VRA 2005, p. 339
2005-11-01
L. Schreuder
Het is een bericht dat met enige regelmaat het nieuws haalt: touringcar met Nederlandse vakantiegangers verongelukt in het buitenland met als gevolg een aantal doden en veel gewonde passagiers.
Een dergelijk ongeval roept onmiddellijk een aantal juridische vragen op. De belangrijkste daarvan is: op wie kan het slachtoffer zijn schade verhalen en op welke grond? Bovendien speelt de vraag naar het toepasselijk recht een belangrijke rol. De benadeelde kan de vervoerder aansprakelijk stellen op grond van een vervoerovereenkomst of een reisovereenkomst, indien het vervoer onderdeel uitmaakt van een pakketreis. Maar een vordering op basis van onrechtmatige daad is ook denkbaar.
In dit artikel worden de mogelijkheden op een rijtje gezet, waarbij de nadruk ligt op Nederlands recht.
Een busongeval tijdens de vakantie: de weg naar schadevergoeding
VRA 2005, p. 339
L. Schreuder
BW art. 7:507 BW art. 7:508 BW art. 7:512 BW art. 8:1081 BW art. 8:1147 BW art. 8:1148 BW art. 8:1157 BW art. 8:1158 ANVR-Reisvoorwaarden EG-Verbintenissenverdrag art. 3
1
Toepasselijk recht
1.1
Verbintenissen uit overeenkomst
Voor personenschade die het gevolg is van wanprestatie dienen de internationaal privaatrechtelijke verwijzingsregels ten aanzien van overeenkomsten te worden toegepast. Voor Nederland komt men dan terecht bij het EG-verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (EVO) van 19 juni 1980[1] .
Hoofdregel van het EVO wordt gevormd door artikel 3. Contractspartijen zelf zijn bevoegd het op hun overeenkomst toepasselijke rechtsstelsel te bepalen. Hebben partijen geen rechtskeuze gedaan, dan wordt het op de overeenkomst toepasselijke rechtsstelsel bepaald aan de hand van het in artikel 4 lid 1 uitgedrukte beginsel van de nauwste betrokkenheid. Volgens lid 2 van artikel 4 wordt vermoed dat de overeenkomst het nauwst betrokken is met het land waar de partij is gevestigd, die de voor de overeenkomst kenmerkende prestatie, het vervoer, moet verrichten.
Voor consumentenovereenkomsten geldt een speciale verwijzingsregel op grond van artikel 5. Op overeenkomsten die voldoen aan de omschrijving van artikel 5 lid 1 en gesloten zijn onder een van de omstandigheden bedoeld in het tweede lid van artikel 5, is het recht van het land waar de consument zijn gewone verblijfplaats heeft toepasselijk. Het beschermingsbeginsel gaat bij consumentenovereenkomsten voor op de leer van de karakteristieke prestatie. Dit leidt ertoe dat, indien gebruik is gemaakt van de mogelijkheid tot rechtskeuze, de consument niet de bescherming verliest welke hij geniet op grond van de dwingendrechtelijke bepalingen van het recht van het land van zijn gewone verblijfplaats. De dwingendrechtelijke consumentenbeschermende bepalingen van de objectief toepasselijke wet beheersen steeds de overeenkomst, ongeacht of zij meer of minder bescherming aan de consument verlenen dan het gekozen recht. Bij gebreke aan rechtskeuze bepaalt artikel 5 lid 3 dat de overeenkomst die valt onder een van de omstandigheden van lid 2 wordt beheerst door het recht van het land waar de consument zijn gewone verblijfplaats heeft.
Artikel 5 is niet van toepassing op vervoerovereenkomsten (artikel 5 lid 4), maar wel op overeenkomsten waarbij voor één prijs zowel vervoer als verblijf (de zogenaamde pakketreis of georganiseerde reis) wordt aangeboden (lid 5).
1.2
Verkeersongevallen
Op het specifieke terrein van het internationale verkeersongeval geldt naar Nederlands internationaal privaatrecht het Haags Verdrag van 4 mei 1971 inzake de wet welke van toepassing is op verkeersongevallen op de weg[2] . Het verdrag heeft betrekking op de 'burgerrechtelijke, niet-contractuele aansprakelijkheid voor ongevallen in het wegverkeer' (artikel 1 lid 1). Onder 'ongeval in het wegverkeer' wordt verstaan 'ieder ongeval waarbij 'een of meer al dan niet gemotoriseerde voertuigen' zijn betrokken en dat verband houdt met verkeer op de openbare weg, op terreinen die toegankelijk zijn voor het publiek of slechts voor een beperkt aantal personen, die het recht hebben om er te komen' (artikel 1 lid 2).
De hoofdregel van het verdrag vormt artikel 3: de op het verkeersongeval toepasselijke wet is de interne wet van de staat op welks grondgebied het ongeval heeft plaatsgevonden, de lex loci delicti. De lex loci delicti is echter niet van toepassing als zich een uitzondering als bedoeld in artikel 4 voordoet. In het geval van een eenzijdig ongeval, bijvoorbeeld wanneer de bus door een stuurfout van de chauffeur van de weg raakt en onderaan het talud terecht komt, wordt de aansprakelijkheid jegens de passagier beheerst door de wet van de staat waar het voertuig is geregistreerd, mits deze zijn gewone verblijfplaats heeft in een andere staat dan die waar het ongeval heeft plaatsgevonden, de lex vehiculi (artikel 4 sub a). De lex vehiculi is eveneens van toepassing indien twee of meer voertuigen bij het ongeval betrokken zijn, die alle zijn geregistreerd in dezelfde staat (artikel 4 sub b). Zijn de voertuigen geregistreerd in verschillende staten, dan geldt de hoofdregel en moet het recht van de staat waar het ongeval heeft plaatsgevonden worden toegepast.
Artikel 11 kent aan de verdragsregeling een 'universele werking' toe. Dit betekent dat de bij het verdrag aangesloten staten, waaronder Nederland, het verdrag dienen toe te passen op alle internationale verkeersongevallen op de weg, ongeacht waar het ongeval heeft plaatsgevonden, waar de bij het ongeval betrokkenen hun woon- of verblijfplaats hebben of welke nationaliteit zij bezitten. Op grond van artikel 11 geldt het Verdrag ook, als de van toepassing zijnde wet niet de wet is van de verdragsluitende staat.
2
Aansprakelijkheid van de vervoerder
2.1
Schade door dood of letsel van de reiziger
Uit artikel 3 EVO volgt dat contractspartijen bevoegd zijn tot het doen van rechtskeuze. Doorgaans zullen busondernemingen hiervan gebruik hebben gemaakt door in de algemene voorwaarden een rechtskeuze te maken. Zo zullen Nederlandse busondernemingen veelal Nederlands recht op de overeenkomst van toepassing verklaren. Bij gebreke van rechtskeuze is op een vervoerovereenkomst die is gesloten met een in Nederland gevestigde busonderneming, waarbij bijvoorbeeld alleen het vervoer naar en van de vakantiebestemming is afgesproken, Nederlands recht van toepassing en derhalve de bepalingen van boek 8 BW.
Ingevolge artikel 8:1147 BW is de vervoerder aansprakelijk voor schade als gevolg van het letsel of overlijden van de reiziger, voorzover deze schade in verband met en tijdens het vervoer aan de reiziger is overkomen. Uit het Rotterdamse Tram-arrest[3] blijkt dat het hier gaat om een resultaatsverbintenis. De vervoerder is verplicht zijn passagiers veilig en zonder schade naar de plaats van bestemming te vervoeren. Tussen het vervoer en de schade moet een causaal verband bestaan; de benadeelde moet aantonen
-
dat een ongeval heeft plaatsgevonden;
-
dat dit ongeval in verband met en tijdens het vervoer heeft plaatsgevonden;
-
dat de reiziger ten gevolge van dit ongeval is gedood of gewond geraakt; en
-
dat hij (of zijn rechthebbende) als gevolg daarvan schade heeft[4] .
De vervoerder is slechts aansprakelijk voor het welzijn van de reiziger gedurende de periode dat het voertuig zich op de weg bevindt. Deze periode omvat ook het in- en uitstappen.
2.2
Overmacht en eigen schuld van de passagier
De vervoerder kan zich van zijn aansprakelijkheid bevrijden door een beroep te doen op overmacht in de zin van artikel 8:1148 BW. Aan het beroep op overmacht worden twee eisen gesteld: in de eerste plaats moet de vervoerder bewijzen dat hij de omstandigheid redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen en in de tweede plaats dat het redelijkerwijs niet was te voorkomen dat deze omstandigheid de schade tot gevolg heeft[5] .
De vervoerder kan zich niet van zijn aansprakelijkheid bevrijden door te stellen dat het ongeval te wijten is aan een fout van de buschauffeur. Op grond van artikel 6:76 BW is de busvervoerder aansprakelijk voor de gedragingen van de bij de uitvoering van de overeenkomst ingeschakelde chauffeur. Artikel 8:1148 lid 2 BW gaat zelfs verder door te stellen dat lichamelijke of geestelijke tekortkomingen van de chauffeur geen grond voor overmacht oplevert[6] . Dit betekent dat de vervoerder ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke gezondheid van de chauffeur een garantieplicht heeft. Wanneer de bus door een hartaanval van de chauffeur verongelukt, is de vervoerder voor de gevolgen van het ongeval aansprakelijk, ook al was hij zelf onbekend met de aandoening.
Hetzelfde geldt ten aanzien van het functioneren van de bus en het andere materiaal waarvan voor het vervoer gebruik wordt gemaakt. Ook ten aanzien van het goed functioneren hiervan heeft de vervoerder een garantieplicht. Onder 'ander materiaal' wordt niet verstaan een ander vervoermiddel[7] . Voor gebreken aan dit vervoermiddel, bijvoorbeeld de veerpont waarop de bus wordt vervoerd, is de vervoerder niet aansprakelijk. Dit neemt echter niet weg dat uit artikel 6:77 BW volgt dat de vervoerder, voorzover hij het vervoermiddel gebruikt ter uitvoering van een op hem rustende verbintenis, in het algemeen toch voor het falen van het onderliggende vervoermiddel aansprakelijk kan zijn[8] .
Behalve een beroep op overmacht kan een beroep op eigen schuld van de passagier de aansprakelijkheid van de vervoerder geheel of gedeeltelijk opheffen. De eigen schuld van de passagier hoeft niet betrekking te hebben op het ongeval zelf dat de schade tot gevolg had; beslissend is in hoeverre de eigen schuld van de reiziger heeft bijgedragen aan het ontstaan van de schade[9] .
2.3
Schadevergoeding
Op grond van artikel 8:1149 BW is ieder beding dat de aansprakelijkheid van de vervoerder beperkt nietig. Dit betekent echter niet dat zijn aansprakelijkheid onbeperkt is. In gevolge artikel 8:1157 BW is de aansprakelijkheid van de vervoerder in geval van dood of letsel beperkt tot € 137.000 per reiziger[10] . Deze limiet geldt evenwel niet, indien de schade is ontstaan door opzettelijk of roekeloos handelen of nalaten van de vervoerder zelf in de zin van artikel 8:1158 BW. De vervoerder die een bus naar Zwitserland laat vertrekken en die weet dat de remmen vervangen hadden moeten worden, is onbeperkt aansprakelijk.
Behalve een beroep op overmacht kan een beroep op eigen schuld van de passagier de aansprakelijkheid van de vervoerder geheel of gedeeltelijk opheffen. De eigen schuld van de passagier hoeft niet betrekking te hebben op het ongeval zelf dat de schade tot gevolg had, beslissend is in hoeverre de eigen schuld van de reiziger heeft bijgedragen aan het ontstaan van de schade[11] .
2.4
Onrechtmatige daad vervoerder
Door de beperking van de vervoerdersaansprakelijkheid ex artikel 8:1157 BW loopt het slachtoffer het risico dat hij met een deel van zijn schade blijft zitten. Een vordering op basis van artikel 6:162 BW kan voor het slachtoffer dan ook gunstiger zijn, omdat een vordering op basis van onrechtmatige daad in beginsel onbeperkt is.
Wanneer het slachtoffer de vervoerder aansprakelijk stelt op grond van een onrechtmatige daad doet zich nog een uitzondering voor op de lex loci delicti-regel van het Haags Verkeersongevallenverdrag. Deze uitzondering wordt gevormd door het geval dat de onrechtmatige daad plaatsvindt in een bepaald land, maar tegelijkertijd nauw verband houdt met een tussen betrokken partijen bestaande rechtsverhouding, welke is onderworpen aan het recht van een ander land (accessoire aanknoping)[12] . Indien er voldoende verband bestaat tussen de onrechtmatige gedraging van de vervoerder en de reeds tussen partijen bestaande rechtsverhouding zullen de onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan worden onderworpen aan het recht van het land dat van toepassing is op de bestaande rechtsverhouding.
Een vervoerovereenkomst die is gesloten met een in Nederland gevestigde busonderneming is onderworpen aan Nederlands recht. Nederlands recht is eveneens van toepassing op de vordering op grond van onrechtmatige daad. De vervoerder die wordt aangesproken op grond van onrechtmatige daad, kan zich beroepen op de artikelen 8:1081 jo 8:362 BW. Deze artikelen maken een zogenaamde parallelsprong onmogelijk: de vervoerder is buitencontractueel niet verder aansprakelijk dan hij op grond van de overeenkomst zou zijn. Dit geldt ook ten aanzien van de aansprakelijkheid van de chauffeur. Door de artikelen 8:1081 jo 8:365 BW is ook een zogenaamde paardensprong onmogelijk en is de chauffeur slechts aansprakelijk voor die schade waarvoor de vervoerder contractueel aansprakelijk zou zijn.
Voor de omvang van de schadevergoeding maakt het dus voor het slachtoffer geen enkel verschil of hij schadevergoeding vordert op grond van de vervoerovereenkomst of op grond van onrechtmatige daad. Ten aanzien van de bewijslast is er wel een verschil. In geval van een vordering uit onrechtmatige daad moet het slachtoffer bewijzen dat zijn schade een gevolg is van een fout van de bestuurder of de buschauffeur, terwijl bij een vordering op grond van de vervoerovereenkomst hij slechts hoeft te bewijzen dat zijn schade is ontstaan in verband met en tijdens het vervoer. De bewijslast voor het bestaan van overmacht of eigen schuld van de passagier ligt bij de vervoerder.
3
Aansprakelijkheid van een derde-betrokkene
Indien het busongeval is veroorzaakt door de schuld van de bestuurder van een ander voertuig, kan het slachtoffer zijn schade verhalen op (de werkgever van) deze bestuurder. Op deze vordering is het Haags Verkeersongevallenverdrag van toepassing alsmede het recht van het land waar het ongeval plaatsvond, tenzij zich een uitzondering als bedoeld in artikel 4 voordoet. Zo geldt de lex vehiculi indien alle bij het ongeval betrokken voertuigen zijn geregistreerd in dezelfde staat.
Bij samenlopende oorzaken, bijvoorbeeld het busongeval is gedeeltelijk door de schuld van de buschauffeur en gedeeltelijk door de schuld van de bestuurder van een ander voertuig veroorzaakt, vindt in beginsel een gedeeltelijke toerekening plaats. De vervoerder kan zich op grond van artikel 8:1148 lid 3 BW echter niet beroepen op de schuld van een derde, indien hij zelf ook schuld heeft aan het ongeval of wanneer een van de omstandigheden die het ongeval veroorzaakten om een andere reden voor zijn rekening komt, bijvoorbeeld een van de omstandigheden genoemd in het tweede lid van artikel 8:1148 BW. In dat geval is de vervoerder jegens zijn passagiers volledig aansprakelijk[13] .
4
Aansprakelijkheid van de reisorganisator
Veelal maakt het busvervoer onderdeel uit van een zogenaamde pakketreis, waarbij naast het vervoer tevens het verblijf en/of een andere reisdienst is geboekt. In dat geval kan het slachtoffer zijn schade verhalen op de reisorganisator.
Conform artikel 3 van het EVO zijn contractspartijen bevoegd tot het doen van rechtskeuze. Op reisovereenkomsten die gesloten zijn onder de algemene voorwaarden van het Algemeen Verbond van Reisondernemingen (ANVR), de brancheorganisatie voor reisorganisatoren en reisagenten is, volgens artikel 17 lid 4 van die voorwaarden, Nederlands recht van toepassing. Maar niet alle reisorganisatoren zijn lid van het ANVR. Is er twijfel over welk recht de overeenkomst beheerst, dan moet het toepasselijk recht worden bepaald aan de hand van artikel 5. Dit artikel kent ten aanzien van consumentenovereenkomsten een speciale verwijzingsregel. Op grond van lid 4 van artikel 5 vallen pakketreizen, waarbij naast het vervoer ook het verblijf is geboekt, onder de werking van dit artikel. Als er geen rechtskeuze is gemaakt en de overeenkomst valt onder het bepaalde van artikel 5, dan zal op een reisovereenkomst die is gesloten door een Nederlandse consument Nederlands recht van toepassing zijn. Valt de overeenkomst niet onder artikel 5 EVO dan herleven de hoofdregels van de artikelen 3 en 4 lid 1[14] .
4.1
Aansprakelijkheid voor schade door dood of letsel
Naar Nederlands recht is de aansprakelijkheid van de reisorganisator geregeld in titel 7A.7 BW, de Wet op de reisovereenkomst. Titel 7A.7 BW bevat de implementatie van Richtlijn 90/314/EEG betreffende pakketreizen, met inbegrip van rondreispakketten[15] . Met deze richtlijn is onder meer de bescherming van vakantiegangers in de lidstaten van de EU op eenzelfde niveau gebracht. De Richtlijn geeft minimumregels, waarbij het de lidstaten is toegestaan in hun nationale wetgeving verdergaande bescherming te bieden. De Nederlandse wetgever heeft er echter voor gekozen de Richtlijn op de voet te volgen.
Ingevolge artikel 7:507 BW is de reisorganisator verplicht de door hem toegezegde diensten uit te voeren in overeenstemming met de verwachtingen die de reiziger op grond van de overeenkomst redelijkerwijze mocht hebben. Voldoet de reisorganisator niet aan deze verplichting, dan is hij aansprakelijk voor de daardoor ontstane schade, tenzij de tekortkoming niet aan hem is toe te rekenen. Artikel 7:507 lid 2 BW geeft een drietal situaties op grond waarvan de tekortkoming niet aan de reisorganisator toerekenbaar is. Dit is het geval wanneer de reisorganisator aannemelijk maakt, dat
-
de tekortkoming aan de reiziger zelf kan worden toegerekend, bijvoorbeeld wanneer hij de boot mist, omdat hij op weg naar het vertrekpunt bij een ongeval betrokken is geraakt (artikel 7:507 lid 2 sub a BW)[16] ;
-
de tekortkoming is toe te rekenen aan een niet bij de reisdienst betrokken derde, mits de tekortkoming niet was te voorzien of de gevolgen daarvan niet konden worden opgeheven. Zo kan de fout van de garagemonteur die bij het nazien van een touringcar een fout heeft gemaakt, volgens de memorie van toelichting bij de Wet op de reisovereenkomst, niet aan de reisorganisator worden toegerekend[17] . Rechtbank Groningen besliste echter dat de gedraging van een monteur, die door de hotelier was ingeschakeld om een kapotte boiler te repareren, die vervolgens twee dagen nadien ontplofte, moet worden toegerekend aan de reisorganisator, die daarvoor als voor zijn eigen gedraging verantwoordelijk moet worden geacht (artikel 7:507 lid 2 sub b BW)[18] ;
-
de tekortkoming te wijten is aan overmacht. Lid 2 sub c van artikel 7:507 BW onderscheidt twee situaties:
a
overmacht veroorzaakt door abnormale en onvoorziene omstandigheden die onafhankelijk zijn van de wil van degene die zich erop beroept en waarvan de gevolgen ondanks alle voorzorgsmaatregelen niet konden worden vermeden, en
b
overmacht als gevolg van een gebeurtenis die de reisorganisator of een door hem ingeschakelde dienstverlener, met inachtneming van alle mogelijke voorzorgen niet kon worden voorzien of verholpen.
4.2
Aansprakelijkheid van de reisorganisator voor hulppersonen
De reisorganisator is aansprakelijk voor de door hem ter uitvoering van de reisdienst ingeschakelde hulppersonen. In dit verband doet de vraag zich voor of de reisorganisator ook aansprakelijk is voor de busexcursie die op de vakantiebestemming is geboekt bij en betaald aan zijn hostess, terwijl de feitelijke organisatie en uitvoering in handen is van een andere organisatie is. De reisorganisator stelt zich vaak op het standpunt dat hij slechts als bemiddelaar is opgetreden om zodoende aan aansprakelijkheid te ontkomen.
Een dergelijke situatie lag ten grondslag aan een vonnis van Rechtbank Haarlem van 28 augustus 2001[19] . Tijdens een tweedaagse excursie naar Pamukkale, die eisers tijdens hun verblijf in Alanya hadden geboekt bij de hostess van de reisorganisator, is de bus verongelukt ten gevolge waarvan tien passagiers om het leven zijn gekomen en enige tientallen letsel hebben opgelopen, waarvan sommigen zeer ernstig. De Turkse WA-verzekeraar van de bus bood onvoldoende verhaal om de slachtoffers schadeloos te stellen; de reisorganisator bood daartoe betere mogelijkheden.
De rechtbank overwoog dat een op de vakantiebestemming geboekte excursie, die dus niet gelijktijdig met de oorspronkelijke reisovereenkomst is geboekt, geen deel uitmaakt van deze oorspronkelijke reisovereenkomst. Wel kan de excursie als een afzonderlijke (reis)overeenkomst gelden, wanneer de reisorganisator die in eigen naam, als wederpartij van het slachtoffer, heeft gesloten. Of de reisorganisator in eigen naam is opgetreden, is afhankelijk van 'hetgeen partijen jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden' (Haviltex). In zijn hoedanigheid van professionele reisorganisator, die bij uitstek bekend is met het verschil tussen optreden in eigen naam en optreden als bemiddelaar, alsmede met de consequenties daarvan voor de consument/toerist, moeten er hoge eisen worden gesteld aan de duidelijkheid naar inhoud, vorm (mondeling of schriftelijk) en tijdstip van de informatieverstrekking met betrekking tot de rol van de reisorganisator aan de totstandkoming van een dergelijke overeenkomst. Met andere woorden: alleen wanneer de reisorganisator op ondubbelzinnige wijze zijn bemiddelende rol benadrukt en expliciet blijk geeft van het feit dat de excursie door een andere reisorganisatie wordt uitgevoerd, kan hij aan aansprakelijkheid ex artikel 7:507 BW ontkomen.
In zijn arrest van 18 april 2002 ging Hof Amsterdam een stapje verder door te beslissen dat een facultatieve excursie, die in het reisprogramma is aangeboden, maar die ter plaatse is geboekt en betaald en die wordt uitgevoerd door een plaatselijke organisatie, onderdeel uitmaakt van de oorspronkelijke reisovereenkomst, en dus geen afzonderlijke (reis)overeenkomst is. De reisorganisatie is in zo'n geval aansprakelijk voor de schade die is opgetreden ten gevolge van een busongeluk tijdens de excursie[20] .
4.3
Schadevergoeding
In beginsel is de reisorganisator onbeperkt aansprakelijk voor schade veroorzaakt door letsel of overlijden. In gevolge artikel 7:508 BW mag hij zijn aansprakelijkheid voor deze schade niet beperken of uitsluiten, tenzij er een verdrag op de betreffende reisdienst van toepassing is dat in een dergelijke beperking of uitsluiting voorziet. Niet vereist is dat Nederland partij is bij zo'n verdrag; beslissend is of op de betreffende reisdienst een verdrag van toepassing is, dat wil zeggen dat het verdrag moet gelden in de staat waar de dienst wordt verricht[21] . Op 12 april 1994 is een verdrag met betrekking tot het internationale personenvervoer over de weg in werking getreden, de Convention relative au contrat internationale de voyage et de bagage par route (CVR), Genève, 1973, dat voorziet in een beperking van de aansprakelijkheid tot ca € 100.000[22] . Wanneer het busvervoer wordt uitgevoerd in een land dat dit Verdrag heeft geratificeerd, kan de reisorganisator zijn aansprakelijkheid tot de genoemde limiet beperken.
De omvang van de schadevergoeding wordt bepaald door de algemene bepalingen inzake schadevergoeding van afdeling 6.1.10 BW. De schadevergoeding omvat materiële en immateriële schade. De vergoeding wegens gederfd vakantiegenot bedraagt ten hoogste eenmaal de reissom (artikel 7:510 BW).
4.4
Reisorganisator of vervoerder?
De benadeelde die een reisovereenkomst heeft gesloten, moet zijn vordering instellen tegen de reisorganisator. De reisorganisator is immers zijn contractuele wederpartij. Een directe vordering jegens de vervoerder op basis van vervoerovereenkomst is niet mogelijk, maar dit neemt niet weg dat de benadeelde toch ook nog een vordering uit onrechtmatige daad op de vervoerder heeft. In dat geval geldt echter artikel 8:364 jo 8:1081 BW en is de vervoerder niet verder aansprakelijk dan hij op grond van een vervoerovereenkomst zou zijn[23] .
5
Ten slotte
Mede gezien de internationale aspecten van een busongeval in het buitenland, is niet op voorhand duidelijk wat voor het slachtoffer of diens nabestaanden de meest gunstige weg is om schade door letsel en overlijden te verhalen.
Niet in alle gevallen zal de schade verhaald kunnen worden naar Nederlands recht. Het kan voor de benadeelde namelijk een aanzienlijk verschil uitmaken of het recht van het ene dan wel van het andere land van toepassing is, zowel ten aanzien van de aard van de schade die voor vergoeding in aanmerking komt, als voor wat betreft de omvang van de schadevergoeding. Niet alleen kunnen de te vorderen bedragen aanzienlijk uiteenlopen - zo wordt hetzelfde letsel in Griekenland op een lager bedrag gewaardeerd dan in Duitsland -, maar ook ten aanzien van gerechtigden zijn er verschillen. In België bijvoorbeeld heeft een brede kring van nabestaanden recht op smartengeld, terwijl in Nederland een dergelijke vergoeding (nog) niet tot de mogelijkheden behoort[24] .
In 2003 heeft de Europese Commissie een ontwerp voor een Verordening betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome-II)[25] ingediend. Vanwege de aanzienlijke verschillen in de vergoeding van personenschade binnen Europa is ervoor gepleit om in deze Verordening ten aanzien van het toepasselijk recht een onderscheid te maken tussen de vestiging van de aansprakelijkheid en de omvang van de schade. De aansprakelijkheid zou dan moeten worden beoordeeld naar het recht van het land waar het ongeval heeft plaatsgevonden, terwijl de aard en de omvang van de schadevergoeding bepaald moeten worden naar het recht van het land waar het slachtoffer zijn gewone verblijfplaats heeft. Dit betekent een verbetering van de positie van het slachtoffer, omdat op deze wijze het slachtoffer aanspraak kan maken op een vergoeding die in overeenstemming is met zijn eigen levensstandaard. Inmiddels heeft het Europees Parlement een amendement van deze strekking aangenomen, althans waar het de letselschade als gevolg van een verkeersongeval betreft. Of dit amendement door de Commissie wordt overgenomen is nog de vraag.
Overigens laat de Verordening de toepassing van de collisieregels van het Haags Verkeersongevallenverdrag onverlet, waardoor voor verkeersongevallen die onder de werking van het Haags Verdrag vallen andere regels zullen gelden dan voor verkeersongevallen die onder het bepaalde in de Verordening vallen.
Voor motorrijtuigen geldt een wettelijk verplichte WA-verzekering. Het slachtoffer van een busongeval heeft onder meer een directe vordering op de verzekeraar en, in voorkomende gevallen, op een waarborgfonds[26] . Hoewel door de EU-/WAM-richtlijnen de nationale wetgeving van de lidstaten op een aantal terreinen is geharmoniseerd, zijn er grote verschillen in de hoogte van de verzekerde som; in sommige EU-landen is deze zelfs ontoereikend. Met de invoering van de vijfde WAM-richtlijn wordt op termijn de minimum verzekerde som op eenzelfde niveau gebracht, namelijk € 1.000.000 per slachtoffer of € 5.000.000 per gebeurtenis.
De verzekerde som op grond van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen is voor een motorrijtuig dat is ingericht tot het vervoer van meer dan acht personen per gebeurtenis € 136.134 maal het aantal zitplaatsen in het motorrijtuig, de bestuurder daaronder niet begrepen, met een maximum van € 2.722.681[27] . Wanneer er veel gewonden zijn ten gevolge van een busongeval kan dit wel eens een minimale schadevergoeding per slachtoffer betekenen. Het maximum bedrag per gebeurtenis zou in ieder geval in overeenstemming moeten zijn met het aantal zitplaatsen in een bus. Bovendien is er een verschil tussen het verzekerd bedrag per zitplaats en de limiet van artikel 8:1157 BW.
Reisorganisatoren zijn op grond van artikel 7:512 BW verplicht om in geval van financieel onvermogen ervoor te zorgen dat vooruitbetaalde reisgelden kunnen worden terugbetaald en dat vakantiegangers zonodig kunnen worden gerepatrieerd. Deze verplichting strekt zich niet uit tot het kunnen voldoen aan schadevergoedingsverplichtingen noch geldt voor reisorganisatoren, in tegenstelling tot de vervoerder, een wettelijk verplichte aansprakelijkheidsverzekering. Het ANVR stelt sinds kort het sluiten van een aansprakelijkheidsverzekering voor zijn leden verplicht, maar niet elke reisorganisator is lid van het ANVR en hoeft zich dus ook niet te verzekeren. Er zijn dus reisorganisatoren die onverzekerd zijn en het is dan ook niet ondenkbaar dat het slachtoffer van een busongeval, waarvoor de reisorganisator aansprakelijk is, toch met lege handen blijft staan, omdat de reisorganisator zelf geen of onvoldoende verhaal biedt.
Derhalve is het vanuit het oogpunt van consumentenbescherming aan te bevelen om in ieder geval een aansprakelijkheidsverzekering voor een reisorganisator wettelijk verplicht te stellen. Slachtoffers hebben dan in ieder geval de zekerheid dat zij ook werkelijk op vergoeding van hun schade door dood of letsel kunnen rekenen. Toezicht van overheidswege op naleving van deze verplichting is een vereiste.
[1] L. Strikwerda, De overeenkomst in het IPR, Kluwer, 2004, p. 85-104.
[2] A.P.M.J. Vonken, Verkeersongevallen, Kluwer 1996; A.P.M.J. Vonken, Een internationaal verkeersongeval: de rechtstreekse vordering tegen de verzekeraar, Verkeersrecht 2001, p. 309-313.
[3] HR 26 februari 1971, NJ 1971, 271.
[4] R. Cleton, Hoofdlijnen van het vervoerrecht, Tjeenk Willink, Zwolle 1994, p. 225.
[5] A. Korthals Altes, J.J. Wiarda, Vervoerrecht, Kluwer, Deventer 1980, p. 74.
[6] M.L. Hendrikse, Enkele privaatrechtelijke gevolgen van een busongeval, Just 1996, p. 110.
[7] R. Cleton, a.w., p. 226.
[8] Valk (2003) T&C BW, artikel 8:1148 BW, aant. 2.
[9] TS II, Parlementaire Geschiedenis Boek 8, p. 1136.
[10] Besluit ex artikel 1157 Boek 8 BW (Stb. 1991, 110; omzetting naar euro's Stb. 2001, 415).
[11] TS II, Parlementaire Geschiedenis Boek 8, p. 1136.
[12] Zie A.P.M.J. Vonken, Verkeersongevallen, Kluwer 1996.
[13] R. Cleton, a.w., p. 225; 'Valk' 2003 (T&C BW), art. 8:1148 BW, aant. 3.
[14] Zie L. Strikwerda, a.w., p. 85-104.
[15] PubEG L158 23 juni 1990.
[16] MvT, p. 14-15.
[17] MvT II, Kamerstukken II, 22 509 (1992-93) n. 3, p. 15.
[18] Rb. Groningen 11 maart 1994, TvC p. 387-390; zie ook: K.F. Haak. De rechtspositie van de reisorganisator. NTBR 1996, p. 139. J.G.J. Jinkes. Reisovereenkomst en conformiteit (I) TvC 1994, p. 392.
[19] Rechtbank Haarlem 28 augustus 2001, 44813/HA ZA98-446 (n.g.) ; zie ook: Wilfred de Vos, Reisovereenkomst: aansprakelijkheid en schade, Kennis 2005, p. 20-21.
[20] Gerechtshof Amsterdam 18 april 2002, TvC 2005, p. 30.
[21] Nota n.a.v. het eindverslag II, 22 509, nr 8, p. 5; zie ook: B.J. Broekema-Engelen c.s., Met kunst- en veel vliegwerk: de reisovereenkomst, NJB 1993, p. 161.
[22] Uit informatie van de afdeling Verdragen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken blijkt dat het verdrag is geratificeerd door Bosnië, Kroatië, Letland, Servië-Montenegro, Slowakije en Tjechië.
[23] Valk (2003) T&C BW, artikel 8:1147 BW, aant. 1.
[24] Het wetsvoorstel Aanpassing van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Strafvordering en de Wet schadefonds geweldsmisdrijven in verband met de vergoedbaarheid van schade als gevolg van het overlijden of ernstig en blijvend letsel van naasten (28781) is 22 maart 2005 door de Tweede Kamer met algemene stemmen aangenomen en ligt thans ter behandeling bij de Eerste Kamer.
[25] COM 2003/0427 def. - COD 2003/0168.
[26] A.P.M.J. Vonken, Een internationaal verkeersongeval: de rechtstreekse vordering tegen de verzekeraar, Verkeersrecht 2001, p. 309-313.
[27] Besluit bedragen aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen.