de verklaring van uitvoerbaarheid aan degene tegen wie tenuitvoerlegging wordt verzocht, deze persoon hiertegen een rechtsmiddel instellen. Ook onder de Verordening begint dan een procedure op tegenspraak.
[1] TK 1999-2000, 2000-2001, 26 855, nr 1-20, EK nr 250, Hand. nr 61.
[2] Zie voor uitgebreid commentaar op dit verdrag P. Vlas, Losbl. Burg. Rv, afdeling Verdragen, EEX. Voor een kort overzicht van het verdrag, zie het hoofdstuk Internationaal procesrecht, M.E. Koppenol-Laforce, p. 21-70 in Toegang tot buitenlands burgerlijk procesrecht, red. H.J. Snijders, Gouda Quint 1995 en P. Vonken, Verkeersongevallen, praktijkreeks IPR deel 17, hfdst. 10, Deventer: Kluwer 1996.
[3] Het EVEX is eveneens door P. Vlas in Losbl. Burg. Rv, afdeling Verdragen, EVEX, van commentaar voorzien.
[4] Pb. nr L 012 van 16 januari 2001, blz. 1-23. Zie voor een commentaar: P. Vlas, 'Herziening EEX: van verdrag naar verordening', WPNR 6421/2000, p. 745-753 en G.E. Schmidt, 'De EEX-Verordening: de volgende stap in het Europees procesrecht', NIPR 2001/2, p. 150-164 (tekst Vo op p. 164-172).
[5] P. Vonken, Verkeersongevallen, praktijkreeks IPR deel 17, Deventer: Kluwer 1996, p. 123.
[6] Zie P. Vonken, op. cit., p. 125 en mijn artikel over art. 5 sub 3, 'Wanneer is een onrechtmatige daad grensoverschrijdend?', NTBR 2000/2, p. 51-56.
[7] Voor de andere artikelen van het EEX geldt dat een filiaal of agentschap niet geldt als woonplaats. De woonplaats moet voor rechtspersonen worden bepaald aan de hand van het internationaal privaatrecht van een verdragsstaat (art. 53) en dat zal dus de plaats van de statutaire (Nederland, Engeland, Denemarken) of de werkelijke zetel (Duitsland, Frankrijk, België) zijn. De Verordening kent deze regel nog slechts voor de vordering van het huidige art. 16 lid 2 (art. 22 lid 2 Vo). In de andere gevallen is een autonome regel gegeven en heeft een rechtspersoon woonplaats in een lidstaat als zijn statutaire zetel, hoofdbestuur of hoofdvestiging zich in die staat bevindt (art. 60 Vo).
[8] HvJ EG 13 juli 2000, zaak C-412/98, NIPR 2000/3, nr 200 (Group Josi).
[9] Dat ook verzekerde en begunstigde zich hierop mogen beroepen, volgt uit r.o. 18 in het arrest Gerling, HvJ EG 14 juli 1983, zaak 201/82, NJ 1984, 716 m.nt J.C. Schultsz. Zie P. Vlas, Losbl. Rv, art. 12, aant. 1, noot 4.
[10] Ingevolge art. 8 is de woonplaats van de verzekerde en/of begunstigde geen bevoegdheidscriterium.
[11] Het Duitse procesrecht kent bijvoorbeeld een bijzondere regeling voor het in vrijwaring oproepen. De verzekerde die in Duitsland voor de rechter wordt gedaagd door het slachtoffer van een verkeersongeval, zal zijn verzekeraar via de procedure van Streitverkündung moeten oproepen. Zie P. Vlas, Losbl. Rv, EEX, art. 10, aant. 1 en Geimer/Schütze, 1997, art. 10.
[12] Of wordt met analoge toepassing bedoeld dat het slachtoffer voor zijn eigen woonplaats mag dagen? De literatuur neemt over het algemeen aan van niet (zie echter mijn opvatting in § 5 en § 6).
[13] P. Vlas, Losbl. Rv, EEX, art. 10, aant. 3 gaat er van uit dat deze laatste mogelijkheid uitsluitend aan de verzekeraar ten dienste staat. Ik lees die beperking niet in het artikel. In de praktijk zal het gerecht van de plaats van de aanrijding en het gerecht waar de 'action directe' wordt ingesteld samenvallen en dan beperkt het probleem zich tot een probleem van interne absolute en relatieve competentie van de gerechten als art. 10 sub 3 niet aan het slachtoffer maar uitsluitend aan de verzekeraar ten dienste staat.
[14] Zie in deze zin: P. Vlas, Losbl. Rv, EEX, art. 11, aant. 2.
[15] Zie J. Borgesius, 'De internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter bij verkeersongevallen', Vrb 1997/2, p. 81-84.
[16] Dit geldt ook voor consumentenzaken en alle kwesties die in art. 16 EEX zijn geregeld. Voor het overige is er geen bevoegdheidstoets in de erkennings- en tenuitvoerleggingsfase.