pag. 33 VR 2005, De spiegelbeelddekking bij WAM-plichtige werktuigen: wie betaalt bij schade?

VRA 2005, p. 33
2005-02-01
Prof. mr J.H. Wansink, mr M.M.R. van Ardenne-Dick
De spiegelbeelddekking bij WAM-plichtige werktuigen: wie betaalt bij schade?
Hoge Raad 10 oktober 2003, VR 2005, 21, NJ 2004, 22
VRA 2005, p. 33
Prof. mr J.H. Wansink, mr M.M.R. van Ardenne-Dick
WAM art. 3
1
Inleiding
Deze uitspraak heeft betrekking op een arbeidsongeval, dat in 1988 in de bouw plaatsvond. Het betrof een dodelijke val uit een hoogwerker, die door de werkgever, Penders, gehuurd was van Drima Hoogwerkerverhuur. Dritty, de eigenaar van Drima, bediende de hoogwerker ten tijde van het ongeval[1] .
Dritty was verzekerd op een aansprakelijkheidsverzekering voor beroepen en bedrijven (AVB) bij Nationale-Nederlanden Schadeverzekering NV (NN). Voor de WAM-plichtige vrachtwagen, waarop de hoogwerker was gemonteerd had Dritty bij Hannover International Insurance Nederland NV (Hannover) een WAM-verzekering afgesloten.
Op het moment van het ongeval stond de hoogwerker stil op het ENCI-terrein te Maastricht en waren de vier stempels van de vrachtwagen uitgezet. Uit de procedure komt naar voren dat het aannemelijk is, dat de oorzaak van het ongeval gelegen is in een onveilige constructie van de hoogwerker, veroorzaakt door de vervanging van de oorspronkelijke gondel en met name door de verlenging van die gondel met een constructie van steigerpijpen en steigerplanken. Ten gevolge van overbelasting en vermoeiing zijn de bouten van het zogenaamde parallelgeleidingssysteem van de gondel bezweken. Daardoor kon het gebeuren dat het slachtoffer op 9 meter hoogte uit de hoogwerker viel.
In deze zaak is, in een vrijwaringsprocedure tussen Dritty en NN, in drie instanties geprocedeerd over de vraag of NN als AVB-verzekeraar dekking diende te verlenen. De Hoge Raad heeft uiteindelijk in navolging van het hof geoordeeld dat dit het geval is. Hieronder worden eerst de gevolgde procedure en de daaruit voortvloeiende rechterlijke beslissingen beschreven en vervolgens van commentaar voorzien.
2
De procedure
a
In hoofdzaak
Medio 1992 stelt de weduwe van de verongelukte Matthieu, mw Ramakers, bij de Rechtbank Maastricht een vordering in tegen Dritty en Penders, terzake van gederfd levensonderhoud.
In een tussenvonnis in de hoofdzaak heeft de rechtbank met betrekking tot de toedracht van het ongeval een deskundigenonderzoek gelast door een deskundige van de Stichting Nederlands Instituut voor Lifttechniek. Op basis van diens bevindingen stelt de rechtbank vast dat bij de werkzaamheden gebruik is gemaakt van een ondeugdelijke hulpzaak en dat noch Penders als werkgever/huurder noch Dritty als eigenaar/verhuurder het gebruik van deze zaak zijn tegengegaan. Op grond van de beschikbare gegevens, waaronder het rapport van de Arbeidsinspectie en de bevindingen van de deskundige komt naar voren dat er geen andere aannemelijke oorzaak voor het ongeval is dan het bezwijken van de bouten ten gevolge van de aan de gondel aangebrachte wijzigingen[2] . Nu Penders en Dritty hebben nagelaten preventieve maatregelen te treffen ter voorkoming van een ongeval, neemt de rechtbank een causaal verband tussen het ongeval, de onveilige steigerpijpconstructie en de tekortkoming in de op Penders en Dritty rustende zorgplicht aan[3] .
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank Dritty en Penders hoofdelijk aansprakelijk. Jegens Dritty is alleen sprake van een vordering uit onrechtmatige daad en jegens Penders van een vordering ex artikel 7A:1638x BW (oud) en subsidiair een vordering uit onrechtmatige daad. Beiden worden hoofdelijk veroordeeld om de weduwe jaarlijks het verschil te betalen tussen het inkomen dat haar man zou hebben verdiend en het weduwepensioen dat zij thans ontvangt[4] .
b
In vrijwaring bij rechtbank en hof
Bij tussenvonnis heeft de rechtbank Dritty op diens verzoek toegestaan om NN in vrijwaring op te roepen. Hierbij is de centrale vraag aan de orde of de aansprakelijkheid van Dritty jegens de weduwe van de verongelukte schilder gedekt is onder de AVB-polis die is afgesloten bij NN.
De rechtbank overweegt dat de hoogwerker deel uitmaakte van een WAM-plichtig motorrijtuig. Een centrale rol speelt artikel 3 van de bij NN afgesloten AVB waarin - kort samengevat - staat dat schade, toegebracht met of door een motorrijtuig niet onder de dekking valt. Met NN is de rechtbank van oordeel dat dit artikel geen enkel aanknopingspunt geeft voor de stelling van Dritty dat met bedoeld artikel slechts aansprakelijkheid voor schade is uitgesloten die veroorzaakt is bij deelname van een motorrijtuig aan het verkeer. Op grond hiervan wijst de rechtbank de vordering van Dritty op NN af. Hoewel het er niet met zoveel woorden staat, lijkt het erop dat de rechtbank van mening is dat de WAM-verzekeraar de aangewezen verzekeraar is om dekking te bieden. Nu deze niet in de procedure betrokken is biedt dit Dritty geen soelaas. Waarom Dritty, of diens advocaat, besloten heeft de WAM-verzekeraar niet te dagvaarden is ons niet duidelijk. Immers, de advocaat van Dritty had het gevaar van tussen wal en schip vallen bij samenloop, zoals dat zich in de onderhavige zaak heeft verwezenlijkt, moeten onderkennen en voor twee ankers moeten gaan liggen. De brief die hierna nog aan de orde komt en waarin de WAM-verzekeraar aangeeft geen dekking te bieden, mocht, gelet op de daarin gegeven motivering, voor een advocaat die zich terzake had verdiept in de relevante literatuur en jurisprudentie, geen reden zijn zich bij de afwijzing zonder meer neer te leggen. Wij komen daarop nog nader terug.
Tegen het vonnis in vrijwaring van de rechtbank heeft Dritty hoger beroep ingesteld bij het Hof Den Bosch, dat de vordering van Dritty alsnog toewijst[5] . Daarbij wordt NN veroordeeld datgene te betalen waartoe Dritty jegens de weduwe is veroordeeld. Ook in deze procedure is de WAM-verzekeraar geen partij. Toch overweegt het hof dat de WAM-verzekeraar geen dekking hoeft te bieden. Hierbij sluit het hof aan bij de aan de advocaat van Dritty gerichte mededeling van Hannover, dat de geclaimde schade van dekking op de WAM-polis is uitgesloten, omdat de schade niet veroorzaakt is op een wijze die karakteristiek is voor het verkeer (het betreft een werkrisico):
'Op grond van het vorenstaande moet worden aangenomen dat Hannover zich op basis van de hiervoor genoemde reden terecht op het standpunt heeft gesteld dat de schade van dekking is uitgesloten. Hieraan kan niet afdoen dat in de praktijk door Nederlandse motorrijtuigverzekeraars dekking wordt verleend voor schade, ongeacht of er sprake is van een verwezenlijking van het verkeersrisico, nu Hannover dergelijke dekking - blijkbaar - en gezien het vorenstaande terecht - niet verleent[6] .'
Ook de AVB-verzekeraar hoeft volgens het hof naar de letter van de polis geen dekking te bieden. Het hof overweegt echter tegelijkertijd dat Dritty er redelijkerwijs vanuit heeft mogen gaan en NN dat mocht verwachten dat de uitsluiting op de AVB-polis niet verder reikte dan er ten aanzien van het motorrijtuigrisico dekking was op de WAM-polis. Hieruit volgt volgens het hof dat de AVB-verzekeraar dekking zou moeten bieden. Op deze gedachtegang van het hof gaan wij ook hieronder nog nader in.
Bij memorie van antwoord had NN nog aangevoerd dat Dritty geen recht had op een uitkering, omdat hij de belangen van NN had geschaad door in de hoofdzaak geen verweer te voeren tegen de hoogte van de gevorderde schade. Het hof schept er zichtbaar genoegen in dit te weerleggen, door uitvoerig stil te staan bij de tijd die de verzekeraar zelf heeft laten verstrijken:
'De vraag is of NN zich in dit geval, waarin NN zich er steeds - slechts - op heeft beroepen dat er op grond van de uitsluitingsclausule geen dekking is en eerst bij memorie van antwoord, 111/2 jaar na het ongeval, 8 jaar nadat NN aanvankelijk zelf door mw Ramakers (dit moet Dritty zijn, schr.) als gedaagde in de hoofdzaak was betrokken, 7 jaar na de dagvaarding in vrijwaring en ruim 7 maanden na het eindvonnis in de hoofdzaak en de vrijwaring, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid met vrucht erop kan beroepen dat Dritty geen verweer in de hoofdzaak heeft gevoerd tegen de hoogte van de schade. Onder het niet voeren van verweer moet, gelet op het feit dat het door Dritty in eerste aanleg gevoerde verweer door de rechtbank is verworpen, (mede) worden verstaan het niet instellen van hoger beroep tegen de hoogte van de toegewezen schadevergoeding. Het hof beantwoordt voormelde vraag ontkennend[7] .'
Immers, volgens het hof had het op de weg van NN gelegen om Dritty te wijzen op zijn verplichting als verzekerde verweer te voeren tegen de hoogte van de schade. In ieder geval had NN, uiterlijk na het vonnis in de hoofdzaak en de vrijwaring, Dritty op zijn verplichting om (alsnog) verweer te voeren moeten wijzen. Vervolgens stelt het hof Dritty in het gelijk en veroordeelt zij NN al datgene te betalen waartoe Dritty door de rechtbank ten behoeve van Ramakers is veroordeeld.
c
In cassatie
In cassatie voert NN aan dat het hof ten onrechte geen betekenis heeft toegekend aan het gegeven dat de feitelijke dekking van nagenoeg elke WAM-polis zich uitstrekt tot de aansprakelijkheid van de verzekerde voor door of met een motorrijtuig veroorzaakte schade, ongeacht of zich hierbij het verkeersrisico verwezenlijkt. De Hoge Raad gaat hieraan voorbij. Het hof heeft dit gegeven immers niet vastgesteld, zodat de klacht in zoverre feitelijke grondslag mist. Het hof ziet wel onder ogen dat het in de praktijk voorkomt dat WAM-polissen een ruimere dekking bieden dan de strikt volgens de WAM verplichte dekking, en met name zich vaak niet beperken tot het verkeersrisico, maar in de onderhavige zaak was dat volgens het hof niet het geval en het hof behoefde volgens de Hoge Raad daaraan dan ook geen doorslaggevende betekenis te hechten. De Hoge Raad acht niet onbegrijpelijk dat het hof meer gewicht heeft toegekend aan de omstandigheid dat Dritty rederlijkerwijs ervan mocht uitgaan dat de uitsluiting in de AVB-verzekering aansloot bij de dekking op de WAM-verzekering:
'In de kennelijke en niet onbegrijpelijke gedachtegang van het hof heeft Nationale-Nederlanden moeten begrijpen dat het Dritty te doen was om een volledige verzekering van de aansprakelijkheid ter zake van de hoogwerker en dat het op de weg lag van Nationale-Nederlanden, die als verzekeraar geacht moet worden met de verzekeringspraktijk en met het (nog) bestaan van beperkte WAM-verzekeringen als die van Hannover bekend te zijn, in de door haar opgestelde polisvoorwaarden met voldoende duidelijkheid tot uitdrukking te brengen dat de door haar aangeboden AVB-verzekering niet aansluit bij de verplichte WAM-dekking, maar bij een - volgens Nationale-Nederlanden inmiddels gebruikelijk geworden - ruimere dan de verplichte WAM-dekking[8] .'
Ook andere onderdelen van het cassatiemiddel zijn hierop gestrand. Het cassatiemiddel mist zijn doel omdat het zich niet rechtstreeks richt tegen de grondslag voor de beslissing van het hof.
3
Commentaar
3.1
Welke verzekeraar is aan te spreken?
Na lezing van dit arrest doemt allereerst de vraag op waarom Dritty, of diens advocaat, besloten heeft alleen de AVB-verzekeraar en niet de WAM-verzekeraar in vrijwaring op te roepen; dit op basis van het bij voorbaat ingenomen standpunt dat de WAM-polis in het voorliggende geval geen dekking bood. Immers daardoor is onnodig risico gelopen, nu het hier gaat om een situatie van 'spiegelbeeld-samenloop' en de jurisprudentie niet zonder meer het vertrouwen van Dritty op het aanvaarden van een ruime spiegelbeelddekking tussen WAM-polis en AVB-polis rechtvaardigde[9] .
3.2
Wat is de door de WAM verplicht voorgeschreven dekking?
Ingevolge artikel 3 WAM moet de verzekering dekken 'de burgerrechtelijke aansprakelijkheid, waartoe het motorrijtuig in het verkeer aanleiding kan geven, van iedere bezitter, houder en bestuurder van het verzekerde motorrijtuig (…)'.
In zijn arrest van 23 oktober 1984 heeft het Benelux-Gerechtshof in antwoord op een drietal prejudiciële vragen van de Hoge Raad[10] aan deze verplichte dekking met name bij het gebruik van een motorrijtuig als werktuig een nadere invulling gegeven:
'1
De aansprakelijkheid voor schade, veroorzaakt bij het manoeuvreren van een motorrijtuig, zonder dat sprake is van deelneming door dat motorrijtuig aan het verkeer, is niet een aansprakelijkheid welke krachtens art. 3 par. 1 Gemeenschappelijke bepalingen moet zijn gedekt.
2.a. De omstandigheid dat schade is veroorzaakt door een motorrijtuig dat niet of niet alleen is ingericht voor het verplaatsen van personen of goederen over wegen of terreinen, maar uitsluitend of mede om te dienen als werktuig voor andere verrichtingen dan het bewerkstelligen van zodanig vervoer, en dat die schade is veroorzaakt terwijl het motorrijtuig aldus als werktuig werd gebruikt, staat er niet aan in de weg, dat het motorrijtuig op dat moment deelnam aan het verkeer. Met name zou, wanneer het motorrijtuig bij het zich verplaatsen op een openbare weg of op terreinen als bedoeld in art. 2 par. 1 schade veroorzaakt op een wijze die karakteristiek is voor schadeveroorzaking door een motorrijtuig in het verkeer, het feit dat het motorrijtuig tegelijkertijd als werktuig in de hiervoor bedoelde zin werd gebezigd, niet er aan in de weg staan dat de schade zou moeten worden aangemerkt als in het verkeer veroorzaakt;
2.b. De enkele omstandigheid dat tijdens de schadeveroorzaking het motorrijtuig zich bij het verrichten van de desbetreffende werkzaamheden met behulp van zijn wielen verplaatste teneinde de juiste positie in te nemen, brengt nog niet mee dat de schadeveroorzaking in het verkeer plaatsvond; zulks zal met name niet het geval zijn, als het zich verplaatsen van het motorrijtuig redelijkerwijs slechts gezien kan worden als een onderdeel van de manoeuvre waarbij het motorrijtuig als 'werktuig' wordt gebezigd en als de schade niet is veroorzaakt op een wijze die overigens karakteristiek is voor schadeveroorzaking door motorrijtuig in het verkeer;
3
Het feit dat een motorrijtuig, voordat het als 'werktuig' te werk wordt gesteld en schade veroorzaakt, zich naar de plaats van het werk heeft bewogen en daarbij aan het verkeer heeft deelgenomen, brengt nog niet mee dat de daarna, bij het gebruik van het motorrijtuig als werktuig, veroorzaakte schade moet worden aangemerkt als in het verkeer veroorzaakt[11] .'
3.3
Welke WAM-dekking wordt in de praktijk geboden?
In onderdeel A wordt geklaagd over het feit dat het hof geen betekenis heeft toegekend aan het gegeven dat de feitelijke dekking van nagenoeg elke WAM-polis zich uitstrekt tot de aansprakelijkheid van de verzekerde voor door of met een motorrijtuig veroorzaakte schade, ongeacht of zich daarbij het verkeersrisico verwezenlijkt.
Zoals gezegd, gaat het in de uitspraak van het Beneluxhof over de vraag welke dekking de WAM-verzekeraar krachtens de WAM verplicht is te bieden, maar niets verbiedt hem de facto een ruimere dekking aan te bieden. In de regel is dit laatste ook het geval[12] . Illustratief is de navolgende clausule:
'De verzekering dekt de aansprakelijkheid van de verzekerden voor schade aan personen en zaken - met inbegrip van de daaruit voortvloeiende schade - die met of door het motorrijtuig is veroorzaakt. In de dekking is mede begrepen de aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door zaken die zich bevinden op, vallen van of gevallen zijn van het motorrijtuig, tenzij de schade is ontstaan tijdens laad- en loswerkzaamheden[13] .'
Ontegenzeglijk een ruime dekking waarin elke beperking tot het verkeersrisico ontbreekt. Overigens had ook NN aangevoerd dat deze ruime dekking gebruikelijk was. Hierover merkt de A-G onder 3.11 op dat het hof slechts overweegt dat in de praktijk door Nederlandse motorrijtuigenverzekeraars dekking wordt verleend voor schade, ongeacht of er sprake is van verwezenlijking van het verkeersrisico. Niet is vastgesteld dat dit een gebruikelijke dekking zou zijn. De A-G stelt dat het Haviltex-arrest weliswaar ruimte laat voor het meewegen van hetgeen 'gebruikelijk' zou zijn, maar dat het aan een 'gebruik' bepaald niet een zo dominante rol toekent als NN in het middelonderdeel wil doen voorkomen (onder 3.13). Op basis van deze zaken concludeert ook de A-G dat het onderdeel tevergeefs is voorgesteld.
3.4
Waarschuwings- of informatieplicht voor de WAM-verzekeraar?
Stel nu dat een WAM-verzekeraar niet de ruime dekking, inclusief het werkrisico, biedt, maar zich strikt beperkt tot het verzekeren van het verplichte verkeersrisico. Brengen dan niet reeds de eisen van redelijkheid en billijkheid die partijen ook in de precontractuele fase tegenover elkaar in acht hebben te houden, mede dat hij die beperktheid tegenover de verzekeringnemer kenbaar maakt? Een bevestigend antwoord ligt in de rede. Zeker in het voorliggende geval waarin de verzekeringnemer de handelsnaam Drima Hoogwerkerverhuur B.V. voert en daaruit zonneklaar blijkt dat een dekking voor het werkrisico aan de orde is. De verzekeraar behoort te begrijpen dat de verzekeringnemer in dat geval een sluitende dekking wenst voor de aan het gebruik van hoogwerkmaterieel verbonden risico's. Biedt hij deze niet op de 'gewone' WAM-motorrijtuigpolis, gelijk in casu, dan behoort hij de verzekeringnemer daarop uitdrukkelijk opmerkzaam te maken, zeker als hij weet - en in ieder geval behoort te weten - dat een ruimere dekking, dus wel inclusief het werkrisico, op die polis in de markt gebruikelijk is. Een waarschuwingsplicht dus op straffe van aansprakelijkheid, waaraan de verzekeraar nog zou kunnen toevoegen een aanbeveling om een zgn. werkmaterieelpolis te sluiten. Het enkele feit dat de verzekering wordt aangevraagd door bemiddeling van een assurantietussenpersoon doet daar ons inziens niet aan af. In dat geval rust op zichzelf de primaire verantwoordelijkheid voor een juiste productkeuze op de laatste en de WFD legt zulks ook uitdrukkelijk vast. Dat laat evenwel onverlet dat de civielrechtelijke zorgvuldigheidsnorm meebrengt dat de verzekeraar ook dan een eigen - marginale - verantwoordelijkheid houdt in die zin dat hij geen medewerking verleent aan het sluiten van een verzekering waarvan hij weet of moet begrijpen dat deze buiten twijfel niet aansluit bij de situatie en/of behoeften van de verzekeringnemer.
3.5
Welke dekking biedt in het voorliggende geval de bij Hannover gesloten WAM-verzekering?
In het door Dritty ingestelde hoger beroep bij het Hof Den Bosch, komt vast te staan dat de bij Hannover afgesloten WAM-verzekering een zogenaamde WAM-strik kent. Dat wil zeggen dat de verzekering geacht wordt te voldoen aan de door of krachtens de door de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen gestelde eisen[14] . De de facto geboden dekking wordt omschreven in artikel 3 sub A van de voorwaarden en luidt als volgt:
'Ondergetekenden dekken de aansprakelijkheid van verzekerde voor schade veroorzaakt met of door het motorrijtuig, tot betaling waarvan zij op grond van wettelijke bepalingen gehouden zijn, hetzij terzake van letsel of dood van personen en/of dieren, hetzij terzake van beschadiging, verlies of vernietiging van goederen van derden.'
Overeenkomstig het hierboven onder 3.3 overwogene rechtvaardigt deze redactie ons inziens geen andere conclusie dan dat Hannover de 'gebruikelijke' ruime dekking biedt, dus een dekking die verder reikt dan het onder de verplichte WAM-dekking vallende verkeersrisico. Dat de dekking zich tot dit laatste risico zou beperken, blijkt niet met zoveel woorden uit de redactie en mag ook niet worden afgeleid uit de zinsnede dat de dekking beperkt is tot 'schade tot betaling waarvan zij (ondergetekenden, schr.) op grond van wettelijke bepalingen gehouden zijn' . Immers met de 'wettelijke bepalingen' op grond waarvan de verzekeraar uit zou moeten keren wordt niet bedoeld de WAM, maar het in de wetgeving verankerde aansprakelijkheidsrecht.
Zulks impliceert dat de vraag of de schade in het voorliggende geval is veroorzaakt op een wijze die karakteristiek is voor het verkeer, voor de ruime dekking onder de WAM-polis geen praktische betekenis toekomt. De ruime WAM-dekking geeft in het voorliggende geval dekking en doet daarmee recht aan het uitgangspunt dat specifieke risico's verbonden aan het bezit en/of gebruik van een motorrijtuig bij voorkeur op een specifieke, aan het motorrijtuig gekoppelde aansprakelijkheidsverzekering en niet op een algemene bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering verzekerd behoren te zijn.
3.6
De afwijkende opvatting van het hof over de dekking op de WAM-polis
Zoals gezegd, kiest het hof voor een beperktere opvatting van de dekking op de WAM-polis. Toegespitst op de casus deelt het hof het standpunt dat Hannover tegenover Dritty heeft ingenomen en dat de laatste ook zelf in de vrijwaringprocedure heeft overgenomen, te weten dat de schade van dekking was uitgesloten, onder meer omdat de schade niet is veroorzaakt op een wijze die karakteristiek is voor het verkeer, en dus het werkrisico betrof. Een oordeel dat op zichzelf ook naar ons oordeel juist is in het licht van de hiervoor weergegeven criteria zoals door het Benelux-Gerechtshof in zijn arrest van 1984 geformuleerd (overwegingen 2b en 3). Immers, de hoogwerker zal, hoewel dit niet uit de feiten naar voren komt, ongetwijfeld op weg naar het werk aan het verkeer hebben deelgenomen (sub 3). Daarna zal hij, aangekomen op het werk, gebruik hebben gemaakt van zijn wielen om de juiste positie in te nemen (sub 2b), maar dit verplaatsen was onderdeel van de manoeuvre waarbij het motorrijtuig als werktuig gebruikt werd.
3.7
Hoever reikt de uitsluiting van het motorrijtuigrisico op de AVB-verzekering, mede in het licht van de spiegelbeeldconceptie?
In de door Dritty gekozen processtrategie had het hof vervolgens te oordelen over de reikwijdte van de uitsluiting van het motorrijtuigrisico in de bij NN gesloten AVB-polis.
NN stelde zich op het standpunt dat het er niet toe doet of de schade wordt gedekt door de afgesloten WAM-polis. Op grond van artikel 3 van de AVB-polis is dekking immers niet slechts uitgesloten indien terzake van de schade dekking bestaat onder een WAM-verzekering. De AVB-polis in kwestie biedt geen dekking omdat artikel B3 van de AVB-voorwaarden als volgt luidt:
Niet gedekt is de aansprakelijkheid voor schade, toegebracht met of door een motorrijtuig of een luchtvaartuig dat een verzekerde bezit, houdt, bestuurt, gebruikt of als werkgever doet of laat gebruiken (…).
Tegen dit standpunt valt op zichzelf taalkundig niets in te brengen. En ook het hof stelt vast dat in deze casus strikt genomen - gelet op de tekst van de polis - een sluitende spiegelbeelddekking tussen de WAM-polis en de AVB-polis ontbreekt. De Hoge Raad sluit zich hierbij aan. Echter - anders dan NN - oordeelt het hof dat Dritty er desalniettemin toch redelijkerwijs vanuit mocht gaan en NN van hem redelijkerwijs niet anders mocht verwachten dan dat de uitsluiting in de AVB-polis aansloot bij de dekking van de WAM-polis:
'De term '(schade, schr.) toegebracht met of door een motorrijtuig' in genoemd artikel B3 legt een ruimer causaal verband tussen de schade en het motorrijtuig dan 'schade, veroorzaakt door of met een motorrijtuig', met welke term wel een sluitende spiegelbeelddekking zou zijn gecreëerd. Bedacht moet echter worden, dat de oorsprong van een uitsluiting als de onderhavige in AVB-polisssen lijkt te zijn gelegen in het feit dat het motorrijtuigrisico voor de algemene aansprakelijkheidsverzekering een relatief te hoog risico vormt en dientengevolge in een specifieke motorrijtuigpolis is ondergebracht. Vanuit deze achtergrond mocht Dritty er redelijkerwijs vanuit gaan en mocht NN van hem redelijkerwijs niet anders verwachten dan dat de uitsluiting in de AVB-polis aansluit bij de dekking van de WAM-polis[15] .'
De Hoge Raad laat deze overweging in stand, onder de vaststelling dat het hof meer gewicht heeft toegekend aan de omstandigheid dat Dritty redelijkerwijs ervan mocht uitgaan dat de uitsluiting in de ene verzekering aansloot op de dekking in de andere polis:
'In de kennelijke en niet onbegrijpelijke gedachtegang van het hof heeft Nationale-Nederlanden moeten begrijpen dat het Dritty te doen was om een volledige verzekering van de aansprakelijkheid ter zake van de hoogwerker en dat het op de weg lag van Nationale-Nederlanden, die als verzekeraar geacht moet worden met de verzekeringspraktijk en met het (nog) bestaan van beperkte WAM-verzekeringen als die van Hannover bekend te zijn, in de door haar opgestelde polisvoorwaarden met voldoende duidelijkheid tot uitdrukking te brengen dat de door haar aangeboden AVB-verzekering niet aansluit bij de verplichte WAM-dekking, maar bij een - volgens Nationale-Nederlanden inmiddels gebruikelijk geworden - ruimere dan de verplichte WAM-dekking.'
Daarmee sanctioneert de Hoge Raad - ons inziens met recht - een op de kenbare bedoeling van verzekerde gebaseerde ruime spiegelbeelddekking die overigens reeds in 1990 was aanvaard door het Hof Den Haag[16] . Inmiddels heeft hetzelfde hof ook na het arrest van de Hoge Raad deze ruime spiegelbeelddekking toegepast in zijn arrest van 23 maart 2004[17] . Onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 10 oktober 2003, overweegt het hof als volgt:
'Het hof neemt verder in aanmerking dat een AVB-verzekering en een werkmaterieelverzekering (inclusief WAM-risico) in zijn algemeenheid beogen elkaar aan te vullen (spiegelbeelddekking), in die zin dat een schade in elk geval is gedekt onder één van beide verzekeringen. Dit brengt mee dat een verzekeringnemer er in het algemeen redelijkerwijs van uit mag gaan, en de verzekeraar van de verzekeringnemer (bedoeld zal zijn de verzekeringnemer van de verzekeraar, schr.) in het algemeen redelijkerwijs niet anders mag verwachten dan dat een uitsluitingsbepaling in een AVB-polis aansluit bij de dekking van de werkmaterieelpolis (inclusief WAM-risico). Dit uitgangspunt geldt ook indien - zoals in deze zaak - de AVB-verzekering en de werkmaterieel-verzekering zijn afgesloten bij verschillende verzekeraars, en ook indien - strikt naar de tekst van de uitsluitingsbepaling genomen - een sluitende spiegelbeelddekking ten aanzien van de beide verzekeringen ontbreekt (zie Hoge Raad 10 oktober 2003, NJ 2004, 22)[18] .
3.8
Samenloop
Hoewel verzekeraars hier niet van uit zijn gegaan rijst ten slotte de vraag of niet de eerst aangesproken verzekeraar tot uitkering over had moeten gaan tegen cessie van de vordering op de ander[19] . Dit ondanks het feit dat van eigenlijke samenloop in het voorliggende geval geen sprake is: de aansprakelijkheid van de verzekerde was nu juist niet op twee polissen gedekt. Het antwoord luidt ons inziens bevestigend. Reeds in 1987 oordeelde de Raad van Toezicht op het Schadeverzekeringsbedrijf in een vergelijkbaar geval waarin ook de aansprakelijkheid niet ter discussie stond, dat beide partijen door over en weer naar elkaar terug te verwijzen de goede naam van het schaverzekeringsbedrijf hadden geschaad. De eerst aangesproken verzekeraar had de schaderegeling ter hand moeten nemen, waarna het geschil tussen de betrokken verzekeraars onderling had kunnen worden opgelost[20] . De door de Raad aangegeven handelwijze sloot ook aan bij de strekking van de aanbeveling ter zake van Samenloop van het Verbond van Verzekeraars. Overigens blijkt zulks thans ook met zoveel woorden uit de tekst, zoals deze sinds mei 2002 luidt: samenloop omvat in de nieuwe ruime omschrijving 'alle gevallen waarin het bestaan - als zodanig - van verschillende verzekeringsovereenkomsten a) een of meer betrokken verzekeraars aanleiding geeft - al dan niet rechtstreeks - te verwijzen naar een door een andere verzekeraar of andere verzekeraars te bieden dekking of b) aanleiding geeft tot geschillen over de (omvang van de) draagplicht van de betrokken verzekeraars, respectievelijk over de onderlinge verrekening door deze verzekeraars.'
4
Afsluiting
In het licht van de laatste vaststelling past bij wijze van afsluiting slechts de trieste vaststelling dat de verzekerde bijna vijftien (!) jaar lang de dupe is geworden van een aantal fouten. De zwaarstwegende is ongetwijfeld dat kennelijk de eerst aangesproken verzekeraar - gelijk een redelijk handelend verzekeraar betaamt in het licht ook van de goede naam van het verzekeringsbedrijf - niet onverwijld de schaderegeling ter hand heeft genomen. Onverschoonbaar blijft ons inziens voorts de afwijzing van dekking door de WAM-verzekeraar en - in het verlengde daarvan - de kennelijke acceptatie daarvan door de advocaat van Dritty. Ten slotte is het wrang te constateren dat het uiteindelijk ook nog de 'verkeerde' verzekeraar is die de verzekerde heeft moeten schadeloos stellen.
[1] In de bouwsector lopen werknemers - zowel relatief (uitgedrukt in het aantal ongevallen per 1.000 werkenden), als absoluut - de grootste kans op een ongeval (zie het Nationaal Kompas Volksgezondheid op www.rivm.nl). Daarom vond in 2003 in EU-verband een grootscheepse inspectie- en voorlichtingscampagne plaats, gericht op een van de grootste risicofactoren in de bouw, namelijk het valgevaar. Jaarlijks komen hierdoor in de EU ca 1.300 bouwvakkers om het leven, waarvan ong. 20 slachtoffers uit Nederland afkomstig zijn. In het kader van deze Europese campagne werden in ons land 820 bouwplaatsen geïnspecteerd; daarbij werden 775 overtredingen geconstateerd, die voor bijna 60% betrekking hadden op het valgevaar. In 298 gevallen was de situatie zelfs zo gevaarlijk dat het werk door de Arbeidsinspectie moest worden stilgelegd (zie het jaarverslag 2003 van de Arbeidsinspectie, te raadplegen op www.szw.nl).
[2] Zie noot 3 r.o. 2.1.9 en 2.1.10.
[3] Onbesproken blijft een aantal suggesties van Dritty en/of Penders die door de rechtbank onaannemelijk werden geacht.
[4] Rechtbank Maastricht Ramakers vs Dritty en Penders, 30 september 1999 nr 5725/1992, niet gepubliceerd.
[5] Gerechtshof 's-Hertogenbosch 20 december 2001, rolnr C9901051/MA, niet gepubliceerd.
[6] Gerechtshof 's-Hertogenbosch 20 december 2001, rolnr. C9901051/MA, niet gepubliceerd, r.o. 8.4.5.
[7] Gerechtshof 's-Hertogenbosch 20 december 2001, rolnr C9901051/MA, niet gepubliceerd, r.o. 8.6.4 en 8.6.5.
[8] HR 10 oktober 2003, NJ 2004, 22, r.o. 3.5 van de Hoge Raad.
[9] Zie voor voorbeelden J.H. Wansink, Handboek Schaderegeling Motorrijtuigen, Deventer, Kluwer, p. 320-7 e.v. en J.H. Wansink, De algemene aansprakelijkheidsverzekering, Zwolle, W.E.J. Tjeenk Willink 1994, nr 5.5.3.
[10] HR 8 april 1983, NJ 1986, 457, VR 1984, 28.
[11] Benelux-Gerechtshof 23 oktober 1984, NJ 1986, 458, VR 1985, 1 en in vervolg daarop HR 7 februari 1986, NJ 1986, 459 m.nt G., VR 1986, 115 m.nt vWvC.
[12] J.H. Wansink, t.a.p. 1994, p. 220.
[13] Voorwaarden van Delta Lloyd, Model ME 03.2.98 A.
[14] Zie over de WAM-strik het arrest van de Hoge Raad van 19 maart 2004, VR 2005, 22.
[15] Gerechtshof 's-Hertogenbosch 20 december 2001, rolnr C9901051/MA, niet gepubliceerd, r.o. 8.5.
[16] Hof Den Haag 20 november 1990, S&S 1992, 86. Zie daarover ook J.H. Wansink t.a.p. 1994, blz. 214 e.v.
[17] Gerechtshof Den Haag 23 maart 2004, 56142 / HAZA 96-1237.
[18] Gerechtshof Den Haag 23 maart 2004, 56142 / HA ZA 96-1237, r.o. 7.1.2.
[19] J.H. Wansink, t.a.p. 1994, p. 226.
[20] RvT I-87/24.